ECLI:NL:RBAMS:2023:4022

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 juni 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Zaaknummer
C/13/716010 / HA ZA 22-294
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van advocaat voor beroepsfouten in het kader van een koopoptie en huurovereenkomst

In deze zaak vorderde MULTI GOLF & HEALTH B.V. (MG&H) schadevergoeding van haar voormalige advocaat [gedaagde 22] en de maatschap Van Diepen Van der Kroef, wegens beroepsfouten die zouden zijn gemaakt tijdens de onderhandelingen over een koopoptie en een huurovereenkomst. MG&H stelde dat [gedaagde 22] niet had gehandeld zoals van een redelijk bekwaam advocaat verwacht mag worden, door belangrijke bepalingen, zoals een change of control bepaling, niet op te nemen in de aanvullende overeenkomst. De rechtbank oordeelde dat hoewel er tekortkomingen waren, deze niet tot schade hadden geleid. MG&H had geen recht op de conceptkoopovereenkomst en was niet in staat om een beter bod uit te brengen, omdat zij geen financiering had. De rechtbank wees de vorderingen van MG&H af en veroordeelde haar in de proceskosten. De uitspraak benadrukt de zorgvuldigheidsplicht van advocaten en de noodzaak om causaal verband aan te tonen tussen beroepsfouten en geleden schade.

Uitspraak

RECHTBANK Amsterdam

Civiel recht
Zaaknummer: C/13/716010 / HA ZA 22-294
Vonnis van 21 juni 2023
in de zaak van
MULTI GOLF & HEALTH B.V.,
te Amsterdam,
eisende partij,
advocaat: mr. M.M.N.C. Schellekens te Amsterdam,
tegen

1.VAN DIEPEN VAN DER KROEF ADVOCATEN,

te Amsterdam,
2 t/m 21.,[
gedaagden 2 t/m 21]
te diverse vestigingsplaatsen,
22.
[gedaagde 22],
te [woonplaats] ,
gedaagde partijen,
advocaat: mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen worden hierna als volgt genoemd:
- MG&H (eiseres),
- Van Diepen c.s. (alle gedaagden gezamenlijk),
- Van Diepen Van der Kroef (gedaagde sub 1),
- de maten (gedaagden sub 2 tot en met sub 21) en
- [gedaagde 22] (gedaagde sub 22).
De zaak in het kort
[gedaagde 22] was de advocaat van MG&H. MG&H stelt dat [gedaagde 22] beroepsfouten heeft gemaakt. De rechtbank is van oordeel dat drie van de door MG&H gestelde beroepsfouten als zodanig te kwalificeren en gegrond zijn, maar kan niet vaststellen dat MG&H daardoor schade heeft geleden. De vorderingen worden daarom afgewezen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding van 25 januari 2022, met producties 1-77,
- de conclusie van antwoord, met producties 1-16,
- het tussenvonnis van 5 oktober 2022, waarbij een mondelinge behandeling is bepaald,
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling van 10 mei 2023 en de daarin genoemde stukken.
Mr. Schellekens heeft bij brief van 25 mei 2023 opmerkingen gemaakt bij het proces verbaal van de mondelinge behandeling. Mr. De Jong Schouwenburg heeft hierop gereageerd, waarna mr. Schellekens op 26 mei 2023 nog een e-mailbericht heeft gestuurd. Dit vonnis wordt gewezen met inachtneming van de opmerkingen van mr. Schellekens bij het proces verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 22] is advocaat. Hij neemt via zijn (praktijk)vennootschap (gedaagde sub 14) deel aan de maatschap Van Diepen Van der Kroef, een advocatenkantoor. De (praktijk)vennootschappen genoemd onder 2 tot en met 21 zijn de maten die deel uitmaakten van Van Diepen Van der Kroef toen de werkzaamheden voor MG&H feitelijk door [gedaagde 22] werden uitgevoerd.
2.2.
MG&H is een besloten vennootschap met als doel het beheer en de verhuur van zakelijk onroerend goed. MG&H heeft in het verleden een multifunctioneel centrum op een golfbaan in Naarden (hierna: mfc) ontwikkeld en gebouwd. Zij is daarvan eigenaar. In de loop der tijd heeft MG&H te maken gehad met verschillende partijen, die betrokken waren bij de (exploitatie van de) golfbaan. Aanvankelijk was Golfbaan Naarderbos B.V. onderopstalhouder van de golfbaan. Zij exploiteerde de golfbaan en huurde het mfc. Na haar faillissement eind 2011 kocht NBO [1] de onderopstalrechten. GEM [2] ging de golfbaan exploiteren en werd de nieuwe huurder van het mfc. Grontmij was enig aandeelhouder en bestuurder van zowel NBO als GEM. [3]
2.3.
Begin 2012 zijn NBO en MG&H op initiatief van NBO in onderhandeling getreden over het wijzigen van de huurovereenkomst met betrekking tot het mfc, die MG&H als verhuurder had gesloten met de rechtsvoorganger van NBO, Golfbaan Naarderbos B.V. Ook hebben zij gesproken over het sluiten van een overeenkomst als aanvulling op de huurovereenkomst (verder: aanvullende overeenkomst). MG&H wilde een koopoptie verkrijgen op de rechten van erfpacht en opstal van NBO. Onder meer de omvang van de koopoptie en het wel/niet overleggen van conceptovereenkomsten met potentiële kopers aan MG&H waren onderwerp van gesprek tussen MG&H en NBO/GEM/Grontmij. In dat kader zijn onder meer de volgende e-mails gestuurd.
2.3.1.
Op 30 maart 2012 heeft de heer [naam 1] (hierna: [naam 1] ) van Grontmij aan [gedaagde 22] geschreven:
‘(…) Niet is afgesproken dat wij een conceptovereenkomst ter hand hoeven te stellen. Wij moeten enkel de voorwaarden van de bieding bekend maken, zodat een beter bod kan worden gedaan. (…)’
2.3.2.
Op 3 april 2012 heeft [gedaagde 22] aan [naam 1] geschreven:
‘(…) Ook is afgesproken dat een conceptovereenkomst ter hand zal worden gesteld aan cliënte om niet, bij voorbaat, de kans op het doen van een beter voorstel illusoir te maken, gezien de korte termijn van minimaal twee weken. Juist aan de hand van een concrete conceptbieding heeft cliënte de mogelijkheid sneller te schakelen en dus eerder te laten weten of zij een betere bieding doet. (…)’.
2.3.3.
Op 10 april 2012 heeft [gedaagde 22] aan [naam 1] geschreven:
‘Van [naam 2] , indirect bestuurder van MG&H, toevoeging rechtbank] kreeg ik zojuist telefonisch door dat je tezamen met hem nu alle restantpunten hebt doorgenomen en dat jullie tot een vergelijk zijn gekomen. (…)
Hieronder volgt de opsomming van hetgeen is overeengekomen.
Wil je mij met een enkele bevestiging laten weten dat ik het zo juist heb verwoord, dan wel mij aangeven op welk onderdeel/onderdelen ik naar jouw mening het overeengekomene nog niet juist heb verwoord?
Er van uitgaande dat de zaken nu correct zijn aangegeven, geldt het navolgende.
(…)
3. Recht van koop
In de “nadere overeenkomst” [rechtbank: bedoeld wordt de aanvullende overeenkomst] dient een recht van koop te worden overeengekomen tussen NBO/GENB enerzijds en MG&H anderzijds. Overeengekomen is dat MG&H het recht heeft om een zelfde bieding te doen als de alsdan voorliggende (concept)overeenkomst, minimaal te vermeerderen met EUR 1,--, dan wel een ander voorstel te doen wat door NBO/GENB als “beter” bod kan worden aanvaard. (…) Mocht zich een situatie voordoen dat NBO/GENB met een potentiële koper een conceptkoopovereenkomst is overeengekomen, dan dient NBO/GENB deze bieding zo concreet mogelijk ter hand te stellen aan MG&H. MG&H heeft dan in eerste instantie een periode van zeven dagen om te laten weten of zij voornemen is een beter/ander bod uit te brengen, dan wel dat zij geen gebruik maakt van haar recht van koop. In het eerste geval krijgt MG&H vanaf het moment van aanbieden van de conceptkoopovereenkomst/ bescheiden, minimaal veertien dagen de tijd om een andere/betere bieding te doen. Het staat MG&H te allen tijde vrij om op elk moment tijdens deze termijn (alsnog) af te zien van haar recht tot koop/het doen van een betere/andere aanbieding. (…)’
2.4.
In juni 2012 hebben MG&H en NBO een gewijzigde huurovereenkomst met betrekking tot het mfc gesloten voor de periode tot en met 28 mei 2054. Daarnaast hebben MG&H, NBO en GEM in de aanvullende overeenkomst afspraken gemaakt over de koopoptie en het ter hand stellen van de bieding. De definitieve tekst van de aanvullende overeenkomst sluit aan bij de afspraken die [gedaagde 22] in zijn e-mail van 10 april 2012 onder ‘recht van koop’ heeft verwoord (zie 2.3.3).
2.5.
Op 27 augustus 2013 is een gewijzigde onderopstalakte gesloten tussen MG&H en NBO. Daarin zijn voorwaarden opgenomen voor de huur van het mfc door de opstalhouder (op dat moment NBO). Zo is bepaald dat de te (ver)huren oppervlakte (in beginsel) wordt teruggebracht van 3.000 tot 1.937,35 vierkante meter. Tevens is bepaald dat de wijziging plaatsvindt onder handhaving van alle overige voorwaarden en bepalingen opgenomen in de akte van 2008.
2.6.
In 2013 en 2016 heeft Grontmij overeenstemming met een koper bereikt over de verkoop door Grontmij van haar aandelen in NBO en GEM. MG&H is toen in de gelegenheid gesteld om een beter bod te doen. MG&H heeft beide keren, nadat zij in eerste instantie had meegedeeld een beter bod te willen doen, uiteindelijk laten weten geen beter bod te doen. Beide verkopen zijn niet doorgegaan.
2.7.
Bij brief van 1 februari 2017 heeft Grontmij MG&H op de hoogte gesteld dat zij overeenstemming had bereikt met een koper (naar later bleek Nedstede Leisure Holding B.V., hierna: Nedstede) over de verkoop van de golfbaan en dat de verkoop zou geschieden in de vorm van verkoop van de aandelen van Grontmij in NBO en GEM voor een bedrag van € 2.400.000. In de brief is opgesomd wat met de koper is overeengekomen. MG&H is in de gelegenheid gesteld, onder verwijzing naar de aanvullende overeenkomst, binnen zeven dagen te laten weten of zij een beter bod wilde uitbrengen. Voor zover dit het geval was, diende uiterlijk 15 februari 2017 een beter bod te zijn gedaan.
MG&H heeft haar advocaat mr. Meijer (niet verbonden aan Van Diepen Van der Kroef) hierbij betrokken en hij heeft namens MG&H bij brief van 2 februari 2017 NBO verzocht om de conceptkoopovereenkomst en de daarbij behorende bescheiden te verstrekken. NBO heeft aan het verzoek geen gehoor gegeven; MG&H heeft op 8 februari 2017 wel de balans en resultatenrekening van NBO en GEM over 2016 ontvangen.
2.8.
Kort voor 14 februari 2017 heeft MG&H [gedaagde 22] betrokken bij de verkoop. [gedaagde 22] heeft namens MG&H per brief van 14 februari 2017 aan de advocaat van NBO bericht dat niet wordt voldaan aan hetgeen is overeengekomen in de aanvullende overeenkomst. Hij heeft nogmaals verzocht om de conceptkoopovereenkomst met alle relevante bescheiden toe te sturen.
2.9.
Op 16 februari 2017 heeft [gedaagde 22] aan MG&H geschreven:
‘Wij bespraken al dat ik eventueel conservatoir beslag zou kunnen leggen op de aandelen NBO B.V. en/of GEBN B.V. Door die beslaglegging wordt het onmogelijk om de aandelen te leveren aan Van de Kuit (Nedstede B.V.). Na beslaglegging, in het algemeen binnen veertien dagen daarna, moet dan wel een procedure worden gestart. Dat kan zijn een kort gedingprocedure of een bodemprocedure. Overigens kan na de beslaglegging op de aandelen NBO B.V. en GEBN B.V. door die vennootschappen een kort geding worden gestart om het beslag op te heffen. Allemaal “schermutselingen” die kostbaar zijn en in mijn optiek nog niet nodig. Ik kan mij namelijk niet voorstellen dat Nedstede B.V. bereid is de aandelen te kopen in NBO B.V. en GEBN B.V. wanneer nog het risico bestaat dat MG&H de aandelen kan verwerven.’
2.10.
Op 16 februari 2017 heeft de advocaat van NBO en GEM onder verwijzing naar de aanvullende overeenkomst aan [gedaagde 22] laten weten dat de veertiendagen termijn om een bod uit te brengen is verstreken zonder dat MG&H een bod heeft uitgebracht. In reactie daarop heeft [gedaagde 22] opnieuw gesommeerd om de (concept)koopovereenkomst met bescheiden toe te sturen.
2.11.
Op 17 februari 2017 heeft [gedaagde 22] aan MG&H geschreven:
‘ [naam 2] vroeg mij nog welke stappen ik nu wil gaan ondernemen. Op dit moment nog even niets. Zoals jullie zien heb ik een termijn gegeven aan mr. Marges [advocaat NBO, toevoeging rechtbank] om binnen 10 dagen na dagtekening – ik heb deze termijn wat langer gehouden om jullie ook weer wat meer de tijd te geven – om de conceptovereenkomst met bescheiden ter hand te stellen. Doet hij dat niet dan is het inmiddels 27 februari a.s. (en ben ik weer terug van vakantie). Ik kan dan, wanneer jullie dat willen, NBO/GENB B.V. in kort geding dagvaarden en aldus hen dwingen om de stukken af te geven. Geloof mij, zolang deze discussie wordt gevoerd met de advocaat van NBO/GENB, zal Netstede de aandelen nog niet kopen omdat zij – wanneer Nedstede wel koopt – op de hoogte is van de wanprestatie van NBO/GENB en daardoor zelf ook aansprakelijk is voor jullie schade.
Mijn voorstel is dus om geen beslag te leggen op de aandelen omdat dat volgens mij een te zwaar middel is en op dit moment (nog) niet nodig. Mocht het zo zijn dat jullie wel willen dat ik beslag op de aandelen leg dan kan ik dat natuurlijk wel doen’.
2.12.
Op 15 maart 2017 heeft [gedaagde 22] een concept kortgedingdagvaarding aan MG&H gestuurd.
2.13.
Op 23 maart 2017 heeft [gedaagde 22] aan MG&H geschreven:
‘Ik kom toch nog even terug op het telefoongesprek wat ik vandaag had met [naam 2] naar aanleiding van “recente” nieuwe informatie, inhoudende dat deze week de koopovereenkomst gaat worden ondertekend tussen Sweco en Nedstede en dat de uiteindelijke koopsom naar verwachting tussen de EUR 1.500.000,-- en EUR 1.600.000,-- zou komen te liggen. Het is inderdaad zo dat de koopsom van een aandelentransactie niet in kadasters geregistreerd staat zodat, achteraf, het onmogelijk is om de koopsom te verifiëren.
BESLAGLEGGING
1) Een overweging zou kunnen zijn om beslag te leggen. Er zal dan beslag moeten worden gelegd onder de aandelen van NBO en GENB. Ik zou beslag kunnen leggen op de aandelen NBO B.V. en GENB B.V. Er zou dan speciaal beslag moeten worden gelegd, een zogenaamd leveringsbeslag waarbij dan levering van de aandelen moet worden gevorderd. Ik kan geen beslag leggen omdat er, bijvoorbeeld, schade gevorderd wordt omdat niet bekend is of er schade is. Dat zal namelijk eerst blijken wanneer MG&H wel van haar matching right gebruik wenst te maken. Ik blijf er dan ook bij dat het leggen van beslag op dit moment niet echt effectief is en niet direct het gewenste doel oplevert.
(…)
Nu de koopsom – indien juist – daadwerkelijk weer met een substantieel bedrag verlaagd is wordt het natuurlijk voor MG&H steeds interessanter om de banen zelf te kopen en aldus baan en clubhuis in één hand te hebben. Van [naam 2] begreep ik dat de bank in elk geval niet enthousiast leek, maar dat wil niet zeggen dat private investeerders mogelijk door jullie kunnen worden benaderd. In eerste instantie zou je kunnen afspreken dat het om een korte lening gaat. Immers, wanneer MG&H aangeeft dat zij gebruik maakt van haar matching right, moet ook kunnen worden afgenomen terwijl ik er nagenoeg zeker van ben dat Nedstede dan alsnog over de brug komt met een hoger bedrag.
Hebben jullie al voldoende nagedacht over de mogelijkheid om uit eigen middelen en met private middelen van derden de aankoop te kunnen afronden?’
2.14.
MG&H is op 23 maart 2017 een kort geding gestart tegen NBO en GEM en zij heeft - kort samengevat - gevorderd dat NBO en GEM de met Nedstede gesloten conceptkoopovereenkomst met alle bijlagen ter hand moeten stellen aan MG&H en dat hen wordt verboden om de aandelenoverdracht aan Nedstede te laten plaatsvinden, voordat MG&H in de gelegenheid is gesteld om haar koopoptie uitoefenen. Op 18 april 2017 heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank die voorzieningen geweigerd en overwogen, voor zover relevant: [4]
‘De transactie in het kader waarvan MG&H in dit kort geding informatie opvraagt betreft niet een verkoop door Naarderbos c.s. [NBO en GEM, toevoeging rechtbank] van de golfbaan, dus van een vermogensbestanddeel toebehorend aan Naarderbos [NBO, toevoeging rechtbank], maar een voorgenomen verkoop van de aandelen Naarderbos Ontwikkeling door aandeelhouder Grontmij aan een derde. Naarderbos c.s. is lijdend voorwerp van die transactie en zij heeft, in het kader van de beoogde transactie, geen bevoegdheden om bij Grontmij af te dwingen dat MG&H een alternatieve bieding zou kunnen doen, althans dit is niet gesteld door MG&H en ook niet gebleken. Het is voor Naarderbos c.s. dan ook onmogelijk om aan het door MG&H onder I en II gevorderde te voldoen. Wellicht ten overvloede wordt overwogen dat deze beslissing bij de huidige stand van zaken niet anders zou zijn uitgevallen indien MG&H ook Grontmij in deze procedure had betrokken. Voorshands is niet aannemelijk geworden dat Grontmij (de facto) partij is bij de Aanvullende Overeenkomst. Voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter om die reden zal oordelen dat MG&H tegenover Grontmij het
Matching Right[de koopoptie, toevoeging rechtbank] niet kan inroepen.’
2.15.
Op 29 mei 2017 heeft [gedaagde 22] een conceptdagvaarding voor een bodemprocedure aan MG&H gestuurd en haar laten weten dat geen nakoming meer kan worden geëist als de aandelen zijn overgedragen aan Nedstede. In dat geval zal aanpassing van de eis moeten plaatsvinden.
2.16.
Op 1 juni 2017 heeft Nedstede de aandelen in NBO en GEM gekocht en geleverd gekregen van Grontmij.
2.17.
Op 20 juni 2017 heeft [gedaagde 22] namens MG&H NBO, GEM en Grontmij gedagvaard in een bodemprocedure. MG&H heeft - kort samengevat - terhandstelling van de met Nedstede gesloten koopovereenkomst en de leveringsakte van de aandelen in NBO en GEM gevorderd. Daarnaast heeft zij een verklaring voor recht gevorderd dat NBO, GEM en Grontmij tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit de aanvullende overeenkomst en gevorderd dat zij de daardoor geleden schade aan MG&H moeten vergoeden.
2.18.
In september 2017 heeft Blenheim Advocaten de zaak overgenomen van Van Diepen c.s. Zij heeft de eis in de bodemprocedure bedoeld onder 2.17 gewijzigd, in die zin dat zij ook heeft gevorderd dat gedaagden meewerken aan de levering van de erfpacht- en opstalrechten die op de golfbaan rusten als MG&H een beter bod wil doen. Bovendien heeft zij Nedstede in een aparte procedure gedagvaard.
2.19.
Bij brief van 31 oktober 2017 heeft een advocaat van Bleinheim Advocaten namens MG&H [gedaagde 22] aansprakelijk gesteld voor de schade die MG&H heeft en nog zal lijden als gevolg van het niet opnemen van een change of control bepaling ten aanzien van de koopoptie in de aanvullende overeenkomst. Ook daarna heeft Blenheim brieven aan Van Diepen c.s. gestuurd en hen onder andere geschreven [gedaagde 22] beroepsfouten heeft gemaakt. Het gaat dan onder andere om beroepsfouten bij de totstandkoming van het recht van verkoop, bij de overdracht van de aandelen in GEM en NBO en bij de wijzigingen die zijn aangebracht in de huurovereenkomst en de gewijzigde onderopstalakte. MG&H houdt Van Diepen c.s. aansprakelijk voor de daardoor veroorzaakte schade.
2.20.
In april 2018 is NBO juridisch gesplitst in Naarderbos Development I B.V. en Naarderbos Development II B.V. Rond dezelfde periode zijn er huurachterstanden ontstaan. Op 6 juli 2018 heeft de rechtbank Midden Nederland voorlopige surseance van betaling verleend aan NBO. Op 19 juli 2018 heeft NBO in surseance van betaling, met toestemming van haar bewindvoerder, de huurovereenkomst met MG&H opgezegd. Op 20 juli 2018 is de voorlopige surseance van betaling van NBO ingetrokken. Op 20 november 2018 is GEM failliet verklaard. MG&H heeft daarop Nedstede, NBO, Naarderbos Development I B.V. en Naarderbos Development II B.V. gedagvaard en onder meer een verklaring voor recht gevorderd dat de huurovereenkomst niet rechtsgeldig is opgezegd. MG&H is daarnaast ook in andere juridische procedures tegen Nedstede, NBO en GEM verwikkeld geraakt.
2.21.
Op 13 april 2019 heeft deze rechtbank geoordeeld dat NBO/Grontmij geen verplichting had om de conceptkoopovereenkomst aan MG&H ter hand te stellen, omdat dit niet was afgesproken in de aanvullende overeenkomst. De vorderingen van MG&H (zie 2.17) zijn afgewezen. [5]
2.22.
Op 19 februari 2020 heeft deze rechtbank geoordeeld dat NBO de huurovereenkomst rechtsgeldig heeft opgezegd. [6] Uit het vonnis blijkt dat de exploitatie van het mfc verlieslatend was en dat het enkele feit dat NBO ervoor had getekend dat de huurprijs ten tijde van de onderopstalakte door partijen bij die akte als marktconform was bestempeld, onvoldoende maatgevend was om dat ook aan te nemen, gelet op het oordeel van twee deskundigen dat de huurprijs niet marktconform was. NBO had daarom naar het oordeel van de rechtbank (voordat zij had opgezegd) belang bij aanpassing van de huurprijs om tot een meer rendabele exploitatie te komen.

3.Het geschil

3.1.
MG&H vordert - samengevat - om voor zover mogelijk bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
voor recht te verklaren dat Van Diepen c.s., gezamenlijk of ieder afzonderlijk, zijn tekortgeschoten in de nakoming van de op hen rustende verbintenis(sen) jegens MG&H en/of te verklaren dat Van Diepen c.s., gezamenlijk of ieder afzonderlijk, onrechtmatig hebben gehandeld jegens MG&H;
Van Diepen c.s. hoofdelijk te veroordelen tot vergoeding van de als gevolg van deze toerekenbare tekortkomingen c.q. onrechtmatige gedragingen geleden en nog te lijden schade, te vermeerderen met de wettelijke rente ex artikel 6:119a BW, althans artikel 6:119 BW, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
Van Diepen c.s. hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na de dag waarop vonnis is gewezen.
3.2.
MG&H heeft aan haar vorderingen – kort gezegd – het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde 22] , die de werkzaamheden feitelijk heeft uitgevoerd, heeft niet gehandeld zoals van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat mag worden verwacht. Van Diepen c.s. zijn aansprakelijk voor de daardoor door MG&H geleden schade, waaronder ook [gedaagde 22] in privé. [gedaagde 22] heeft MG&H in 2012/2013 onjuist althans onvolledig geadviseerd bij het opstellen van de aanvullende overeenkomst. Met name heeft hij nagelaten bij de koopoptie een change of control bepaling ten aanzien van de overdracht van de aandelen in NBO en GEM en een bepaling over de terhandstelling van de conceptkoopovereenkomst aan MG&H op te nemen. In dit verband heeft [gedaagde 22] ook de belangen van MG&H in de kort gedingprocedure onzorgvuldig en/of onvoldoende behartigd. Als gevolg van een en ander heeft MG&H de aandelen in NBO en GEM in 2017 niet kunnen kopen van Grontmij, terwijl zij dat wel wilde, althans is de kans daarop verkleind. [gedaagde 22] heeft MG&H op dat moment, in 2017, ten onrechte niet geadviseerd om een beter bod te doen en beslag te leggen op de aandelen. Toen de aandelen eenmaal waren verkocht en geleverd aan Nedstede, heeft [gedaagde 22] in de bodemprocedure de belangen van MG&H onzorgvuldig en/of onvoldoende behartigd. Ten slotte heeft [gedaagde 22] niet goed geadviseerd in 2012/2013 over de afspraken die werden vastgelegd in de gewijzigde huurovereenkomst en gewijzigde onderopstalakte over de huur van het mfc. Daardoor heeft Nedstede, na de overdracht van de aandelen in GEM en NBO, via NBO kunnen bewerkstelligen dat NBO de huurovereenkomst met MG&H heeft kunnen opzeggen tijdens surseance van betaling, nadat NBO eerst al een huurachterstand had laten ontstaan. De schade die MG&H door deze toerekenbare tekortkomingen heeft geleden bestaat in ieder geval uit de advocaatkosten die zij heeft moeten maken voor alle procedures die MG&H heeft moeten voeren als gevolg van deze tekortkomingen (€ 562.316,46). Verder is MG&H inkomsten misgelopen, namelijk marktconforme huurinkomsten uit de gewijzigde huurovereenkomst (tot nu toe € 2 miljoen; wordt in totaal geschat op € 11 miljoen), (huur)inkomsten uit de exploitatie van de golfbanen en de waardestijging van het vastgoed.
3.3.
Van Diepen c.s. concluderen tot afwijzing van de vordering en voeren het volgende aan. Van Diepen c.s. erkennen dat [gedaagde 22] heeft nagelaten om een change of control bepaling in de aanvullende overeenkomst op te nemen en dat dit een tekortkoming oplevert, maar zij betwisten dat er een causaal verband bestaat met enige schade. Van Diepen c.s. betwisten de overige gestelde beroepsfouten, het causaal verband met de vermeende schade en de (aannemelijkheid van de) gestelde schade. Eventuele schade kan niet aan Van Diepen c.s. worden toegerekend. Van Diepen c.s. doen een beroep op eigen schuld van MG&H. Van Diepen c.s. stellen verder dat MG&H niet tijdig heeft geklaagd en dat de vorderingen zijn verjaard, met uitzondering van de vordering die ziet op het niet opnemen van de change of control bepaling in de aanvullende overeenkomst. Door het verloop van de tijd zijn Van Diepen c.s. in hun verdediging geschaad, omdat zij het dossier aan Blenheim hebben overgedragen en niet meer alle correspondentie uit de periode 2015, 2016 en 2017 hebben. Van Diepen c.s. verzoeken MG&H te veroordelen in de daadwerkelijke proceskosten, omdat MG&H in strijd met artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) het vonnis van 19 februari 2020 niet heeft overgelegd, dan wel om hier rekening mee te houden in de belangenafweging.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
In deze zaak staat centraal of [gedaagde 22] in zijn hoedanigheid van advocaat van MG&H beroepsfouten heeft gemaakt. Tussen partijen is niet in geschil dat Van Diepen c.s., waaronder [gedaagde 22] in privé, aansprakelijk zijn voor eventueel daardoor geleden schade, indien de rechtbank beroepsfouten vaststelt. Bij de beoordeling van de overeenkomst van opdracht met een advocaat geldt als uitgangspunt dat een advocaat als beroepsbeoefenaar de zorgvuldigheid dient te betrachten die van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht (art. 7:401 BW).
4.2.
Of er voldoende zorgvuldigheid is betracht, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. [7] Voor de wijze waarop een advocaat een procedure voert voor zijn cliënt brengt de zorgvuldigheidsplicht met zich dat een advocaat zijn cliënt niet onnodig blootstelt aan voorzienbare en vermijdbare risico’s. [8] Daarnaast beperkt de advocaat zich in beginsel niet tot de verrichtingen waarom zijn cliënt uitdrukkelijk heeft gevraagd, maar beoordeelt hij zelfstandig wat voor de zaak van nut kan zijn en handelt daarnaar. [9] Wanneer een advocaat zijn cliënt adviseert in het kader van een door een cliënt te nemen beslissing over een bepaalde kwestie, brengt de zorgvuldigheidsplicht mee dat de advocaat de cliënt in staat stelt goed geïnformeerd te beslissen. In hoeverre de advocaat zijn cliënt moet informeren over en waarschuwen voor een bepaald risico, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. In dat kader kan onder meer betekenis toekomen aan de ernst en omvang van het desbetreffende risico, de mate van waarschijnlijkheid dat dit zich zal realiseren en de mate waarin de cliënt ervan heeft blijk gegeven zich reeds van dat risico bewust te zijn. [10]
4.3.
Aan de hand van voornoemde gezichtspunten beoordeelt de rechtbank hierna of de verwijten van MG&H aan [gedaagde 22] als advocaat die de opdracht uitvoerde te kwalificeren zijn als beroepsfouten en zo ja, of MG&H daardoor schade heeft geleden. De rechtbank overweegt op voorhand dat, voor zover een verwijt ongegrond is, ook niet meer wordt ingegaan op de door MG&H gestelde schade.
De aanvullende overeenkomst en de kort geding-procedure
4.4.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft MG&H, bij monde van [naam 2] , middellijk bestuurder van MG&H, verklaard dat zij [gedaagde 22] voornamelijk verwijt dat in de aanvullende overeenkomst geen change of control bepaling is opgenomen. Van Diepen c.s. erkennen dat [gedaagde 22] hiervoor had moeten zorgen. [gedaagde 22] heeft hierover tijdens de mondelinge behandeling verklaard dat het tussen de betrokken partijen (Grontmij, NBO, GEM en MG&H) wel duidelijk was dat de koopoptie ook bij een overdracht van de aandelen in GEM en NBO door Grontmij zou gelden, maar dat hij ervoor had moeten zorgen dat dit ook in de aanvullende overeenkomst had gestaan. Dit betekent dat tussen partijen vast staat dat [gedaagde 22] op dit punt tekortgeschoten is in de nakoming van zijn verplichtingen tegenover MG&H, althans dat hij onzorgvuldig tegenover MG&H heeft gehandeld. De rechtbank ziet geen aanleiding hierover anders te oordelen. In het verlengde daarvan had [gedaagde 22] ook moeten bedingen dat Grontmij partij zou worden bij de aanvullende overeenkomst, of in ieder geval bij de change of control bepaling, zodat Grontmij als eigenaar van de aandelen in GEM en NBO ook gebonden was geweest aan die bepaling. Niet gebleken is dat dit is gebeurd. Ook dat is naar het oordeel van de rechtbank, en anders dan Van Diepen c.s. hebben betoogd, een tekortkoming van [gedaagde 22] .
4.5.
In het licht van het voorgaande had [gedaagde 22] in 2017 ook Grontmij moeten dagvaarden in het namens MG&H aangespannen kort geding. MG&H wilde met dat kort geding immers de conceptkoopovereenkomst tussen Grontmij en Nedstede verkrijgen en voorkomen dat de aandelen door Grontmij aan Nedstede zouden worden overgedragen, voordat MG&H in de gelegenheid was gesteld om haar koopoptie uit te oefenen. NBO en GEM waren slechts het lijdend voorwerp van de beoogde aandelenverkoop, zoals ook is overwogen in het vonnis in kort geding van 18 april 2017. Het niet dagvaarden van Grontmij levert daarom ook, anders dan Van Diepen c.s. menen, een tekortkoming op van [gedaagde 22] .
4.6.
Het voorgaande laat onverlet dat de uitkomst van de kort gedingprocedure niet anders was geweest als [gedaagde 22] namens MG&H Grontmij wel had gedagvaard. Dat ligt besloten in het oordeel van de voorzieningenrechter, die voorshands niet aannemelijk heeft geacht dat Grontmij partij was bij de aanvullende overeenkomst. Ook het vonnis van deze rechtbank van 13 april 2019 wijst niet op een andere uitkomst. In deze procedure was Grontmij wel door MG&H gedagvaard, maar dat heeft er niet toe geleid, waar het MG&H in kort geding voornamelijk om te doen was, dat de conceptovereenkomst aan MG&H ter hand moest worden gesteld. Het niet dagvaarden van Grontmij in kort geding had dus geen verschil gemaakt en heeft daarom niet tot schade geleid bij MG&H. Datzelfde geldt voor het niet opnemen van een change of control bepaling in de aanvullende overeenkomst waarbij Grontmij partij had moeten zijn. Tussen partijen staat namelijk vast dat MG&H steeds bij een aandelenverkoop door Grontmij, namelijk in 2013, in 2016 en in 2017, is uitgenodigd onder uitdrukkelijke verwijzing naar de aanvullende overeenkomst om een beter bod te doen. Grontmij, NBO, GEM enerzijds en MG&H anderzijds hebben dus steeds gehandeld alsof er
weleen change of control bepaling in de aanvullende overeenkomst stond. MG&H heeft dus geen schade geleden door deze (drie) tekortkomingen van [gedaagde 22] .
4.7.
MG&H heeft verder nog naar voren gebracht dat zij schade heeft geleden doordat zij in 2017 geen reële mogelijkheid heeft gehad om een beter bod uit te brengen, omdat haar de conceptkoopovereenkomst tussen Grontmij en Nedstede niet ter hand werd gesteld. Zij wilde meer informatie over het bod van Nedstede ontvangen om haar koopoptie te kunnen uitoefenen. Zij verwijt [gedaagde 22] in dat verband dat hij in 2012, tijdens de onderhandelingen over de aanvullende overeenkomst, heeft geadviseerd om ermee in te stemmen dat geen conceptkoopovereenkomst hoefde te worden overgelegd aan MG&H bij een (potentiële) aandelenverkoop, en dat hij niet heeft gewaarschuwd voor de risico’s van het ontbreken van zo’n bepaling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft [gedaagde 22] onder de gegeven omstandigheden gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot mag worden verwacht. Toen Grontmij zich tijdens de onderhandelingen over de koopoptie op het standpunt stelde dat zij alleen de voorwaarden van de bieding bekend hoefde te maken aan MG&H en geen conceptkoopovereenkomst hoefde te overleggen, heeft [gedaagde 22] zich daartegen namens MG&H verzet, benadrukt dat dit wel was afgesproken en uitgelegd dat MG&H sneller kan bepalen of zij een bod wil doen als zij de betreffende conceptkoopovereenkomst ontvangt (zie 2.3.2). MG&H was zich dus bewust van het eventuele belang van het ter handstellen van zo’n conceptkoopovereenkomst. [naam 2] heeft echter daarna namens MG&H, buiten [gedaagde 22] om, zelf met [naam 1] de finale (commerciële) afspraak gemaakt dat een bieding ‘zo concreet mogelijk ter hand moet worden gesteld aan MG&H als NBO/GEM met een potentiële koper een conceptkoopovereenkomst is overeengekomen’. Dat blijkt uit de e-mail van [gedaagde 22] aan [naam 1] van 10 april 2012, waarin [gedaagde 22] die bepaling op papier heeft gezet als uitkomst van die bespreking (zie 2.3.3). Die afspraak is uiteindelijk ook in de aanvullende overeenkomst opgenomen. Kennelijk wilde Grontmij geen concretere afspraken maken op dit punt en is dit een concessie aan de zijde van MG&H geweest. Dit levert daarom geen tekortkoming van [gedaagde 22] op.
De gewijzigde huurovereenkomst en gewijzigde onderopstalakte
4.8.
MG&H stelt dat [gedaagde 22] de belangen van MG&H onvoldoende heeft behartigd bij het opstellen van de gewijzigde huurovereenkomst en de gewijzigde onderopstalakte in 2013. De rechtbank volgt dat standpunt voor zover [gedaagde 22] heeft nagelaten om in de gewijzigde onderopstalakte op te nemen dat de daarin opgenomen huurvoorwaarden marktconform zijn. Die bepaling stond wel in de onderopstalakte van 25 februari 2008. Het behoort tot de taak van een advocaat om zo’n verschil tussen een vorige en een opvolgende overeenkomst op te merken voorafgaand aan het sluiten van die overeenkomst, en zijn cliënt daarover te informeren. Dat heeft [gedaagde 22] niet gedaan. Daarom is sprake van een tekortkoming. Dat MG&H daardoor schade heeft geleden is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door Van Diepen c.s., echter onvoldoende toegelicht. Deze rechtbank heeft in het vonnis van 19 februari 2020 geoordeeld dat NBO geen misbruik van bevoegdheid heeft gemaakt door de huurovereenkomst op te zeggen toen zij in surseance van betaling verkeerde (zie 2.22). In het vonnis is overwogen dat het mfc verlieslatend was en dat NBO daarom (voorafgaand aan de opzegging) belang had bij aanpassing van de huurprijs, terwijl de enkele afspraak dat de huurprijs marktconform was, onvoldoende maatgevend was om dat ook aan te nemen, gelet op het oordeel van twee deskundigen dat de huurprijs niet marktconform was. Gelet op het voorgaande valt niet in te zien hoe dit alles anders was geweest als [gedaagde 22] MG&H had geadviseerd om de bepaling dat de huurprijs marktconform is op te nemen in de gewijzigde onderopstalakte. Ook is niet aannemelijk geworden dat als deze bepaling wel in de gewijzigde onderopstalakte was opgenomen, NBO de volledige huurprijs aan MG&H zou hebben betaald en een surseance van betaling of faillissement van NBO te voorkomen was geweest.
4.9.
Dat [gedaagde 22] een beroepsfout heeft gemaakt voor wat betreft de overige door MG&H gestelde omissies in de gewijzigde huurovereenkomst en gewijzigde onderopstalakte, heeft MG&H onvoldoende toegelicht. Daartoe geldt het volgende.
4.10.
MG&H verwijt [gedaagde 22] dat er, naast de boeteclausule, geen recht op schadevergoeding is overeengekomen in de gewijzigde onderopstalakte in geval van schending van het kettingbeding dat een opvolgend huurder de verplichting moet worden opgelegd om een huurovereenkomst aan te gaan. Van Diepen c.s. hebben onbetwist aangevoerd dat deze bepaling ongewijzigd is ten opzichte van de onderopstalakte uit 2008 en dat dit de uitkomst was van de onderhandelingen. Onder die omstandigheden, en zonder nadere toelichting over de totstandkoming van de gewijzigde onderopstalakte van MG&H, die ontbreekt, kan niet worden geconcludeerd dat [gedaagde 22] zo onzorgvuldig heeft gehandeld dat sprake is van een beroepsfout.
4.11.
MG&H verwijt [gedaagde 22] dat geen koopoptie in de gewijzigde onderopstalakte is opgenomen en dat hij MG&H daarover ook niet heeft geadviseerd. Als [gedaagde 22] dat wel had gedaan, dan had MG&H haar koopoptie niet alleen bij de eerste verkoop van de golfbaan kunnen uitoefenen, maar bij iedere verkoop, en ook bij beëindiging van de huurovereenkomst. MG&H heeft niet gesteld en ook niet onderbouwd dat zij dit toen wilde en dat zij dit daadwerkelijk met Grontmij had kunnen overeenkomen. Uit niets blijkt dat dit onderwerp van gesprek was tussen MG&H en Grontmij/NBO/GEM. Dat [gedaagde 22] dit niet heeft opgeworpen, levert daarom geen beroepsfout op.
4.12.
MG&H heeft onvoldoende gesteld waarom er mogelijk een verkeerd toepasselijk huurregime is gekozen in de gewijzigde huurovereenkomst, waarom [gedaagde 22] haar hierover had moeten adviseren en welke schade MG&H heeft geleden door dat na te laten. De vordering mist op dit punt een deugdelijke feitelijke grondslag.
4.13.
Ten slotte verwijt MG&H [gedaagde 22] dat er geen (duidelijke) bepalingen zijn opgenomen in de gewijzigde huurovereenkomst en gewijzigde onderopstalakte over (ver)huurverplichtingen na het eindigen van de huurovereenkomst, en meer specifiek wanneer sprake is van surseance van betaling of als NBO zich juridisch zou splitsen zoals zij heeft gedaan, althans zij verwijt [gedaagde 22] daarover niet te hebben geadviseerd. MG&H heeft toegelicht dat er in de overeenkomsten een verplichting tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst met MG&H had moeten worden opgenomen bij opzegging in geval van surseance van betaling van de huurder, om MG&H te verzekeren van haar huurinkomsten. Dat betoog kan niet worden gevolgd. Een vennootschap in surseance van betaling kan op grond van artikel 238 Faillissementswet met toestemming van de bewindvoerder huurovereenkomsten opzeggen. Die wettelijke bevoegdheid kan niet worden ingeperkt door een contractuele verplichting tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst na die opzegging. Daarmee zou de wettelijke opzeggingsbevoegdheid illusoir worden gemaakt. Anders dan MG&H stelt, volgt die verplichting tot het aangaan van een nieuwe huurovereenkomst ook niet uit de gewijzigde onderopstalakte in geval van faillissement. Er staat enkel dat dan de oorspronkelijke verplichting om 3.000 vierkante meter te huren weer geldt. Gelet op het voorgaande kan [gedaagde 22] ter zake geen verwijt worden gemaakt.
Voor wat betreft de juridische splitsing waar MG&H op doelt, geldt dat uit niets blijkt dat MG&H indertijd ook een recht van koop voor ogen had bij een overgang onder algemene titel, zoals splitsing, en dat zij dit daadwerkelijk met Grontmij had kunnen overeenkomen. Nergens uit blijkt dat dit onderwerp van gesprek was tussen MG&H en Grontmij/NBO/ GEM. Dat [gedaagde 22] dit niet heeft opgeworpen, levert daarom geen tekortkoming op.
Geen advies om beter bod te doen en advies om geen beslag te leggen
4.14.
MG&H stelt dat [gedaagde 22] in 2017 had moeten adviseren om een beter bod te doen op de aandelen en had moeten adviseren om beslag te leggen op de aandelen, in plaats van het voeren van een kort geding-procedure over het verkrijgen van de conceptkoopovereenkomst.
4.15.
In de bodemprocedure tussen MG&H en NBO/GEM/Grontmij heeft deze rechtbank op 3 april 2019 geoordeeld dat MG&H geen recht had op overlegging van de conceptkoopovereenkomst, omdat dit geen onderdeel was van de afspraken tussen de partijen bij de aanvullende overeenkomst. Die uitkomst maakt echter niet dat [gedaagde 22] een beroepsfout heeft gemaakt door in de periode februari en maart 2017 MG&H negatief te adviseren over het leggen van beslag op de aandelen in NBO en GEM. Het doel van het leggen van beslag op de aandelen in NBO en GEM was volgens MG&H om te voorkomen dat de aandelen aan Nedstede zouden worden overgedragen en MG&H vervolgens “achter het net zou vissen”. Het stond echter toen niet vast dat MG&H recht had op de aandelen in NBO en GEM. MG&H moest immers eerst nog bepalen of zij haar koopoptie wilde uitoefenen en een beter bod wilde uitbrengen. Daarvoor wilde zij meer informatie over het bod van Nedstede ontvangen van Grontmij. Bovendien moest MG&H - als zij een beter bod had willen doen - nog financiering regelen voor de aankoopsom van de aandelen. Dat die financiering nog niet was geregeld blijkt uit de e-mail van 23 maart 2017 van [gedaagde 22] aan MG&H, waarin hij schrijft (zie 2.13):
‘Nu de koopsom – indien juist – daadwerkelijk weer met een substantieel bedrag verlaagd is wordt het natuurlijk voor MG&H steeds interessanter om de banen zelf te kopen (…) Van [naam 2] begreep ik dat de bank in elk geval niet enthousiast leek, maar dat wil niet zeggen dat private investeerders mogelijk door jullie kunnen worden benaderd. (…) Hebben jullie al voldoende nagedacht over de mogelijkheid om uit eigen middelen en met private middelen van derde de aankoop te kunnen afronden?’
4.16.
Onder deze omstandigheden heeft [gedaagde 22] in die e-mail terecht erop gewezen dat leveringsbeslag op de aandelen niet direct het gewenste doel zou opleveren. [gedaagde 22] had op 16 en 17 februari 2017, terwijl hij pas enkele dagen eerder door MG&H was betrokken bij het proces, MG&H al geïnformeerd over wat leveringsbeslag op de aandelen inhoudt (levering van de aandelen door Grontmij aan Nedstede wordt onmogelijk) en wat daarbij zou komen kijken (een kort geding- of bodemprocedure en een mogelijke procedure over opheffing van het beslag). [gedaagde 22] vond beslag op dat moment (nog) een te zwaar middel, omdat hij dacht dat Nedstede de aandelen niet zou kopen in verband met het risico dat MG&H de aandelen nog kon verwerven. Anders dan MG&H stelt, is niet gebleken dat [gedaagde 22] dit advies op dat moment op basis van een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, of dat er omstandigheden waren op grond waarvan een redelijk bekwaam en redelijk handelend vakgenoot een andere inschatting zou hebben gemaakt. Hij heeft bovendien verklaard beslag op de aandelen te zullen leggen als MG&H dat toch zou willen. Op basis van de door [gedaagde 22] gegeven informatie moet ervan worden uitgegaan dat MG&H daarover goed geïnformeerd kon beslissen.
4.17.
[gedaagde 22] heeft ook geen beroepsfout gemaakt door MG&H in 2017 niet te adviseren een beter bod te doen op de aandelen, ook toen duidelijk was dat de conceptovereenkomst niet aan MG&H ter hand zou worden gesteld. Vast staat dat MG&H op dat moment zelf geen liquide middelen had om de aandelenkoop te financieren, dat MG&H onder toezicht van de afdeling bijzonder beheer van de bank stond en dat de bank niet bereid was om de aandelenkoop te financieren. [gedaagde 22] was daarvan op de hoogte, zoals onder andere blijkt uit de hiervoor geciteerde e-mailpassage. Bovendien gaf MG&H niet te kennen aan [gedaagde 22] dat zij een beter bod wilde doen. Onder die omstandigheden kan [gedaagde 22] niet worden verweten dat hij MG&H niet actief heeft aangezet en geadviseerd om een beter bod te doen op de aandelen. MG&H heeft tijdens de mondelinge behandeling een bewijsaanbod gedaan dat MG&H de koopsom van de aandelen kon financieren met behulp van private investeerders. Dat aanbod wordt gepasseerd, omdat niet is gesteld of gebleken dat [gedaagde 22] daarvan destijds op de hoogte was.
De bodemprocedure
4.18.
Blenheim heeft na overname van de door [gedaagde 22] namens MG&H ingestelde bodemprocedure ook Nedstede gedagvaard en de eis zodanig gewijzigd dat, als MG&H in het gelijk zou worden gesteld, alle gedaagden ook zouden moeten meewerken aan het verkrijgen van de golfbanen door MG&H. MG&H verwijt [gedaagde 22] dit niet direct bij aanvang van de bodemprocedure te hebben gedaan.
4.19.
[gedaagde 22] had ervoor kunnen kiezen om direct Nedstede te dagvaarden als beoogde koper van de aandelen en om (kort gezegd) medewerking te vorderen aan de levering van de golfbanen aan MG&H. Maar hij heeft geen beroepsfout gemaakt door dat niet te doen. Het doel van de bodemprocedure was nog steeds, net als in de kort geding-procedure, dat MG&H de conceptkoopovereenkomst van NBO/Grontmij zou krijgen, zodat MG&H kon bepalen of zij een bod wilde uitbrengen op de aandelen in NBO en GEM en zo ja, wat de hoogte van haar bod zou zijn. Dat is hoe [gedaagde 22] de procedure heeft ingestoken en die insteek is daarna ook niet veranderd. De voornoemde eiswijziging en het dagvaarden van Nedstede door Blenheim konden later in de procedure worden bewerkstelligd. Daar was [gedaagde 22] zich ook van bewust, zo blijkt uit zijn e-mail van 29 mei 2017 aan MG&H waarin hij (met het toesturen van de opgestelde dagvaarding in de bodemprocedure) opmerkt dat de eis zal moeten worden aangepast als de aandelen eenmaal zijn overgedragen aan Nedstede. Van duidelijk ondermaats presteren door [gedaagde 22] is daarom geen sprake. Dat is wel vereist om een beroepsfout aan te nemen. [11]
Conclusie
4.20.
De conclusie van het voorgaande is dat het niet opnemen van de change of control-bepaling in de aanvullende overeenkomst en Grontmij als partij daarbij, het niet betrekken van Grontmij in de kort geding procedure en het niet opnemen van/adviseren over de marktconforme huurvoorwaarden-bepaling in de gewijzigde onderopstalakte tekortkomingen zijn, maar dat die tekortkomingen niet tot schade hebben geleid bij MG&H. Er bestaat dus geen causaal verband tussen de beroepsfouten van [gedaagde 22] en de gestelde schade. De overige verwijten zijn ongegrond bevonden. Dat betekent dat er geen grondslag is voor aansprakelijkheid van Van Diepen c.s., zodat de vordering tot verwijzing naar de schadestaatprocedure wordt afgewezen. MG&H heeft niet gesteld welk zelfstandig belang zij heeft bij de enkele toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht. Ook die vordering wordt daarom afgewezen. De overige verweren van Van Diepen c.s. hoeven bij deze stand van zaken niet meer te worden besproken.
4.21.
In 4.17 heeft de rechtbank toegelicht waarom het bewijsaanbod dat MG&H de aankoop van de aandelen in GEM en NBO kon financieren met behulp van private investeerders wordt gepasseerd. De overige bewijsaanbiedingen hebben geen betrekking op voldoende concrete stellingen die, indien bewezen, tot een ander oordeel in deze zaak leiden. De bewijsaanbiedingen zullen daarom als niet ter zake dienend worden gepasseerd.
Proceskosten
4.22.
Van Diepen c.s hebben aangevoerd dat er aanleiding is om MG&H te veroordelen tot vergoeding van hun werkelijke (proces)kosten, omdat zij artikel 21 Rv heeft geschonden door het vonnis van 19 februari 2020 niet te overleggen. Naar het oordeel van de rechtbank is hiervoor echter geen plaats. Een vordering tot vergoeding van de werkelijke proceskosten is alleen toewijsbaar als sprake is van misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen. Het niet overleggen van het vonnis, wat hiervan verder ook van zij, acht de rechtbank hiervoor in dit geval onvoldoende.
4.23.
MG&H is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van Van Diepen c.s. als volgt vastgesteld:
- griffierecht
676,00
- salaris advocaat
1.196,00
(2,00 punten × € 598,00)
Totaal
1.872,00
4.24.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment kunnen worden begroot. De nakosten worden dan ook toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld. De gevorderde wettelijke rente over de kosten wordt als onbetwist toegewezen.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen van MG&H af,
5.2.
veroordeelt MG&H in de proceskosten, aan de zijde van Van Diepen c.s. tot dit vonnis vastgesteld op € 1.872,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt MG&H in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 173,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen met € 90,00 aan salaris advocaat en met de explootkosten als MG&H niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden,
- en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
5.4.
verklaart de veroordelingen onder 5.2 en 5.3 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.R. Jöbsis, mr. J.W. Bockwinkel en mr. M.A. Sterk, bijgestaan door mr. T. Kok, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 21 juni 2023.

Voetnoten

1.Afkorting voor Naarderbos Ontwikkeling B.V.
2.Afkorting voor Golfexploitatiemaatschappij Naarderbos B.V.
3.Afkorting voor: Grontmij Nederland Projecten B.V.
4.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 18 april 2017, ECLI:NL:RBAMS:2017:2372
5.Vonnissen van de rechtbank Amsterdam van 3 april 2019 met zaak/rolnummer C/13/631155 / HA ZA 17-636 en met zaak/rolnummer C/13/655677 / HA ZA 18-1042
6.Vonnis van de rechtbank Amsterdam van 19 februari 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:909
7.Hoge Raad 18 september 2015, ECLI:NL:HR:2015:2745
8.Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406
9.Hoge Raad 28 juni 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0303
10.Hoge Raad 29 mei 2015, ECLI:NL:HR:2015:1406
11.Gerechtshof Amsterdam 19 april 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1168 en gerechtshof Amsterdam 14 juni 2022, ECLI:NL:GHAMS:2022:1747