Uit de wet (artikelen 51f en 361 Sv) volgt dat alleen diegene die rechtstreeks schade heeft geleden door een strafbaar feit in het strafproces schade kan vragen. Daarop geldt een uitzondering als diegene is overleden door dat strafbare feit. In dat geval kunnen nabestaanden en naasten zich voegen in de strafprocedure en schadevergoeding vragen. De schade waarvoor vergoeding mogelijk is, beperkt zich tot kort gezegd de kosten voor de begrafenis, schade vanwege het wegvallen van het inkomen van degene die is overleden, affectieschade, shockschade en de schade die je als erfgenaam kunt vragen.
9.3.1.Benadeelde partij [benadeelde 1]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde 1] door de doodslag rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De begrafeniskosten en grafkosten komen voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd.
De rechtbank verklaart [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in haar vordering voor zover die gaat over de toekomstige medische kosten en toekomstige medische parkeer- en reiskosten omdat deze kosten nog niet zijn gemaakt.
De conclusie is dat de rechtbank de vordering tot vergoeding van materiële schade toewijst voor € 18.430,15, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf het moment waarop de schade is ontstaan. Dat is 20 juni 2019 met betrekking tot de uitvaartkosten, 22 april 2020 voor de kosten van het grafmonument en 26 mei 2020 voor de huur en onderhoud van het graf.
Affectieschade
Affectieschade is immateriële schade die iemand lijdt door het verdriet van onder meer het overlijden van een naaste. In de wet, artikel 6:108 lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW), staat een opsomming van de personen die in aanmerking komen voor vergoeding van affectieschade bij overlijden. Hieronder vallen onder andere ouders, kinderen, partners en zorgrelaties.
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde 1] door de doodslag affectieschade is toegebracht. Het slachtoffer was de inwonende zoon van [benadeelde 1] . Op grond van het Besluit vergoeding affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 20.000,00 aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019.
Shockschade
Een vordering tot vergoeding van shockschade moet worden beoordeeld aan de hand van de rechtspraak van de Hoge Raad. Bij shockschade gaat het om schade van de benadeelde partij zelf bij wie door het zien van een ernstige gebeurtenis of vanwege de directe confrontatie van de ernstige gevolgen daarvan, een hevige emotionele schok ontstaat, waardoor diegene geestelijk letsel krijgt. Er moet uit de waarneming of confrontatie geestelijk letsel zijn voortgevloeid dat in rechte kan worden vastgesteld, wat in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. Dat geestelijk letsel zal zich vooral kunnen voordoen als iemand in een nauwe relatie staat met degene die bij het ongeval is gedood of gewond is geraakt. In de rechtspraak worden de voorwaarden om shockschade te vergoeden strikt toegepast.
[benadeelde 1] is kort na het overlijden van haar zoon in het ziekenhuis direct met zijn lichaam en het letsel geconfronteerd en moest hem vervolgens ook identificeren. Zij mocht bij het afscheid haar zoon niet aanraken in verband met het onderzoek. Via derden en bij het politieverhoor heeft zij vervolgens alle verhalen gehoord over het schietincident. Het voorgaande heeft een grote impact gehad op [benadeelde 1] .
De rechtbank erkent zonder meer dat de gevolgen van het gewelddadige overlijden van [slachtoffer] voor zijn nabestaanden zeer ingrijpend zijn en dat dit heeft geleid tot veel pijn en verdriet. Om shockschade te kunnen toewijzen moet zijn voldaan aan het eerdergenoemde criterium van de Hoge Raad. [benadeelde 1] heeft geen onderbouwing aangeleverd dat sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld. In de regel wordt een vordering tot vergoeding van shockschade afgewezen als deze niet is onderbouwd met een schriftelijke verklaring van een psycholoog of psychiater. Ook op andere wijze is geestelijk letsel niet gebleken. [benadeelde 1] heeft dit probleem ook onderkend en in de vordering aangegeven dat zij die vordering toch nu al gedaan heeft om in hoger beroep nog met een nadere onderbouwing van een psycholoog of psychiater te kunnen komen. Voor een inhoudelijke beoordeling van de vordering op grond van shockschade zou nader onderzoek nodig zijn. De behandeling daarvan levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Om die reden zal de rechtbank de benadeelde partij ten aanzien van de shockschade niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. De benadeelde partij kan haar vordering op dit punt bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De raadsman heeft subsidiair bepleit dat de psychische schade door de confrontatie met haar overleden zoon vergoed kan worden op een andere grondslag te weten “aantasting van de persoon op andere wijze” als bedoeld in artikel 6:106 aanhef en eerste lid onder b, van het BW.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het BW. Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Deze grond (aantasting in de persoon op andere wijze) geldt ook voor nabestaanden maar dan alleen in de vorm van shockschade. Dit is onder andere bepaald in het zogenaamde Taxibus-arrest (ECLI:NL:HR:2002:AD5356) en het [partij] -arrest (ECLI:NL:HR:2009:B18583). Uit die arresten kan worden afgeleid dat ten aanzien van nabestaanden in het wettelijk systeem geen plaats is voor vergoeding van schade in de vorm van aantasting in de persoon die geen shockschade is. Hiervoor heeft de rechtbank al uiteengezet waarom [benadeelde 1] in deze procedure niet in aanmerking komt voor vergoeding van shockschade. De wet geeft dus geen ruimte om daarnaast nog een andere vorm van immateriële schade op grond van artikel 6:106 aanhef en eerste lid onder b, BW toe te wijzen. Dat betekent dat er geen wettelijke grondslag is voor de gevorderde immateriële schade van €10.000,-. Deze vordering zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard voor zover zij berust op shockschade en voor het overige worden afgewezen.
Proceskosten
De rechtbank wijst de vordering voor zover die gaat over de € 741,41 aan reis- en parkeerkosten voor de strafzaak af. Deze kosten vallen onder proceskosten en die kosten zijn niet toewijsbaar, omdat [benadeelde 1] op de zitting is bijgestaan door een advocaat. Dit volgt uit de artikel 238 lid 1 en 2 en artikel 239 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Indien een benadeelde partij zich in het strafgeding heeft gevoegd, dient de rechtbank op grond van artikel 592a Wetboek van Strafvordering (Sv) te beslissen over de kosten door de benadeelde partij en de verdachte gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken. Onder deze kosten vallen onder meer de kosten van rechtsbijstand. [benadeelde 1] heeft zich laten bijstaan door een raadsman en komt daarom voor een proceskostenvergoeding in aanmerking. Nu daar geen beroep op is gedaan in de vordering benadeelde partij, zal de rechtbank deze kosten ambtshalve toewijzen. Een redelijke uitleg van artikel 592a Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures. De rechtbank ziet in deze zaak geen reden om van het gebruikelijke liquidatie-tarief af te wijken. De kosten worden aan de hand van dit liquidatietarief rechtbanken en hoven, uitgaande van de hoogte van de vordering, bepaald op € 3.342,- (gebaseerd op 3 punten à € 1.114,-, in een zaak met een vordering van een geldswaarde tussen € 40.000 en € 98.000, waarvan één voor het opstellen en het indienen van het voegingsformulier en twee voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting).
9.3.2.Benadeelde partij [benadeelde 3]
Affectieschade
De rechtbank stelt vast – onder verwijzing naar wat is overwogen over affectieschade in paragraaf 9.3.1. – dat aan [benadeelde 3] door de doodslag affectieschade is toegebracht. Omdat [benadeelde 3] de vader van de overledene is waarbij de overleden niet in huis woonde, wijst de rechtbank dit deel van de vordering op de voet van het Besluit vergoeding affectieschade, toe tot een bedrag van € 15.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019.
9.3.3.Benadeelde partij [benadeelde 2]
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [benadeelde 2] door de doodslag rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De kosten voor inkomstenderving komen, nu [benadeelde 2] de minderjarige zoon is van de overledene die aan zijn zoon alimentatie in natura betaalde, op grond van artikel 6:108 lid 1 onder a BW voor vergoeding in aanmerking en zijn voldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst de vordering tot vergoeding van materiële schade toe voor € 3.275, te vermeerderen met wettelijke rente vanaf 18 mei 2019.
Affectieschade
De rechtbank stelt vast – onder verwijzing naar wat is overwogen over affectieschade in paragraaf 9.3.1. – dat aan [benadeelde 2] door de doodslag affectieschade is toegebracht. Omdat [benadeelde 2] de (minderjarige) zoon van de overledene is, wijst de rechtbank dit deel van de vordering op de voet van het Besluit vergoeding affectieschade toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 18 mei 2019.
Aantasting in de persoon op andere wijze
De rechtbank verwijst voor het juridische kader naar wat over aantasting in de persoon op andere wijze is overwogen in paragraaf 9.3.1. Gelet op dit juridisch kader is wat de benadeelde partij heeft gesteld ontoereikend om te kunnen spreken van een aantasting van de persoon op andere wijze. De confrontatie op het schoolplein met verhalen over de dood van zijn vader acht de rechtbank daarvoor onvoldoende. Dat betekent dat er in deze zaak geen wettelijke grondslag is aan te wijzen voor vergoeding van immateriële schade. Het hierop betrekking hebbende deel van de vordering wordt dan ook afgewezen.
Proceskosten
Verwezen wordt naar wat over kosten van rechtsbijstand is overwogen in paragraaf 9.3.1. De wettelijke vertegenwoordiger van [benadeelde 2] heeft zich laten bijstaan door een raadsvrouw en komt daardoor voor een vergoeding in aanmerking. Nu daar geen beroep op is gedaan in de vordering benadeelde partij, zal de rechtbank deze kosten ambtshalve toewijzen. De kosten worden aan de hand van het liquidatietarief rechtbanken en hoven, uitgaande van de hoogte van de vordering, bepaald op € 1.442,- (gebaseerd op 2 punten à € 721,-, in een zaak met een vordering van een geldswaarde tussen € 20.000 en € 40.000, waarvan één voor het opstellen en het indienen van het voegingsformulier en één voor de inhoudelijke behandeling ter terechtzitting).
9.3.4.Overige beslissingen ten aanzien van de vorderingen benadeelde partij
Hoofdelijk
De toegewezen bedragen worden hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachte opgelegd. Verdachte en zijn medeverdachte zijn ieder afzonderlijk verplicht om het totale toegewezen bedrag aan de benadeelde partijen te betalen, voor zover de ander niet al heeft betaald.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de benadeelde partijen naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de hierna te noemen duur.