ECLI:NL:RBAMS:2023:4546

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 juli 2023
Publicatiedatum
19 juli 2023
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • G.N. Weski
  • S.T. van Berge Henegouwen
  • A.S. van der Biezen
  • M.P.K. Ruperti
  • R. van ’t Land
  • H.M. Dunsbergen
  • F.M.H. van Mullekom
  • C.J.M. den Blanken
  • N.C.J. Meijering
  • S. Boersma
  • G.N. Weski
  • S. Snelders
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de strafzaak 26Marengo, besproken op de regiezitting van 14 juli 2023

Op 14 juli 2023 heeft de rechtbank Amsterdam een regiezitting gehouden in de strafzaak 26Marengo. Tijdens deze zitting zijn verschillende verzoeken van de verdediging besproken. Mr. G.N. Weski diende namens verdachte [verdachte 1] een onderzoekswens in, die werd aangevuld met verzoeken van andere raadsleden voor de verdachten [verdachte 2], [verdachte 3], [verdachte 4], [verdachte 6], en [verdachte 7]. De rechtbank heeft de verzoeken beoordeeld aan de hand van de noodzaak en relevantie voor de lopende procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de inhoudelijke behandeling van de zaken in Marengo nagenoeg is afgerond, met uitzondering van enkele openstaande onderzoekswensen. De rechtbank heeft ook gewezen op de noodzaak om de zaken tijdig af te ronden, gezien de lange duur van de voorlopige hechtenis van verschillende verdachten. De rechtbank heeft diverse verzoeken afgewezen, waaronder verzoeken om getuigen te horen en om aanvullende onderzoekswensen in te dienen, omdat de verdediging deze verzoeken niet tijdig had ingediend of onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft benadrukt dat de belangen van de strafvordering zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de verdachten, gezien de ernst van de beschuldigingen en de complexiteit van de zaak. De rechtbank heeft ook de termijn voor de verdediging om te reageren op de reactie van het Openbaar Ministerie op de onderzoekswensen vastgesteld op 15 september 2023.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in 26Marengo, besproken op de regiezitting van 14 juli 2023

1. Mr. G.N. Weski heeft bij e-mailbericht van 21 juni 2023 een onderzoekswens ingediend namens verdachte [verdachte 1] . Bij gelegenheid van dupliek in de zaak van verdachte [verdachte 1] op 13 juli 2023 is daar een aantal aanvullende onderzoekswensen aan toegevoegd. Het Openbaar Ministerie heeft op deze onderzoekswensen gereageerd respectievelijk bij e-mailbericht van 12 juli 2023 en ter zitting van 13 juli 2023.
2. Mrs. S.T. van Berge Henegouwen, A.S. van der Biezen en M.P.K. Ruperti hebben namens verdachte [verdachte 2] in hun inhoudelijk gelijkluidende stelbrieven van 29 juni 2023 regieverzoeken gedaan ten behoeve van de zitting van 14 juli 2023.
3. Mrs. R. van ’t Land en H.M. Dunsbergen hebben bij e-mailbericht van 7 juli 2023 en nader toegelicht en aangevuld bij e-mailbericht van 12 juli 2023, namens verdachte [verdachte 3] onderzoekswensen ingediend.
4. Mr. F.M.H. van Mullekom heeft bij e-mailbericht van 10 juli 2023 een onderzoekswens ingediend namens verdachte [verdachte 4] . Het Openbaar Ministerie heeft hier op 12 juli 2023 schriftelijk op gereageerd.
5. Naar aanleiding van de bij dupliek in de zaak van verdachte [verdachte 5] overgelegde arbeidsovereenkomst heeft het Openbaar Ministerie onderzoek laten verrichten. De resultaten daarvan staan in een aanvullend proces-verbaal dat recent is verzonden aan de verdediging en de rechtbank. Mr. C.J.M. den Blanken heeft de rechtbank bij e-mailbericht van 6 juli 2023 gevraagd of dit proces-verbaal ex artikel 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna Sv) relevante vragen oproept aan verdachte [verdachte 5] . Als dat het geval is, is verdachte bereid deze te beantwoorden, en zo niet, dan bespaart de verdediging zichzelf graag de moeite.
6. Mr. S. Boersma heeft ten behoeve van de vorige regiezitting op 17 mei 2023 namens verdachten [verdachte 6] en [verdachte 4] onder meer verzocht om uitstel van de termijn voor het indienen van onderzoekswensen op een andere, nader te bepalen, regiezitting. Ook heeft zij toen verzocht om een nadere zitting te plannen waarop de verdediging haar pleidooi kan aanvullen naar aanleiding van ontwikkelingen in de jurisprudentie en zij de relevantie van die jurisprudentie voor de zaken van verdachten kan toelichten. Daartoe is gewezen op het arrest van het gerechtshof Den Bosch van 2 mei 2023 in de zogenoemde Box-zaak en het te verwachten arrest van de Hoge Raad naar aanleiding van de prejudiciële vragen rondom de Encrochat- en Sky-data. De rechtbank heeft deze verzoeken op 7 juni 2023 [1] afgewezen en daarbij overwogen dat zij geen aanleiding ziet om een aparte regiezitting te plannen, omdat in de zaken van alle verdachten op 14 juli 2023 een regiezitting staat gepland en de verdediging ten behoeve van die zitting desgewenst onderzoekswensen kan indienen. Over het verzoek om een zitting te plannen voor aanvullend pleidooi is overwogen dat op dat moment alleen de wens bestaat om aanvullend te pleiten naar aanleiding van het Box-arrest en de rechtbank zich daarom voorstelt dat op de regiezitting van 14 juli 2023 aan de orde kan worden gesteld of en in hoeverre er een aanvullend debat op zitting nodig is en zo ja, hoe dat in dat geval vorm te geven. De rechtbank stelt vast dat de Hoge Raad inmiddels op 13 juni 2023 arrest [2] heeft gewezen in de zaak waarin prejudiciële vragen zijn gesteld over de Encrochat- en Sky-data.
De rechtbank stelt verder vast dat mr. Boersma ten behoeve van de zitting van 14 juli 2023 bij e-mailbericht van 28 juni 2023 aan de rechtbank naar aanleiding van de gestelde termijn voor het indienen van onderzoekswensen uiterlijk op ‘donderdag 7 juli 2023’ opheldering heeft gevraagd of de uiterste termijn voor het indienen van onderzoekswensen donderdag 6 of vrijdag 7 juli 2023 betrof. De rechtbank heeft daarop laten weten dat de datumvermelding inderdaad een vergissing betrof en dat de juiste datum vrijdag 7 juli 2023 is. De rechtbank heeft uiteindelijk voorafgaand aan de zitting geen onderzoekswensen ontvangen.
7. Ter zitting van 14 juli 2023 heeft mr. G.N. Weski namens verdachten [verdachte 6] en [verdachte 4] verzocht zijn onderzoekswensen met betrekking tot het horen van een drietal getuigen in de zaak van verdachte [verdachte 1] ook te laten gelden in de zaken van verdachten [verdachte 6] en [verdachte 4] .
8. Ter zitting van 14 juli 2023 heeft mr. N.C.J. Meijering namens verdachte [verdachte 7] een tweetal onderzoekswensen geformuleerd.
9. Ter zitting van 14 juli 2023 heeft het Openbaar Ministerie op de onderzoekswensen waarop dat nog niet eerder was gebeurd, gereageerd en vervolgens heeft nog re- en dupliek plaatsgevonden. Ook heeft het een toelichting gegeven op het verstrekte proces-verbaal in de zaak van verdachte [verdachte 5] . Namens mr. Den Blanken heeft mr. S. Snelders ter zitting medegedeeld dat schriftelijk zal worden gereageerd op deze reactie van het Openbaar Ministerie.
10. Ter zitting van 14 juli 2023 zijn voorts door raadslieden van een aantal verdachten verzoeken gedaan met betrekking tot de voorlopige hechtenis.
11. Hieronder volgen de beslissingen op de onderzoeks- en regiewensen en de verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis. De rechtbank zal nog niet beslissen op de nog openstaande onderzoekswensen in de zaak van verdachte [verdachte 2] omdat zijn verdediging, zoals ook ten tijde van de beslissing van 7 juni 2023 het geval was, nog gelegenheid krijgt te reageren op de reactie van het Openbaar Ministerie van 10 mei 2023 op die onderzoekswensen. De rechtbank zal hieronder daartoe wel een termijn stellen.

Onderzoeks- en regiewensen

In de zaken van alle verdachten
12. De rechtbank stelt voorop dat de inhoudelijke behandeling van de zaken in Marengo nagenoeg is afgerond. Het Openbaar Ministerie heeft in alle zaken een eis geformuleerd, de raadslieden hebben hun pleidooi gehouden, het Openbaar Ministerie heeft in alle zaken gerepliceerd en in alle zaken - met uitzondering van de zaak van verdachte [verdachte 8] die een laatste uitstel heeft verzocht en gekregen voor dupliek op 22 september 2023 - hebben de raadslieden gedupliceerd. Ook zijn er verdachten die vooralsnog geen gebruik hebben gemaakt van het geboden moment om het laatste woord te voeren. De rechtbank doelt hier op de mogelijkheid die daartoe in de planning, namelijk aansluitend op de dupliek in de zaken, stond vermeld. Vanzelfsprekend geldt dat als verdachten (nog of nogmaals) het laatste woord willen voeren, zij daartoe de gelegenheid krijgen. De zaak Marengo is dus zo goed als afgerond wat de behandeling betreft.
13. Hoewel de rechtbank in de verstrekte planning steeds de term ‘regiezitting’ naast ‘pro formazitting’ gebruikt, moet de term ‘regiezitting’ steeds in het licht van de stand van de procedure worden bezien. De rechtbank heeft hierover eerder gezegd dat als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen die aanleiding kunnen zijn voor verzoeken om aanvullend te mogen pleiten of om nieuwe onderzoekswensen te doen, dat dergelijke verzoeken op die pro forma-/regiezittingen aan de orde kunnen worden gesteld.
14. De onderzoekswensen zal de rechtbank dan ook tegen deze achtergrond beoordelen. Dit betekent dat verzoeken in voorkomende gevallen, namelijk wanneer het niet gaat om nieuwe ontwikkelingen en/of als er sinds die nieuwe ontwikkelingen ruime tijd is verstreken zonder dat een verzoek is gedaan, worden beoordeeld aan de hand van de vraag of de rechtbank de noodzaak daarvan is gebleken.
In de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 6] en [verdachte 4]
Verzoek horen [getuige 1] en twee slachtoffers in het onderzoek Loos
Verzoek van de verdediging
15. Mr. G.N. Weski heeft namens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 6] en [verdachte 4] verzocht om een getuigenverhoor van [getuige 1] en de twee slachtoffers van de schietpartij in de plaats Noordeloos. Daartoe is aangevoerd dat het Openbaar Ministerie in de repliek een verbinding legt tussen de onderzoeken Loos en Zeilboot en stelt dat [getuige 1] in beide zaken de schutter zou zijn geweest en dat die slachtoffers in het onderzoek Loos niet uit zich zelf zouden verklaren dat zij eerder die dag [slachtoffer] hebben gepoogd te vermoorden en dit daarom ook niet aan hen is gevraagd. Dit verbaast de verdediging enorm. Blijkbaar houdt het Openbaar Ministerie rekening met de mogelijkheid dat zij de beoogde schutters waren. [getuige 1] kan verklaren of hij als schutter van verdachte [verdachte 1] het sein zou hebben gehad teneinde [slachtoffer] dood te schieten. [getuige 1] zit nog steeds vast in Brazilië, kan dus worden getraceerd en gehoord en er is tijd tot het vonnis.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
16. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen. Ten aanzien van [getuige 1] geldt dat niet te verwachten valt dat hij binnen redelijke termijn kan worden gehoord. Ten aanzien van de twee slachtoffers in het onderzoek Loos geldt dat het Openbaar Ministerie niet met dat onderzoek is gekomen, maar dat dit een reactie betrof op het pleidooi van de verdediging waarin was gesteld dat het onderzoek Loos geen verband heeft aangetoond tussen de slachtoffers van die schietpartij en de moord op [slachtoffer] . De verdediging heeft het dossier Loos ingezien en had, als er belang was bij het horen van deze getuigen, dat verzoek op een veel eerder moment kunnen doen. Het horen van deze getuigen is in de strafzaak tegen [verdachte 1] niet noodzakelijk. Dat het horen van de slachtoffers van belang zou zijn in de zaken van [verdachte 6] en [verdachte 4] is onvoldoende onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
17. De rechtbank stelt voorop dat de rechter-commissaris bij beslissing van 25 februari 2020 het verzoek van de verdediging van [verdachte 6] en [verdachte 4] (en [verdachte 9] ) om [getuige 1] als getuige te horen heeft afgewezen. Daarbij is overwogen dat onbekend is waar [getuige 1] verblijft en/of kan worden bereikt voor een oproep voor verhoor, zodat op dit moment niet te verwachten is dat hij binnen redelijke termijn als getuige gehoord zal kunnen worden, terwijl er ook geen aanknopingspunten zijn om dat te bewerkstelligen. Ook heeft de rechter-commissaris daarbij overwogen dat mocht er alsnog zicht komen op een verblijfplaats van deze getuige, de rechter-commissaris dat graag verneemt en dat dan een eventueel nader verzoek alsnog in behandeling kan worden genomen. Hierna is tijdens de pro forma- / regiezittingen van 18, 19, 27 en 28 mei 2020 namens verdachte(n) ( [verdachte 9] en) [verdachte 1] gesteld dat de verdediging zich niet kan vinden in de afwijzing van het verzoek door de rechter-commissaris en is de rechtbank verzocht om het horen van [getuige 1] als getuige. De rechtbank heeft dit verzoek bij beslissing van 4 juni 2020 afgewezen met de volgende motivering:
“Het verzoek tot het horen van getuige [getuige 1] wordt afgewezen. [getuige 1] is een voortvluchtige verdachte, die internationaal gesignaleerd staat. Kennelijk is hij op dit moment onvindbaar. Zolang hij niet is gevonden verenigt de rechtbank zich met de beslissing van de rechter-commissaris. Zodra de situatie wijzigt en [getuige 1] beschikbaar is voor een getuigenverhoor, kan er opnieuw een verzoek worden gedaan om hem als getuige te horen. De rechtbank begrijpt de beslissing van de rechter-commissaris zo, dat wanneer [getuige 1] beschikbaar is, het verzoek om hem als getuige te horen toegewezen zal worden.”
18. [getuige 1] is op 28 januari 2021 in het onderzoek Loos door de rechtbank Oost-Brabant bij verstek veroordeeld tot 20 jaar gevangenisstraf en zijn gevangenneming is daarbij bevolen. [3] Vast staat dat [getuige 1] nadien is aangehouden in Brazilië en hij daar sinds juli 2021 in uitleveringsdetentie zit ter uitlevering aan Nederland.
19. De rechtbank stelt vast dat de verdediging na het bekend worden van de aanhouding van [getuige 1] begin juli 2021 niet opnieuw heeft verzocht hem als getuige te horen terwijl de verdediging, als zij belang had gehecht aan het alsnog horen van hem als getuige, daar op dat moment al om had kunnen verzoeken. Inmiddels is meer dan twee jaar verstreken, zodat de rechtbank het verzoek toetst aan het noodzaakscriterium. Nu de noodzaak van het horen van [getuige 1] in de zaken van verdachten niet is gebleken, wijst de rechtbank het verzoek af.
20. Het verzoek tot het horen van de twee slachtoffers uit het onderzoek Loos wordt eveneens afgewezen. Dat verzoek is ten aanzien van [verdachte 6] en [verdachte 4] niet onderbouwd. Ten aanzien van verdachte [verdachte 1] is de rechtbank van oordeel dat de verdediging al eerder om het horen van deze getuigen had kunnen verzoeken maar dit heeft nagelaten. Voor zover de verdediging heeft willen betogen dat dit verzoek niet eerder kon of hoefde te worden gedaan omdat het Openbaar Ministerie eerst bij repliek heeft gesteld dat er een verband is tussen de poging moord in Noordeloos en de mogelijke poging moord op [slachtoffer] bij hotel CitizenM, volgt de rechtbank de verdediging daarin niet. Het dossier bevat immers al veel langer de verklaring van [getuige 2] , dat in opdracht van verdachte [verdachte 2] een moordpoging in de plaats Noordeloos is geweest op twee personen die geweigerd hadden [slachtoffer] te vermoorden toen hij zich in de omgeving van het CitizenM hotel bevond. Deze verklaring heeft het Openbaar Ministerie ook weergegeven in het requisitoir (pagina 737) in juni 2022. De omstandigheid dat het Openbaar Ministerie in reactie op het pleidooi van de verdediging bij repliek nog is ingegaan op omstandigheden, zoals een (uitgebrande) Audi en een Seat in relatie tot de loods in Landsmeer, waaruit volgens het Openbaar Ministerie wél een verband kan worden gelegd tussen het onderzoek Loos en de poging moord op [slachtoffer] , kan er niet aan afdoen dat de verdediging eerder om het horen van deze getuigen had kunnen verzoeken. Dit klemt te meer nu de verdediging blijkens haar mededeling bij pleidooi op 26 en 28 september 2022 heeft gezegd dat zijzelf inzage heeft gehad in het onderzoek Loos. De rechtbank toetst het verzoek dan ook aan het noodzaakscriterium en wijst het verzoek af nu de noodzaak van het horen van deze getuigen niet is gebleken.
In de zaak van verdachte [verdachte 4] voorts
Verzoek horen getuige [getuige 3]
21. De verdediging van verdachte [verdachte 4] heeft verzocht om [getuige 3] als getuige te doen horen. Hij is eerder toegewezen als getuige maar hij is door de rechter-commissaris niet opgeroepen voor verhoor omdat hij via zijn advocaat had laten weten zich bij een verhoor volledig op zijn verschoningsrecht te zullen beroepen. De verdediging stelt dat zij zeer recent bekend is geworden met het feit dat de strafzaak van [getuige 3] , in welk kader hij zich op zijn verschoningsrecht zou beroepen, inmiddels onherroepelijk is geworden. Dat maakt dat hij als getuige niet langer het recht heeft om zich te verschonen. Om die reden wordt verzocht hem nu als getuige op te roepen. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
22. De rechtbank stelt vast dat de verdediging van verdachten [verdachte 9] , [verdachte 6] en [verdachte 4] eerder bij de rechter-commissaris om het horen van deze getuige heeft verzocht. De rechter-commissaris heeft dat verzoek toegewezen bij beslissing van 25 februari 2020 en daarbij bepaald: “De rechter-commissaris bepaalt, mede op verzoek van de officieren van justitie, dat de getuige [getuige 3] , behalve in de zaken van [verdachte 4] en [verdachte 6] en [verdachte 9] ook gehoord zal worden in de zaken van verdachten [verdachte 2] en [verdachte 10] , gelet op de verdenking van hun betrokkenheid bij de zaak Rudolf.” Op 13 mei 2020 heeft de rechter-commissaris laten weten dat [getuige 3] niet zal worden opgeroepen voor verhoor, aangezien hij via zijn raadsman heeft laten weten dat hij zich op zijn verschoningsrecht zal beroepen.
23. De rechtbank kan de verdediging niet volgen waar zij stelt dat zij pas zeer recent heeft vernomen dat de strafzaak waarin hij zich op zijn verschoningsrecht kon beroepen, onherroepelijk is geworden. [getuige 3] is door de rechtbank Midden-Nederland op 9 maart 2020 [4] veroordeeld. Ter zitting van 11 augustus 2020 heeft het Openbaar Ministerie in zijn toelichting (op pagina 17) vermeld dat deze veroordeling inmiddels onherroepelijk is. Voor zover dit op dat moment al niet direct op het netvlies van de verdediging is komen te staan, geldt dat toch in ieder geval bij gelegenheid van dag 3 van het requisitoir in juni 2022 voor de verdediging duidelijk had kunnen zijn dat deze veroordeling onherroepelijk was omdat dat daar (onder punt 8.1) wederom met zoveel woorden is gezegd. Nu inmiddels meer dan een jaar is verstreken zonder dat de verdediging een nieuw verzoek tot het horen van deze getuige heeft gedaan en van nieuwe feiten of omstandigheden niet is gebleken, toetst de rechtbank het verzoek aan het noodzaakscriterium. De rechtbank is van oordeel dat de noodzaak tot het horen van [getuige 3] thans niet is gebleken zodat het verzoek wordt afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 1] voorts
Verzoek horen getuige [getuige 4]
24. De verdediging heeft verzocht om de getuige [getuige 4] te horen omdat deze getuige van belang is voor de beoordeling in de zaaksdossiers Roos en Doorn. Inmiddels heeft de verdediging vernomen wie het contact met de naam ‘ [naam 1] ’ in de telefoon zou moeten betreffen. Die persoon kan dan ook verder bevestigen dat de gebruiker van de telefoon niet verdachte [verdachte 1] kan zijn geweest. De getuige kan voorts ook de vermeende mastgegevens duiden. Het Openbaar Ministerie heeft zich niet verzet tegen een verhoor van deze getuige. De identiteit van de gevraagde getuige is inmiddels vastgesteld en zijn adresgegevens zijn bij de politie bekend.
Gelet op het feit dat deze getuige in het onderzoek niet eerder is gehoord heeft het Openbaar Ministerie voorgesteld dat dit verhoor bij de politie plaatsvindt, indien gewenst in aanwezigheid van de verdediging van [verdachte 1] en het Openbaar Ministerie. De verdediging heeft met deze wijze van verhoor ingestemd.
Oordeel van de rechtbank
25. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van de verzochte getuige toe aangezien dit een nieuwe ontwikkeling is, het verdedigingsbelang daarbij voldoende is onderbouwd, de identiteit van de getuige is vastgesteld en het ook mogelijk is hem op aanvaardbare termijn te doen horen. Aangezien de verdediging akkoord is met het voorstel daartoe van het Openbaar Ministerie, bepaalt de rechtbank dat de getuige op de voet van artikel 177 Sv zal worden gehoord door de politie, desgewenst in aanwezigheid van de raadsman van verdachte [verdachte 1] , en het Openbaar Ministerie. De rechtbank wijst de zaak daarvoor terug naar de rechter-commissaris.
Verzoek opstellen rapport verdachten moord Marrakesh
Verzoek van de verdediging
26. De verdediging heeft de rechtbank verzocht de Verenigde Naties, de EU-rekenkamer of Amnesty International op te dragen een rapport op te stellen over de verdachten inzake de moord op de zoon van een rechter in Marrakesh op 2 november 2017. Daartoe is het volgende aangevoerd. De verdediging stelt dat [getuige 2] in Marokko in zijn strafzaak is gemarteld, althans in ieder geval onmenselijk is behandeld. In reactie daarop heeft het Openbaar Ministerie gewezen op de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2023 [5] waarbij het verzoek tot uitlevering van verdachte [verdachte 1] in verband met verdenking van betrokkenheid bij die moord is toegewezen. In die beslissing heeft de rechtbank volgens de verdediging als argument inzake de uitlevering gesteld dat omtrent de procedure van [getuige 2] in Marokko nimmer door enig gezaghebbende instantie is gerapporteerd. De verdediging vindt dit kortzichtig omdat nooit is aangekaart dat een dergelijk rapport diende te worden overgelegd en zij zich tegen dit ‘duveltje uit een doosje’ niet meer kan verweren.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
27. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Het heeft alleen verwezen naar de uitspraak in de uitleveringszaak in reactie op verweren van de verdediging. Vaststaat dat er geen aanwijzingen zijn dat [getuige 2] tijdens zijn verklaring over [verdachte 2] zou zijn mishandeld. Dat is het enige deel van het onderzoek in Marokko dat voor Marengo relevant is.
Oordeel van de rechtbank
28. In de uitleveringsbeslissing van de rechtbank Midden-Nederland van 9 maart 2023 inzake verdachte [verdachte 1] staat onder andere:
“Tegen meerdere medeverdachten van de opgeëiste persoon (
[verdachte 1] , cursief rechtbank) heeft het Marokkaanse strafproces inmiddels tot een veroordeling geleid. In die Marokkaanse strafzaken is noch door NGO’s zoals Amnesty International, noch door andere internationale organisaties zoals de Verenigde Naties, de EU rekenkamer en het VN antifoltercomité gerapporteerd dat sprake zou zijn geweest van veroordelingen gebaseerd op verklaringen die verkregen zouden zijn ten gevolge van bedreiging, mishandeling of marteling of dat sprake zou zijn geweest van het onthouden van rechtsbijstand.”
29. De rechtbank zal bij vonnis oordelen of de verklaring van [getuige 2] bruikbaar is voor het bewijs. In verband met die beoordeling bevat het dossier Marengo voorshands voldoende informatie. De rechtbank ziet in het aangehaalde citaat uit de overweging in de uitspraak op het uitleveringsverzoek geen noodzaak om ten behoeve van die beoordeling de verzochte rapportage te laten opstellen.
Herhaald verzoek horen Marokkaanse verbalisanten
30. De verdediging heeft opnieuw verzocht om de twee Marokkaanse verbalisanten die aanwezig waren bij het verhoor van [getuige 2] in Marokko als getuige te horen. De rechtbank heeft eerdere verzoeken daartoe afgewezen bij beslissingen van 4 juni 2020 (pagina 2) en 17 november 2020. [6] Aangezien aan het huidige verzoek geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag zijn gelegd, wijst de rechtbank deze verzoeken af onder verwijzing naar die beslissingen.
Verzoek analyse overige foto’s en berichten Samsung telefoon
Verzoek van de verdediging
31. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie opdracht te geven de overige foto’s en berichten op de Samsung telefoon van verdachte [verdachte 1] , waarin een foto van [slachtoffer] is aangetroffen, te analyseren om zo vast te stellen of anderen naast verdachte [verdachte 1] die Samsung kunnen hebben gebruikt. Die foto was afkomstig uit de media en niet van een spotactiviteit. Bovendien stonden op de telefoon wel 10.970 foto’s en is niet uitgesloten dat [getuige 2] deze telefoon heeft gebruikt.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
32. Het Openbaar Ministerie betoogt dat het verzoek moet worden afgewezen. De Samsung telefoon is op inhoud onderzocht. De verdediging heeft nu een alternatief scenario geschetst over hoe de foto’s van [slachtoffer] op deze telefoon kunnen zijn gekomen en stelt dat dit mogelijk door anderen kan zijn gedaan. Behalve de stelling van [verdachte 1] dat anderen die Samsung gebruikt kunnen hebben, is daar geen enkele onderbouwing van gegeven.
Oordeel van de rechtbank
33. De verdediging heeft bij pleidooi gesteld dat de foto van [slachtoffer] die op zijn telefoon is aangetroffen erop zal zijn gekomen na de aanhouding van [verdachte 11] toen verdachte [verdachte 1] op internet over de zaak, waar toen veel media aandacht voor was, heeft gelezen. In repliek heeft het Openbaar Ministerie daarover gesteld dat het geen verklaring van [verdachte 1] zelf betreft en dat de gegeven verklaring voor de foto op de telefoon niet kan kloppen omdat die telefoon al bij de aanhouding van [verdachte 11] in beslag was genomen. Daarop heeft de raadsman bij dupliek gesteld dat, gezien de datum van de inbeslagname van de telefoon, niet kan worden uitgesloten dat [getuige 2] die telefoon heeft gebruikt, aangezien bij [verdachte 11] wel meer spullen van [getuige 2] lagen en ook van andere gegevensdragers is vastgesteld dat zowel sporen van [verdachte 1] alsmede [getuige 2] hier op zijn aangetroffen. Het door de verdediging ingenomen standpunt zal in het kader van de beoordeling of de foto bruikbaar is voor het bewijs door de rechtbank worden gewogen. De noodzaak van het doen van het verzochte onderzoek is niet gebleken. Het verzoek wordt afgewezen.
Verzoek identificatie gebruiker pgp-adres
34. De verdediging heeft ten aanzien van zaaksdossier Plato verzocht om de gebruiker van het PGP-adres [PGP-adres] te identificeren in verband met het duiden van de PGP-berichten over het installeren van een baken. De rechtbank stelt vast dat de desbetreffende PGP-berichten al zeer geruime tijd onderdeel uitmaken van het dossier en de verdediging dit verzoek dus veel eerder had kunnen doen. De noodzaak om de gebruiker van dit PGP-adres te achterhalen is de rechtbank niet gebleken. De rechtbank wijst het verzoek daarom af.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]
Verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan de Hoge Raad met betrekking tot de kroongetuigeregeling
35. De verdediging van verdachte [verdachte 3] heeft wederom verzocht om op grond van artikel 553 Sv prejudiciële vragen aan de Hoge Raad te stellen over, kort gezegd, de beschermingsovereenkomst ex artikel 226l Sv en de kroongetuigeovereenkomst ex artikel 226g Sv. De verdediging is het niet eens met de beslissing van de rechtbank van 7 juni 2023 waarin volgens haar niet, althans niet kenbaar, is meegenomen hetgeen in pleidooi naar voren is gebracht. Ook is in een bijlage verwezen naar een reeks publicaties over dit thema in vaktijdschriften en media wat bewijst dat het onderwerp velen bezighoudt, aldus de verdediging. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
36. De rechtbank wijst het herhaalde verzoek af. Aan het huidige verzoek zijn geen wezenlijke nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd, zodat de rechtbank het verzoek afwijst met verwijzing naar overwegingen 28 tot en met 31 van de reeds aangehaalde beslissing van 7 juni 2023.
Herhaald verzoek tot inzage in psychologische rapportage van c.q. over de kroongetuige
37. De verdediging heeft de rechtbank opnieuw verzocht om te bepalen dat de verdediging inzage krijgt in de van de kroongetuige opgemaakte psychologische rapportage. De rechtbank wijst dit herhaalde verzoek af onder verwijzing naar haar beslissingen van 10 november 2022, 7 december 2022, 20 februari 2023 en 7 juni 2023 waarin dit verzoek ook (steeds) is afgewezen.
(Herhaald) Verzoek om correspondentie en nadere informatie c.q. verduidelijking met betrekking tot de vraag of er voorwaarden zijn gesteld aan de uitlevering van verdachte vanuit Colombia
Verzoek van de verdediging
38. De verdediging heeft verzoeken gedaan tot het voegen in het dossier van correspondentie met Colombia en het in samenspraak met de verdediging en Openbaar Ministerie formuleren van aanvullende vragen aan Colombia met betrekking tot de vraag of een levenslange gevangenisstraf mag worden opgelegd. De verdediging heeft daarbij gewezen op het feit dat in de brieven van 17 januari 2022 en 15 februari 2022 door de Colombiaanse autoriteiten wordt gereageerd op verzoeken van de verbindingsofficier maar dat de inhoud van die verzoeken zelf niet bij de stukken zit. De verdediging wenst hierover te kunnen beschikken teneinde vast te stellen wat de exacte inhoud en strekking van de verzoeken is geweest. In dit verband wijst de verdediging er op dat in de Nederlandse vertaling van het verzoek in de brief van 15 februari 2022 staat vermeld: “hebben de Colombiaanse autoriteiten geen voorwaarden gesteld of garanties geëist” terwijl in de oorspronkelijk Spaanse tekst staat
“para la entrega del senor [verdachte 3] las autoridades Colombianas interpusieronalgúncondicionamiento o exigieronalgunagarantía.”.Aangezien ‘algun(a)’het Spaanse woord is voor sommige of enige en niet voor ‘geen’ is hier sprake van een verkeerde vertaling waardoor onduidelijk is of de Colombiaanse autoriteiten wel antwoord hebben kunnen geven op grond van de juiste en volledige informatie of dat er verwarring is ontstaan. In de latere vraagstelling, ook naar aanleiding van vragen van de rechtbank, is deze vertaalfout blijven staan zodat blijft staan dat bij de Colombiaanse autoriteiten verwarring kan zijn ontstaan bij beantwoording van de vragen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
39. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Wat er ook zij van die mogelijke vertaalfout in de brief van 15 februari 2022, uit de correspondentie die nadien is gevoerd, blijkt duidelijk dat er geen sprake is van enig misverstand. Ook in reactie op het rechtshulpverzoek dat in opdracht van de rechtbank is verstuurd, is het antwoord van de Colombiaanse autoriteiten duidelijk.
Oordeel van de rechtbank
40. De rechtbank stelt vast dat na de brieven van de Colombiaanse autoriteiten van 17 januari 2022 en 15 februari 2022 nog een derde keer is verzocht om informatie en dat daarop op 29 juni 2022 een antwoord is gekomen van de Colombiaanse autoriteiten. In die antwoorden staat steeds de vraag die de verbindingsofficier heeft gesteld geciteerd. Omdat het relevante deel van die brieven, namelijk de door de verbindingsofficier gestelde vraag, in zoverre dus al onderdeel uitmaakt van het dossier bestaat niet de noodzaak om de brieven van de verbindingsofficier toe te voegen aan het dossier. Dit wordt niet anders door de stelling van de verdediging dat sprake zou zijn van een vertaalfout. Ook ziet de rechtbank in die stelling geen aanleiding om opnieuw om nadere informatie te vragen aan de Colombiaanse autoriteiten. Daartoe is het volgende redengevend.
41. Voor zover sprake zou zijn van een vertaalfout blijkt niet dat de Colombiaanse autoriteiten daardoor in verwarring zijn geraakt in de voortgezette correspondentie. In de eerste plaats niet omdat informatie wordt gevraagd over hun eigen beslissing en reeds daarom niet voor de hand ligt dat zij daarover in verwarring raken. Belangrijker is echter dat de rechtbank na ontvangst van de drie brieven uit Colombia bij beslissing van 7 oktober 2022 [7] heeft bepaald dat opnieuw nadere vragen aan de Colombiaanse autoriteiten gesteld moesten worden om iedere mogelijke onduidelijkheid over het al dan niet bestaan van voorwaarden aan de uitlevering te vermijden. Bij die beslissing heeft de rechtbank ook bepaald dat haar beslissing vanaf overweging 4 (oordeel van de rechtbank) moet worden vertaald én dat waar in de overwegingen van de rechtbank citaten uit de stukken van de Colombiaanse autoriteiten worden weergegeven, de tekst van de originele Spaanstalige stukken dient te worden weergegeven. Vervolgens zijn de door de rechtbank geformuleerde vragen gesteld, en is daarop op 3 januari 2023 antwoord ontvangen van de Colombiaanse autoriteiten. Gelet op dit verdere verloop van vraagstelling, daarbij gebruikmakend van de originele Spaanstalige stukken, en de beantwoording daarop bestaat voorshands geen aanleiding te veronderstellen dat een mogelijke vertaalfout in de tweede brief zodanige doorwerking heeft gehad dat onduidelijkheid bestaat over de inhoud van de beantwoording. De verzoeken worden daarom afgewezen.
Verzoek met betrekking tot Samsung Tablet
Verzoek van de verdediging
42. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie opdracht te geven om na te gaan waar de Samsung tablet van verdachte [verdachte 3] waarover hij in zijn laatste woord heeft verklaard, is gebleven en ervoor te zorgen dat kennis kan worden genomen van de inhoud. Daartoe is aangevoerd dat verdachte [verdachte 3] in Colombia beschikte over een Samsung tablet, dat daarop foto’s staan die hij (de rechtbank begrijpt: met die tablet) heeft gemaakt van berichten die de kroongetuige hem tijdens diens detentie heeft gestuurd. Dit zouden berichten met foto’s zijn van delen uit dossiers waarover de kroongetuige beschikte. De kroongetuige heeft in zijn verhoor ter zitting van 1 november 2022 in de zaak van verdachte [verdachte 3] (pagina’s 82 en 84 van het proces-verbaal ter terechtzitting van 1 en 2 november 2022) verklaard dat verdachte niet heeft geweten dat hij (de kroongetuige) een iPhone in zijn bezit had en dat hij niet via WhatsApp of Signal met verdachte heeft gecommuniceerd. Verdachte [verdachte 3] stelt echter dat de kroongetuige wel degelijk met hem gecommuniceerd heeft via zijn iPhone (via Signal) en hem foto’s heeft gestuurd. Aangezien die tablet er was toen hij in Colombia werd aangehouden maar blijkens de beslaglijst niet in beslag is genomen, ligt de tablet ofwel nog bij de Colombiaanse autoriteiten ofwel is de tablet overgedragen aan de Nederlandse autoriteiten maar niet geregistreerd (in Marengo). Onderzoek hiernaar kan de verklaring van verdachte [verdachte 3] bevestigen en die van de kroongetuige weerspreken, reden waarom kennis van de inhoud van de tablet in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige en diens afgelegde verklaringen noodzakelijk is.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
43. Het Openbaar Ministerie heeft allereerst de vraag opgeworpen hoe verdachte [verdachte 3] weet dat die berichten met een iPhone verzonden zouden zijn. Dat is niet kenbaar uit de enkele berichten zelf. In zijn laatste woord heeft hij geen periode genoemd waarin hij deze berichten van de kroongetuige zou hebben ontvangen. De enige
devicesdie door Colombia aan Nederland zijn overgedragen, zijn allereerst de drie
devicesdie op 3 september 2020 tijdens een doorzoeking in de cel van verdachte [verdachte 3] zijn aangetroffen. Verder is door de Colombiaanse autoriteiten op 8 mei 2020 nog een iPhone 7 bij hem in beslag genomen, die op 2 november 2020 door het onderzoeksteam is ontvangen. Naast deze vier
devices,zijn er door Colombia geen
devicesaan Nederland verstrekt. Naar aanleiding van het laatste woord van verdachte [verdachte 3] is via het LIRC gevraagd of er bij zijn aanhouding in Colombia wellicht een tablet is aangetroffen. Via het LIRC is de reactie verkregen dat in Colombia tijdens een aanhouding van een persoon ter fine van uitlevering, geen huiszoekingen worden gedaan en dat als tijdens de aanhouding iets wordt aangetroffen bij de aangehouden persoon dat dit bij zijn overdracht wordt teruggegeven. Bij aankomst in Nederland had verdachte [verdachte 3] geen tablet of ander
devicebij zich. Dat hij destijds een tablet in zijn hand had toen hij van het balkon afsprong om zich aan zijn aanhouding te onttrekken, ligt ook niet voor de hand. Het Openbaar Ministerie heeft niet gevraagd om een huiszoeking nadat verdachte [verdachte 3] in Colombia is aangehouden, maar wel om een doorzoeking van zijn cel.
Oordeel van de rechtbank
44. De rechtbank stelt vast dat het Openbaar Ministerie inhoudelijk heeft gereageerd op de vraag van de verdediging waar de tablet waarover verdachte [verdachte 3] voor het eerst en pas in zijn laatste woord heeft verklaard, is gebleven. Dit antwoord komt er op neer dat de tablet niet in Nederland is. Mogelijk klopt het wat hij zegt en lag de tablet in het appartement in Colombia waar hij verbleef toen hij naar beneden sprong. Aangezien er kennelijk in Colombia niet standaard een huiszoeking plaatsvindt als een persoon wordt aangehouden ter uitlevering lijkt het erop dat geen tablet in beslag genomen. De rechtbank acht de vragen van de verdediging voldoende beantwoord. In het gestelde ziet de rechtbank geen aanleiding om hier in dit stadium van de procedure verder onderzoek in Colombia naar te laten verrichten. Daarbij betrekt de rechtbank dat verdachte [verdachte 3] veel eerder naar zijn tablet had kunnen vragen -namelijk sinds zijn aanhouding in Nederland op 7 december 2021 na te zijn uitgeleverd - en nader onderzoek in Colombia binnen aanvaardbare termijn had kunnen worden verricht. De verzoeken worden afgewezen.
Verzoek tot het aanvullend horen van de kroongetuige
Verzoek van de verdediging
45. De verdediging heeft opnieuw verzocht de kroongetuige (aanvullend) te horen. Daartoe heeft zij gewezen op haar eerdere betoog dat zij niet alle gelegenheid heeft gehad de kroongetuige op deugdelijke wijze te ondervragen. Naast de bekende onderwerpen (zoals financiële vergoedingen en de telefoon op cel) wenst de verdediging de kroongetuige daarnaast te confronteren met het laatste woord van verdachte [verdachte 3] en hem te vragen om een reactie op zijn verklaringen over de Samsung tablet en een reactie op zijn verklaring dat de kroongetuige hem heeft verteld dat hij betrokken is geweest bij de verdwijning van een man die nooit is teruggevonden. Hieraan voorafgaand heeft de verdediging het Openbaar Ministerie verzocht te laten weten of zij hier nog nader onderzoek naar laat doen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
46. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek tot het aanvullend horen van de kroongetuige moet worden afgewezen. Ten aanzien van het laatste woord van verdachte [verdachte 3] heeft het gewezen op een op 14 juli 2023 op Nu.nl verschenen artikel waarbij een verband wordt gelegd met de verdwijning van [naam 2] in 2012. Volgens het Openbaar Ministerie is opvallend dat in dit artikel informatie staat als zijnde afkomstig van verdachte [verdachte 3] , terwijl hij die informatie niet in zijn laatste woord heeft genoemd. Zo staat in het artikel dat het gesprek van de kroongetuige met verdachte [verdachte 3] in 2014 zou zijn geweest, terwijl hij op de zitting enkel heeft gezegd dat het om een gesprek van lang geleden ging. Een jaartal heeft hij daarbij echter niet genoemd. Wat daar ook van zij, het Openbaar Ministerie zal het laatste woord van verdachte [verdachte 3] in handen stellen van de rechercheofficier van justitie met het verzoek dat over te dragen aan het Openbaar Ministerie waar het onderzoek heeft gelopen of nog loopt. Daar dient eventueel nader onderzoek plaats te vinden en niet binnen Marengo. De verdwijning van [naam 2] staat niet op de tenlasteleggingen van één van de verdachten en valt buiten de periode van de criminele organisatie in Marengo. Mocht dat nadere onderzoek voor Marengo relevante informatie opleveren, dan zal dat met het zaaks-Openbaar Ministerie worden gedeeld. Nu het feit niet valt onder één van de feiten die in de overeenkomst met [verdachte 8] is opgenomen, het niet staat op de tenlasteleggingen van de verdachten in Marengo en valt buiten de periode van de criminele organisatie, is er geen enkele reden om de kroongetuige hierover in Marengo te horen als getuige of verdachte.
Oordeel van de rechtbank
47. De rechtbank wijst het verzoek tot het aanvullend horen van de kroongetuige over de - in de woorden van de verdediging - ‘bekende onderwerpen’ af. Aan dit herhaalde verzoek zijn geen nieuwe feiten of omstandigheden ten grondslag gelegd, zodat de rechtbank verwijst naar haar eerdere beslissingen waarbij die verzoeken zijn afgewezen, laatstelijk in de aangehaalde beslissing van 7 juni 2023.
48. De rechtbank ziet op dit moment geen verdedigingsbelang bij een aanvullend verhoor van de kroongetuige over de twee onderwerpen waarover verdachte [verdachte 3] pas in zijn laatste woord heeft verklaard.
49. Over de communicatie met verdachte [verdachte 3] in detentie is de kroongetuige door de verdediging al ondervraagd op 1 november 2022. Dat was de gelegenheid bij uitstek voor verdachte [verdachte 3] de kroongetuige hiermee te confronteren. De enkele verder niet onderbouwde stelling van verdachte [verdachte 3] in zijn laatste woord, dat de kroongetuige wél met hem met de iPhone heeft gecommuniceerd en het (dus) niet klopt wat de kroongetuige heeft verklaard, maakt niet dat er, gelet op het stadium van de procedure thans aanleiding bestaat de kroongetuige daarmee te confronteren. Ook bestaat geen aanleiding de kroongetuige te confronteren met de verklaring van verdachte [verdachte 3] over de (mogelijke) betrokkenheid van de kroongetuige bij de verdwijning van een man lang geleden. Voor zover het verhaal inhoudelijk doet denken aan de verdwijning van [naam 2] in 2012 geldt dat dit buiten de tenlastegelegde periode valt zodat hierin geen verdedigingsbelang is gelegen om de kroongetuige aanvullend te horen. Ook geldt dat het op dit moment alleen een losse beschuldiging betreft aan het adres van de kroongetuige - hij zou weet hebben van de verdwijning van een man en daarbij mogelijk zelf betrokken zijn geweest - die op geen enkele wijze is onderbouwd. Niettemin wordt er, voor zover mogelijk, toch nader onderzoek gedaan binnen het onderzoek naar de verdwijning van [naam 2] . Voor zover dit voor Marengo relevante informatie oplevert zal dit worden toegevoegd aan het dossier. Op dit moment ziet de rechtbank dan ook niet het belang van de verdediging om te bepalen dat de kroongetuige hierover aanvullend wordt gehoord. Het verzoek wordt daarom afgewezen.
In de zaak van verdachten [verdachte 7]
Verzoek tot aanvullend verhoor kroongetuige en verhoor van verdachte [verdachte 3] als getuige
50. De verdediging van verdachte [verdachte 7] heeft in aansluiting op de verzoeken van de verdediging van verdachte [verdachte 3] op dit punt verzocht om een aanvullend verhoor van de kroongetuige en om het horen als getuige van [verdachte 3] over de betrokkenheid van de kroongetuige bij de verdwijning van een man. De verdediging heeft in dit verband onder andere gewezen op het onderzoek Orinoco waar de kroongetuige heeft bekend op iemand te hebben geschoten. De kroongetuige wordt in die zaak echter niet vervolgd, wat de verdediging bij pleidooi heeft geduid als een extra prestatie. Als blijkt dat de kroongetuige ook betrokken is bij de verdwijning van een man en mogelijk ook bij moord, dan gaat het om een ernstig strafbaar feit waarvan niet aangaat dat hiervan wordt weggekeken en binnen Marengo geen onderzoek plaatsvindt.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
51. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen en heeft daarbij gewezen op zijn reactie op het verzoek van de verdediging van verdachte [verdachte 3] hierover.

Oordeel van de rechtbank

52. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft gesteld op dit moment niet het verdedigingsbelang om de kroongetuige te horen naar aanleiding van de verklaring van verdachte [verdachte 3] in zijn laatste woord. De rechtbank verwijst daartoe naar hetgeen hiervoor onder 49 is overwogen. Voor het horen van [verdachte 3] als getuige over zijn verklaring bestaat evenmin, om diezelfde reden, op dit moment een verdedigingsbelang. De verzoeken worden afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 2]
53. De verdediging van verdachte [verdachte 2] heeft een vijftal verzoeken gedaan. Op de verzoeken tot verstrekking van het dossier, processen-verbaal van zittingen en overige stukken heeft het Openbaar Ministerie en ook de rechtbank inmiddels gereageerd. Op dat punt hoeft dus geen beslissing meer te volgen. Hetzelfde geldt voor het verzoek met betrekking tot de toevoegingen van de nieuwe raadslieden, aangezien de verdediging heeft laten weten dat deze kwestie inmiddels is geregeld.
Verzoek met betrekking tot garanties bij dossieroverdracht
54. De verdediging heeft verder verzocht om in samenspraak met de rechtbank en in overleg met het Openbaar Ministerie te komen tot toezeggingen en/of garanties om de dossieroverdracht zo ordentelijk mogelijk te laten verlopen. De verdediging heeft gewezen op de complicatie die zich voor de verdediging voordoet bij de overdracht van het dossier en de specifieke dossierkennis. De voormalige raadsvrouw is als advocaat geschorst en als zodanig geen actuele geheimhouder meer (uiteraard wel van bestaande geheimen). Zij is nog steeds verdachte van deelname aan een criminele organisatie, waarvan verdachte [verdachte 2] dan ook nog medeverdachte zou zijn. Een overdracht van het dossier tijdens een bespreking bij een kop koffie lijkt derhalve niet zomaar mogelijk. De advocaten mogen hun beroepsgeheim tegenover haar niet schenden en er bestaat de kans dat het Openbaar Ministerie mee gaat luisteren. Er moet hiervoor een setting bedacht worden die
‘veilig’voor iedereen is. Te denken valt aan een constructie waarbij een lid van de Raad van Toezicht (van Rotterdam) en een voormalig kantoorgenoot aanwezig zijn. Een en ander vergezeld van de toezegging van het Openbaar Ministerie dat het dit gesprek niet zal afluisteren. Een dergelijke bespreking is echt noodzakelijk om inzicht te krijgen in de afwegingen om bepaalde verweren (nog) niet of wel te voeren in relatie tot nieuwe aspecten in de procedure, waaronder de nog gedane onderzoekswensen.
Oordeel van de rechtbank
55. De overdracht van het dossier is iets dat de verdediging zelf zal moeten organiseren en zij mag in staat worden geacht een constructie voor de dossieroverdracht op korte termijn te realiseren. De rechtbank ziet in hetgeen de verdediging heeft gesteld geen taak voor zichzelf weggelegd. De verdediging heeft nog vragen gesteld over het (ontbreken van) afleggen van verantwoording door het zaaks-Openbaar Ministerie met betrekking tot het tijdstip van aanhouding van [voormalige raadsvrouw] tijdens dit proces. Hieraan zijn echter geen verzoeken aan de rechtbank gekoppeld. Ook heeft het Openbaar Ministerie in reactie op vragen van de verdediging laten weten dat vanuit het onderzoek 26Palma geen informatie aan het onderzoek 26Marengo is verstrekt, ook niet nadat de beperkingen zijn opgeheven. Het Openbaar Ministerie heeft de verdediging daarbij voor specifieke vragen verwezen naar het onderzoek 26Palma. Ook hierin ziet de rechtbank geen taak voor zichzelf weggelegd.
Verzoek om aanhouding
56. De verdediging van verdachte [verdachte 2] heeft de rechtbank verzocht om een termijn van negen maanden om het dossier te bestuderen. Daarna dient een regiezitting bepaald te worden, waarop de verdediging onderzoekswensen kan indienen, aldus de raadslieden. Daartoe is erop gewezen dat een raadsvrouw van verdachte, [voormalige raadsvrouw] , op 21 april 2023 is aangehouden door de politie, en de verdediging heeft moeten neerleggen. Op 29 juni 2023 heeft een drietal nieuwe raadslieden zich gesteld. Het Openbaar Ministerie heeft de rechtbank gevraagd om afwijzing van het verzoek van de verdediging.
Oordeel van de rechtbank
57. De rechtbank stelt vast dat het verzoek van de verdediging erop neerkomt dat de zaak van verdachte [verdachte 2] gedurende negen maanden dient te worden aangehouden, dat zij daarna nog de gelegenheid zouden moeten krijgen om regie- of onderzoekswensen in te dienen en dat de daadwerkelijke vertraging van de afronding van de inhoudelijke behandeling daarom nog groter zou zijn. Volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad moet de rechter bij de beoordeling van een dergelijk aanhoudingsverzoek een afweging maken tussen alle daarvoor in aanmerking komende belangen, waaronder het belang dat niet alleen de verdachte maar ook de samenleving heeft bij een spoedige berechting en het belang van een goede organisatie van de rechtspleging.
a. belang van verdachte: voorbereiding van de (algemene) verdediging door de raadslieden
58. Buiten kijf staat dat de nieuwe raadslieden in de gelegenheid moeten worden gesteld om verdachte [verdachte 2] adequaat bij te staan. Dat volgt ook uit artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. In dit geval komt daar nog bij dat het dossier in het onderzoek Marengo omvangrijk is en dat verdachte [verdachte 2] wordt beschuldigd van buitengewoon ernstige feiten. De ernst van de zaak wordt onderstreept door de eis van levenslange gevangenisstraf tegen hem.
Kernvraag daarbij is wat adequate rechtsbijstand in de huidige stand van de procedure is. Op verzoek van de vorige raadslieden van verdachte [verdachte 2] is een zeer groot aantal onderzoekswensen ingediend, waarvan een aanzienlijk deel is toegewezen en uitgevoerd. Ook hebben zijn toenmalige raadslieden (na de eis van het Openbaar Ministerie) gedurende negen dagen verweer gevoerd bij pleidooi. Na repliek van het Openbaar Ministerie heeft zijn verdediging daarop gereageerd bij dupliek. Dat betekent dat de uitwisseling van standpunten op de terechtzitting in beginsel vrijwel is voltooid. Wat nog openstaat is de gelegenheid die verdachte [verdachte 2] heeft om gebruik te maken van het laatste woord.
belang van verdachte: voorbereiding van de repliek inzake ingediende onderzoekswensen
59. Verder heeft [voormalige raadsvrouw] bij het uitspreken van de dupliek nieuwe onderzoekswensen ingediend en deze mondeling onderbouwd. Het Openbaar Ministerie heeft daar schriftelijk op gereageerd op 10 mei 2023, maar dat was na de aanhouding van [voormalige raadsvrouw] , en namens verdachte [verdachte 2] is nog niet in tweede termijn gereageerd. De nieuwe raadslieden moeten de gelegenheid krijgen zich daarop voor te bereiden. Het gaat daarbij om het volgende:
  • Allereerst heeft de verdediging van [verdachte 2] verzocht om onderzoekshandelingen over - kort gezegd - een mogelijk moordplan betreffende verdachte [verdachte 2] , dat besproken zou zijn door overheidsfunctionarissen. Van dat onderwerp is een van de nieuwe raadslieden van verdachte [verdachte 2] , mr. Ruperti, echter goed op de hoogte; hij stond eerder een verdachte bij die daarover heeft verklaard en heeft over deze kwestie als getuige op 19 april 2023 een verklaring afgelegd in de strafzaak tegen verdachte [verdachte 2] . Het dossier Marengo bevat geen informatie over het beweerdelijke moordplan anders dan hetgeen [voormalige raadsvrouw] daarover heeft gemeld op basis van wat zij van mr. Ruperti heeft vernomen en de verklaring ter terechtzitting van de meegebrachte getuige [getuige 5] .
  • Verder heeft de verdediging verzocht prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie en aan de Hoge Raad. Ook heeft de verdediging verzocht om aanhouding van de zaak in afwachting van de resultaten van het onderzoek van de Procureur-Generaal bij de Hoge Raad inzake kroongetuigen. Dit zijn onderwerpen van overwegend juridisch-technische aard en zij vereisen geen diepe dossierkennis. Verder kunnen de nieuwe raadslieden zich tot kantoor [kantoornaam van de voormalige raadsvrouw] wenden voor informatie over deze onderzoekswensen.
Belang van verdachte: eventuele nieuwe onderzoekswensen
60. De verdediging van verdachte [verdachte 2] stelt verder tijd nodig te hebben om te bezien of nieuwe feiten en omstandigheden aanleiding zijn voor nieuwe onderzoekswensen. Daarbij wijst de verdediging op het feit dat niet met de aanhouding van [voormalige raadsvrouw] is gewacht tot de sluiting van het onderzoek en dat eerder de communicatie van een andere advocaat met verdachte [verdachte 2] is vastgelegd door justitie. Het is aannemelijk dat het Openbaar Ministerie dezelfde werkwijze heeft gehanteerd in het onderzoek tegen [voormalige raadsvrouw] en daarbij kennis heeft genomen van strategische procesbesprekingen tussen haar en verdachte [verdachte 2] , aldus de verdediging. Ook daarbij gaat het echter om omstandigheden waar geen dossierkennis voor nodig is en die bovendien onderdeel kunnen zijn van de overdracht door kantoor [kantoornaam van de voormalige raadsvrouw] .
Andere belangen
61. Tegenover de belangen van verdachte [verdachte 2] om zijn zaak voor langere tijd aan te houden staat om te beginnen het belang dat de zaak wordt afgerond met een vonnis. Daarbij speelt mee dat de strafzaak tegen verdachte al sinds juli 2019 loopt. Verder worden ook de zaken van 16 medeverdachten (deels) gelijktijdig behandeld en bestaat het voornemen in alle zaken tegelijk uitspraak te doen. Dat vergroot het belang om geen langer uitstel toe te staan dan strikt noodzakelijk is. Weliswaar bestaat de mogelijkheid de zaak van verdachte [verdachte 2] los te koppelen van de andere zaken, maar dan zal mogelijk een andere rechterscombinatie de zaak moeten behandelen, wat weer aanleiding zal zijn tot forse vertraging in zijn zaak.
Conclusie
62. Al het voorgaande in aanmerking nemend wijst de rechtbank het verzoek van de verdediging om een aanhouding van negen maanden waarna een regiezitting bepaald zou kunnen worden, af. De belangen van verdachte [verdachte 2] bij een dergelijk lang uitstel wegen gelet op het bovenstaande minder zwaar dan de belangen om de zaak in eerste aanleg zonder verdere vertraging af te ronden. De rechtbank heeft al aangekondigd dat zij de vonnisdatum van 20 oktober 2023 niet zal halen en zij verwacht na de zomer met een nieuwe vonnisdatum te komen. Dit zal naar verwachting een uitstel zijn van enkele maanden, uitzonderlijke nieuwe omstandigheden daargelaten. De raadslieden moeten in die periode in staat geacht worden om verdachte [verdachte 2] - in het licht van het beperkte kader van hetgeen thans nog aan de orde is - naar behoren bij te staan. Gelet daarop is er naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van het recht op een eerlijk proces.
63. Het bovenstaande neemt uiteraard niet weg dat zich nieuwe ontwikkelingen kunnen voordoen die maken dat alsnog meer voorbereidingstijd nodig blijkt of die anderszins dienen te leiden tot uitstel van de vonnisdatum. Daar kan de rechtbank nu echter niet op vooruitlopen. Op 6 oktober 2023 is een pro forma-/regiezitting waarbij in alle zaken geldt dat tegen die tijd wordt geïnventariseerd of er onderzoekswensen zijn naar aanleiding van nieuwe feiten of omstandigheden.
64. De rechtbank bepaalt dat de verdediging tot uiterlijk 15 september 2023 de gelegenheid krijgt schriftelijk te reageren op de Reactie OM op onderzoekswensen van 10 mei 2023. Na een reactie daarop van de zijde van het Openbaar Ministerie zal de rechtbank op deze wensen beslissen.
In de zaak van verdachte [verdachte 5]
65. De rechtbank ontvangt graag uiterlijk 15 september 2023 de toegezegde reactie van mr. Den Blanken op de toelichting van het Openbaar Ministerie op het aanvullende proces-verbaal met betrekking tot de overgelegde arbeidsovereenkomst van verdachte. Dit, indien en voorover daaraan bij de verdediging behoefte bestaat. In antwoord op de vraag van de verdediging kan de rechtbank op dit moment nog niet beoordelen of de inhoud van het proces-verbaal relevant is voor enig te nemen beslissing.

Voorlopige hechtenis

Inleiding
66. Diverse raadslieden hebben namens hun cliënten verzoeken gedaan tot opheffing, dan wel schorsing van de voorlopige hechtenis. Daarbij is door alle raadslieden onder andere gesteld dat het tijdsverloop inmiddels zodanig is dat voortduren van de voorlopige hechtenis niet meer aanvaardbaar is. Dit klemt te meer nu de rechtbank heeft laten weten dat de geplande vonnisdatum van 20 oktober 2023 niet haalbaar is gebleken en ter zitting van 14 juli 2023 nog geen indicatie heeft kunnen geven van de termijn waarop het vonnis wel verwacht mag worden.
67. De rechtbank zal hierna ten aanzien van alle verdachten die het aangaat beslissen op de gedane verzoeken. Voorafgaand daaraan hecht de rechtbank er aan om ten aanzien van alle verdachten op te merken, zoals ook al bij de inleiding op 14 juli 2023 is gezegd, dat de rechtbank heeft moeten constateren dat de beslispunten die voorliggen zodanig talrijk en complex zijn, dat de eerder gecommuniceerde vonnisdatum van 20 oktober 2023 te ambitieus is gebleken. Die constatering ziet niet op een specifieke zaak of verdachte, maar op het geheel. De rechtbank is voornemens zo snel mogelijk, maar na de zomer, een nieuwe datum te geven waarop vonnis gewezen zal worden. Vanzelfsprekend geldt dat als de beraadslaging er toe leidt dat de rechtbank vindt dat de voorlopige hechtenis van een verdachte beëindigd of geschorst moet worden, zij daar zo snel mogelijk gevolg aan zal geven.
68. Verschillende raadslieden hebben nog gewezen op de vertraging die te verwachten is doordat verdachte [verdachte 2] drie nieuwe raadslieden heeft die zich moeten inlezen in de zaak, daartoe een verzoek om aanhouding hebben gedaan en mogelijk nog met aanvullende onderzoekswensen zullen komen. Ook is gewezen op het tweede uitstel van de dupliek van verdachte [verdachte 8] , waardoor vertraging zou optreden volgens de raadslieden. De rechtbank ziet dat anders. In de hiervoor onder 62 weergegeven beslissing van heden is het verzoek van de raadslieden van verdachte [verdachte 2] om aanhouding voor de verzochte termijn van negen maanden en het verzoek om een regiezitting te plannen voor het doen van onderzoekswensen afgewezen. De verdediging heeft wel tot uiterlijk 15 september 2023 de tijd gekregen om nog te reageren op de ‘Reactie OM op onderzoekswensen’ van 10 mei 2023. De dupliek van verdachte [verdachte 8] is voor een laatste keer uitgesteld tot uiterlijk 22 september 2023.
69. Het voorgaande betekent dat nu nog geenszins vaststaat dat het uitstel van de datum waarop vonnis kan worden gewezen buitengewoon lang zal zijn. De rechtbank weegt dit mee bij de beoordeling van de verzoeken ten aanzien van de voorlopige hechtenis.
In de zaak van verdachte [verdachte 10]
70. Namens verdachte [verdachte 10] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. Verdachte [verdachte 10] zit al vier jaar in voorlopige hechtenis en er is geen enkel zicht op een eindvonnis terwijl hij zijn laatste woord al heeft gevoerd. De grond geschokte rechtsorde is door het tijdsverloop niet meer aan de orde en voor het recidivegevaar geldt dat dit zo nodig met een schorsing onder voorwaarden, zoals elektronisch toezicht en reclasseringscontact, kan worden ingeperkt. Subsidiair is namens verdachte [verdachte 10] verzocht zijn zaak af te splitsen omdat hij nu alleen maar zit te wachten terwijl in zijn zaak vonnis kan worden gewezen. Het Openbaar Ministerie verzet zich tegen de verzochte schorsing.
Oordeel van de rechtbank
71. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de geschokte rechtsorde, nog onverkort aanwezig zijn. Dit is niet anders geworden door het tijdsverloop. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Daarom wordt het schorsingsverzoek afgewezen.
Het subsidiaire verzoek tot het afsplitsen van de zaak van verdachte [verdachte 10] van de zaken van de overige verdachten wordt eveneens afgewezen. Bij de huidige stand van de procedure bestaat daarvoor onvoldoende aanleiding.
In de zaak van verdachte [verdachte 12]
72. Namens verdachte [verdachte 12] is verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis op grond van artikel 67a lid 3 Sv. Subsidiair is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd en meer subsidiair tot aan de datum van het vonnis. Verdachte [verdachte 12] zit al 4,5 jaar in voorlopige hechtenis en heeft de zogenoemde ‘GVM status hoog’, wat neerkomt op een ‘EBI
light’-regime. Hij heeft zijn dochter alleen in gevangenschap gezien. Zijn echtgenote heeft paniekaanvallen omdat er maar geen duidelijkheid komt over een vonnis. Zij staat ook onder behandeling van een psycholoog. Verdachte heeft de wens om jongeren te gaan begeleiden en heeft afstand genomen van zijn criminele bestaan. In de Eris-zaak zijn verdachten die in eerste aanleg 20 en 18 jaar kregen onder voorwaarden geschorst door het gerechtshof, wat aantoont dat een schorsing mogelijk is. Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen geldt dat het maar op een klein deel ziet en voor de deelname aan de criminele organisatie geldt dat verdachte niet tot de organisatie van verdachte [verdachte 2] behoorde, maar zijn eigen ‘clubje’ had. De rechtbank heeft dit tijdens de inhoudelijke behandeling ook zo benoemt. Verdachte is bereid zich aan alle schorsingsvoorwaarden, met uitzondering van een contactverbod met zijn broer, te houden. Niet valt in te zien waarom de reclassering niets met verdachte zou kunnen beginnen, aangezien zij ook een voormalig lid van de Hofstadgroep (in een duo) kunnen begeleiden.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
73. De rechtbank is van oordeel dat de situatie van artikel 67a lid 3 Sv zich thans niet voordoet, zodat het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt afgewezen. Ten aanzien van het schorsingsverzoek geldt dat de daarin genoemde persoonlijke omstandigheden niet nieuw zijn, behalve dat de rechtbank begrijpt dat deze steeds meer klemmen naarmate een vonnis op zich laat wachten. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank echter ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Daarom wordt het schorsingsverzoek afgewezen.

In de zaak van verdachte [verdachte 7]

74. Namens verdachte [verdachte 7] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis tot het eindvonnis. Daartoe is allereerst gewezen op hetgeen bij pleidooi is aangevoerd. Ook is opnieuw gewezen op de lange duur van het voorarrest, inmiddels (sinds december 2017) vijf jaar en zeven maanden. Het beeld ‘levenslang’ is door het Openbaar Ministerie zelf geschetst en dat is een scheef beeld, zoals de verdediging heeft bepleit. Nu een eindvonnis nog niet in zicht is, is er alle reden de voorlopige hechtenis te schorsen tot aan het eindvonnis, waarbij de verdediging verwacht dat verdachte [verdachte 7] niet weer vast komt te zitten.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
75. De rechtbank is van oordeel dat de situatie zoals die was bij de beoordeling van het bij pleidooi gedane opheffings- en schorsingsverzoek -en waarover op de zitting van 18 januari 2023 nog re- en dupliek heeft plaatsgevonden- nu niet anders is. De rechtbank verwijst dan ook naar haar beslissing van 24 januari 2023 op die verzoeken. Het enkele tijdsverloop maakt op dit moment niet dat de persoonlijke belangen van verdachte zwaarder wegen dan de belangen van strafvordering. Het verzoek wordt afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 11]
76. Namens verdachte [verdachte 11] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis. De verdediging heeft gewezen op het tijdsverloop, verdachte heeft toegeleefd naar 20 oktober 2023 en zit al jaren, van 10 mei 2017 tot heden, in een zogenoemd HvB-regime. Aangezien er geen zicht is op een eindvonnis en er vertraging zal optreden door mogelijke onderzoekswensen van de nieuwe raadslieden van verdachte [verdachte 2] en onderzoek naar de beschuldigingen aan het adres van de kroongetuige door verdachte [verdachte 3] , kan het niet zo zijn dat verdachte [verdachte 11] blijft vastzitten in dat HvB-regime. Ondanks het bestaan van de grond geschokte rechtsorde kan een schorsing in dit geval toch plaatsvinden, nu die grond met het verstrijken van de tijd is afgekalfd. Het meest chique is om verdachte te schorsen tot de datum van het vonnis. Subsidiair heeft de verdediging verzocht de reclassering onderzoek te laten verrichten naar de mogelijkheden van elektronische controle.
Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
77. De rechtbank is ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Het enkele tijdsverloop maakt dit nu niet anders. Daarom wordt het schorsingsverzoek afgewezen. De rechtbank heeft geen aanleiding om de reclassering op te dragen de mogelijkheid van elektronische controle te laten onderzoeken. Ook het subsidiaire verzoek wordt daarom afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 13]
78. Namens verdachte [verdachte 13] is primair verzocht om opheffing van de voorlopige hechtenis wegens het ontbreken van gronden. Er is geen sprake meer van een geschokte rechtsorde en verdachte is een
first offender. Subsidiair is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde tijd, althans tot aan het eindvonnis, althans tot aan de eerstvolgende zitting. Verdachte heeft zich vastgehouden aan de datum 20 oktober 2023, hij zou dan vijf jaar en twee weken in voorlopige hechtenis zitten. Het is schokkend en onaanvaardbaar dat er geen zicht kan worden geboden op een datum waarop vonnis wordt gewezen. Verdachte [verdachte 13] heeft zelf benadrukt dat hij geschorst wil worden tot 20 oktober 2023. Hij heeft onder andere gezegd dat hij sinds zijn aanhouding in stress leeft, dat zijn dochter is geboren toen hij in detentie zat, dat hij gerekend heeft op 20 oktober en dat het uitstel een teleurstelling is. Hij heeft slapeloze nachten van de eis van 26 jaar en 8 maanden, is gebroken en kan het niet meer aan.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken moeten worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
79. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de geschokte rechtsorde, nog onverkort aanwezig zijn. Dit is niet anders geworden door het tijdsverloop. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wordt daarom afgewezen. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Het schorsingsverzoek wordt daarom ook afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 9]
80. Namens verdachte [verdachte 9] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de datum van het vonnis. Daartoe is aangevoerd dat de voorlopige hechtenis in relatie tot de verdenking disproportioneel lang duurt, te weten vijf jaar en drie maanden. De verdediging stelt dat geen sprake meer is van een geschokte rechtsorde, waarbij wordt verwezen naar de omstandigheid dat medeverdachten wel zijn geschorst en dit niet tot maatschappelijke onrust heeft geleid. Verdachte [verdachte 9] heeft een moeder die dementerend is en haar gezondheid gaat bergafwaarts. Verdachte wil de gelegenheid krijgen om nog op een waardige manier contact met haar te hebben als afsluiting. In dit verband heeft de verdediging subsidiair verzocht om een schorsing tot de volgende zitting, en (zo begrijpt de rechtbank) meer subsidiair dat de reclassering wordt opgedragen om onderzoek te doen of een schorsing tot de volgende zitting met dat doel onder zeer stringente voorwaarden met elektronisch toezicht mogelijk is.
Oordeel van de rechtbank
81. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de geschokte rechtsorde, nog onverkort aanwezig zijn. Dit is niet anders geworden door het tijdsverloop. De rol van de verdachten die wel geschorst zijn, beoordeelt de rechtbank voorshands als wezenlijk anders dan de rol van verdachte. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen. De rechtbank heeft wel begrip voor de wens zijn moeder in (relatieve) vrijheid te kunnen zien, maar ziet desondanks geen aanleiding om de reclassering op te dragen de mogelijkheid van elektronische controle te laten onderzoeken. Ook dit verzoek wordt afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 1]
82. Namens verdachte [verdachte 1] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de datum van het vonnis. Daartoe is aangevoerd dat de voorlopige hechtenis in relatie tot de verdenking disproportioneel lang duurt, te weten vijf jaar en drie maanden. De verdediging stelt dat geen sprake meer is van een geschokte rechtsorde, waarbij wordt verwezen naar de omstandigheid dat medeverdachten wel zijn geschorst en dit niet tot maatschappelijke onrust heeft geleid. Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verdachte [verdachte 1] is gewezen op het feit dat zijn vrouw en hij wel samen een Islamitisch huwelijk hebben gesloten maar dat zij twee dagen na zijn aanhouding voor de wet zouden gaan trouwen. Ook gaat de gezondheid van zijn oma, die hij in detentie éénmaal heeft gezien, achteruit.
Oordeel van de rechtbank
83. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de geschokte rechtsorde, nog onverkort aanwezig zijn. Dit is niet anders geworden door het tijdsverloop. De rol van de verdachten die wel geschorst zijn, beoordeelt de rechtbank voorshands als wezenlijk anders dan de rol van verdachte. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 6]
84. Namens verdachte [verdachte 6] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de datum van het vonnis. Daartoe is aangevoerd dat de voorlopige hechtenis sinds zijn onrechtmatige uitzetting uit Suriname disproportioneel lang duurt. De verdediging stelt dat geen sprake meer is van een geschokte rechtsorde waarbij wordt verwezen naar de omstandigheid dat medeverdachten wel zijn geschorst en dit niet tot maatschappelijke onrust heeft geleid. De verdediging heeft voorts gewezen op het feit dat verdachte [verdachte 6] een gezin heeft en recht heeft op gezinsleven met hen.
Oordeel van de rechtbank
85. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de geschokte rechtsorde, nog onverkort aanwezig zijn. Dit is niet anders geworden door het tijdsverloop. De rol van de verdachten die wel geschorst zijn, beoordeelt de rechtbank voorshands als wezenlijk anders dan de rol van verdachte. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 4]
86. Namens verdachte [verdachte 4] is verzocht om schorsing van de voorlopige hechtenis tot aan de datum van het vonnis. Daartoe is aangevoerd dat de voorlopige hechtenis sinds zijn onrechtmatige uitzetting uit Suriname disproportioneel lang duurt. De verdediging stelt dat geen sprake meer is van een geschokte rechtsorde, waarbij wordt verwezen naar de omstandigheid dat medeverdachten wel zijn geschorst en dit niet tot maatschappelijke onrust heeft geleid. De verdediging heeft voorts gewezen op het feit dat verdachte [verdachte 4] een gezin heeft met vier kinderen en recht heeft op gezinsleven met hen.
Oordeel van de rechtbank
87. De rechtbank is van oordeel dat de gronden voor de voorlopige hechtenis, waaronder de geschokte rechtsorde, nog onverkort aanwezig zijn. Dit is niet anders geworden door het tijdsverloop. De rol van de verdachten die wel geschorst zijn, beoordeelt de rechtbank voorshands als wezenlijk anders dan de rol van verdachte. Afgezet tegen de ernstige bezwaren en gronden is de rechtbank ook nu nog van oordeel dat de belangen van strafvordering zwaarder wegen dan het persoonlijk belang van verdachte. Het schorsingsverzoek wordt daarom afgewezen.
In de zaak van verdachte [verdachte 14]
88. Namens verdachte [verdachte 14] is opnieuw verzocht om het contactverbod met zijn twee broers, dat als voorwaarde voor zijn schorsing is gesteld, wordt opgeheven omdat het nu niet meer redelijk is dit in stand te laten. Het Openbaar Ministerie heeft zich verzet tegen de gevraagde wijziging van de schorsingsvoorwaarde.
Oordeel van de rechtbank
89. De rechtbank stelt vast dat de voorlopige hechtenis van verdachte [verdachte 14] al sinds 29 mei 2020 is geschorst. Niet is gebleken van enige nieuwe strafrechtelijke verdenking sinds de tijd dat hij op vrije voeten is. De rechtbank ziet hierin thans aanleiding om te bepalen dat het contactverbod met zijn broers dat nog als voorwaarde is verbonden aan zijn schorsing komt te vervallen. De rechtbank hecht eraan op te merken dat het vervallen van het contactverbod als schorsingsvoorwaarde onverlet laat dat de (directeuren van de) penitentiaire inrichtingen waar verdachten [verdachte 3] en [verdachte 7] verblijven hun eigen afweging maken over de vraag of, en zo ja op welke wijze, contact tussen hen en verdachte [verdachte 14] kan worden toegestaan. De beslissing tot wijziging van de schorsingsvoorwaarden is afzonderlijk opgemaakt.