3.26.Op 13 augustus 2013 heeft het hof in beide procedures een eindarrest gewezen, waarin het volgende is geoordeeld:
“Bij memorie van grieven in de zaak met rolnummer 105.007.746[hofprocedure I]
heeft de vrouw haar eis in reconventie in eerste aanleg vermeerderd. De man heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Het hof overweegt als volgt. Het hof acht de wijze waarop de vrouw procedeert in strijd met een goede procesorde. De vrouw heeft hoger beroep ingesteld tegen het tussenvonnis van de rechtbank van 8 november 2006. Die zaak is vervolgens op de parkeerrol geplaatst en ambtshalve geroyeerd. In de zaak met rolnummer 200.016.334[hofprocedure II]
heeft de vrouw incidenteel geappelleerd. Daarna dient de vrouw na voeging in de zaak met rolnummer 105.007.746 van grieven, met vermeerdering van eis. De vooromschreven gang van zaken heeft tot gevolg dat de vrouw hetzelfde geschil tweemaal aan dezelfde rechter voorlegt en in de laatste zaak daaraan een vermeerdering van eis verbindt. Het hof zal dan ook de grieven in de zaak met rolnummer 105.007.746 – daaronder begrepen de vermeerdering van eis – buiten bespreking laten en zich beperken tot de grieven in het incidenteel appel van de vrouw in de zaak met rolnummer 200.106.334[hofprocedure II]
. (…)
Beoordeling van het hoger beroep
(…)
5. De vrouw erkent dat zij aan de man dient te vergoeden het meervermelde bedrag van € 289.180,-, maar zij stelt dat zij op haar beurt van de man diverse bedragen te vorderen heeft, waardoor de man in haar visie na verrekening aan haar een bedrag verschuldigd is. (…)
6. Voor het bedrag dat zij van de man te vorderen zou hebben, verwijst de vrouw naar de bijlagen bij akte overlegging producties en dat is een bedrag van (voorlopig) € 1.313.491,07. Zoals reeds overwogen is dat een vermeerdering van eis, die nu de man daar uitdrukkelijk bezwaar tegen heeft gemaakt als te laat moet worden aangemerkt. Zoals het hof hiervoor reeds heeft overwogen is het hof van oordeel dat de vrouw handelt in strijd met een goede procesorde.
7. In voorwaardelijke reconventie vordert de vrouw van de man een bedrag van
€ 147.237,09 ter zake van door haar betaalde verbouwingen aan de voormelde gemeenschappelijke appartementen. De vrouw heeft de hoogte van haar onderhavige vordering in het licht van de gemotiveerde betwisting door de man niet nader met justificatoire bescheiden onderbouwd. De man stelt zich op het standpunt dat niet is aangetoond dat de verbouwing meer dan € 80.000,- heeft gekost. (…) Het hof zal daarvan uitgaan, zodat de vrouw van de man te vorderen heeft een bedrag van € 40.000,-. (…)
8. In reconventie vordert de vrouw een aantal bedragen aan schadevergoeding waarvan zij stelt dat zij die heeft betaald dan wel heeft gederfd vanwege volgens haar verwijtbare handelingen van de man in ondernemingen van haar, die echter in de vorm van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid worden geëxploiteerd. Anders dan de man meent, vordert de vrouw geen betaling van die bedragen aan deze BV’s, maar aan zich in privé. Uit de stukken blijkt dat de door de vrouw gevorderde bedragen enerzijds door haar gestelde door deze rechtspersonen betaalde bedragen zijn en anderzijds door haar in die ondernemingen gestelde gederfde inkomsten. Daargelaten dat de man bestrijdt dat hij verwijtbaar binnen die rechtspersonen heeft gehandeld als door de vrouw gesteld, gaat het hier in wezen om vorderingen van de vrouw jegens deze rechtspersonen. Voor zover de vrouw ten behoeve van deze rechtspersonen bedragen heeft betaald of inkomsten uit die rechtspersonen heeft gedorven, zal zij die bedragen van deze rechtspersonen dienen te vorderen. Voor zover de man ter zake jegens deze rechtspersonen onrechtmatig heeft gehandeld of toerekenbaar tekort is geschoten, heeft een rechtspersoon een vordering jegens de man. De vorderingen in reconventie van de vrouw onder a, b, d en e moeten mitsdien worden afgewezen.”
Het hof heeft vervolgens de bestreden vonnissen van de rechtbank vernietigd en opnieuw rechtdoende, [X] veroordeeld tot betaling van € 289.180 aan [B] , [B] veroordeeld tot betaling van € 40.000 aan [X] en partijen veroordeeld om mee te werken aan de opheffing van het depot, aldus dat het saldo daarvan aan [X] wordt uitgekeerd.