ECLI:NL:RBAMS:2023:3051

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
24 april 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
AMS 22/1541
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bedrijfsvergunningen op basis van de Parkeerverordening Amsterdam 2013

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 24 april 2023, wordt het beroep van eiseres tegen de intrekking van twee bedrijfsvergunningen per 1 september 2022 beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de gemeente Amsterdam terecht de vergunningen heeft ingetrokken, omdat niet langer voldaan werd aan de voorwaarden van de Parkeerverordening Amsterdam 2013. Eiseres, die al 22 jaar op het adres gevestigd is, had twee vergunningen voor haar bedrijfsauto's, maar de gemeente stelde dat er in het vergunningengebied nul vergunningen per bedrijf kunnen worden verleend. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de vergunningen gerechtvaardigd was, omdat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden die in de Parkeerverordening zijn vastgesteld. De rechtbank behandelt ook de beroepsgronden van eiseres, waaronder het vertrouwensbeginsel en de hardheidsclausule, maar deze worden verworpen. De rechtbank benadrukt dat de regels dwingend zijn en dat de gemeente geen beleidsvrijheid heeft bij de intrekking van de vergunningen. De uitspraak concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 22/1541

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 april 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. W.M. Blaauw),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. D.R. de Vries).

Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het intrekken van twee bedrijfsvergunningen per 1 september 2022 op grond van de Parkeerverordening Amsterdam 2013 (hierna: de Parkeerverordening).
1.2.
Met het bestreden besluit van 9 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 30 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: [de persoon] , namens eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2.1.
De rechtbank beoordeelt of verweerder terecht de bedrijfsvergunningen heeft kunnen intrekken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
2.2.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
2.3.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Besluitvorming
3.1.
Eiseres is met haar bedrijf gevestigd op het adres [adres] en beschikt over twee bedrijfsvergunningen voor de kentekens [kenteken 1] en [kenteken 2] . Verweerder heeft deze vergunningen ingetrokken.
3.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat uit artikel 7 lid 10 van het Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Amsterdam 2022 (hierna: het Uitwerkingsbesluit) volgt dat er in het betreffende vergunningengebied nul vergunningen per bedrijf kunnen worden verleend. Er wordt daarom niet langer voldaan aan deze voorwaarde zodat de vergunningen op grond van artikel 37 lid 1 onder c van de Parkeerverordening dienen te worden ingetrokken. Daarbij wordt opgemerkt dat het [locatie] beschikt over 850 parkeerplaatsen en dat deze stallingsplaatsen behoren bij het bedrijf, dan wel zich op het grondgebied daarvan bevinden en van het aantal te verlenen bedrijfsvergunningen in mindering dienen te worden gebracht. Dat eiseres al 22 jaar op dit adres zit en al jaren over de vergunningen beschikt maakt dat niet anders. Er kan geen geslaagd beroep worden gedaan op het vertrouwensbeginsel. Ook is er geen sprake van bijzondere hardheid, aldus verweerder.
Nulplafond
4.1.
Eiseres heeft aangevoerd dat het ingestelde nulplafond in een vergunningengebied geen intrekkingsgrond kan zijn, zoals ook door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is geoordeeld [1] . Hooguit kan het nulplafond dienen om nieuwe aanvragen te weigeren.
4.2.
De rechtbank stelt voorop dat in de uitspraak waar eiseres naar verwijst door de Afdeling is bepaald dat het bereiken van een vergunningplafond geen grond kan zijn voor intrekking van een vergunning. Verweerder heeft in dat kader terecht opgemerkt dat niet het bereiken van een vergunningplafond aan de intrekking ten grondslag is gelegd, maar het feit dat nul bedrijfsvergunningen per adres kunnen worden verleend op het adres van eiseres. De Afdeling heeft in zijn uitspraak van 20 november 2019 [2] overwogen dat de overschrijding van het maximum aantal parkeervergunningen voor een bepaald adres kan worden beschouwd als het niet voldoen aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens de Parkeerverordening. Hoewel het in die uitspraak ging om een bewonersvergunning is de uitspraak naar het oordeel van de rechtbank analoog van toepassing op de situatie van eiseres waar het gaat om bedrijfsvergunningen.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder overgaan tot intrekking van de vergunning van eiseres. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit artikel 37 lid 1 onder c van de Parkeerverordening volgt dat verweerder een parkeervergunning intrekt wanneer niet (langer) wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld in die Parkeerverordening. In de door eiseres aangehaalde uitspraak van de Afdeling uit 2017 wordt overwogen dat met voorwaarden wordt bedoeld de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning. Ten aanzien van de bedrijfsvergunningen van eiseres staan deze voorwaarden in artikel 10 van de Parkeerverordening. In lid 2 van dat artikel staat onder meer opgenomen dat het aantal vergunningen per bedrijf minimaal nul kan bedragen. In het geval van eiseres geldt een aantal van nul vergunningen per bedrijf. Immers, uit artikel 3 van het Uitwerkingsbesluit volgt dat er in het deelvergunningengebied [3] waar het bedrijf van eiseres is gevestigd een vergunningenplafond van nul geldt. Uit artikel 7 lid 10 van het Uitwerkingsbesluit volgt verder dat het aantal te verlenen bedrijfsvergunningen nul per bedrijf is in vergunninggebieden waar het vergunningenplafond op nul is gesteld. Naar het oordeel van de rechtbank kon verweerder gezien het voorgaande niet anders dan overgaan tot intrekking van de vergunning omdat eiseres niet meer voldeed aan de voorwaarde zoals opgenomen in artikel 10 lid 2 van de Parkeerverordening. Artikel 37, lid 1, van de Parkeerverordening is dwingendrechtelijk geformuleerd. Dit betekent dat verweerder bij de intrekking van een vergunning wegens het niet voldoen aan een voorwaarde geen beleids- of beoordelingsvrijheid heeft.
4.4.
Eiseres heeft op de zitting aangevoerd dat verweerder met artikel 7 lid 10 van het Uitwerkingsbesluit de uitspraak van de Afdeling uit 2017 omzeilt en het alsnog mogelijk heeft gemaakt om op basis van het invoeren van een nulplafond vergunningen in te trekken.
4.5.
De rechtbank volgt eiseres hierin niet. In de uitspraak van 2017 heeft de Afdeling beslist dat het bereiken van een vergunningplafond in de systematiek van de Parkeerverordening 2013 niet kan worden beschouwd als een voorwaarde om in aanmerking te komen voor een parkeervergunning. Daarom kon het vergunningenplafond ook niet als grondslag voor een intrekking dienen. De Afdeling heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook slechts op formele gronden beslist dat de intrekking op grond van het bereiken van een vergunningplafond niet kan (vanwege de systematiek van de Parkeerverordening). Naar het oordeel van de rechtbank staat de uitspraak van de Afdeling er daarom ook niet aan in de weg dat verweerder alsnog vergunningen intrekt in een vergunninggebied met een nulplafond, door de systematiek in de regelgeving te veranderen. De gemeente heeft dit gedaan door in artikel 7, lid 10 van het Uitwerkingsbesluit toe te voegen dat indien er een nulplafond in een gebied geldt, ook nul vergunningen per bedrijf worden verleend. Op deze wijze is het nulplafond weldegelijk een voorwaarde geworden en dient verweerder de vergunning in te trekken indien niet aan deze voorwaarde wordt voldaan. Verweerder was bevoegd deze regels op te stellen op grond van artikel 4 van de Parkeerverordening. Dat daarmee de uitspraak van de Afdeling wordt omzeild, volgt de rechtbank dan ook niet en bovendien behelst de aanpassing ook niet meer dan wat al uit de Parkeerverordening volgt. Op grond van artikel 10 lid 2 van de Parkeerverordening kan het aantal vergunningen per bedrijf reeds nul zijn.
4.6.
Het beroep op de uitspraak van de Afdeling uit 2017 kan eiseres niet baten. De beroepsgrond slaagt niet.
Stallingsplaats
5.1.
Eiseres heeft daarnaast nog aangevoerd dat zij niet de beschikking heeft over eigen parkeerplaatsen in het [locatie] . Dat deze voor veel geld te huur of te koop zijn, biedt geen serieus alternatief. Ook dat kan volgens eiseres dus geen grond voor intrekking zijn.
5.2.
In artikel 10 lid 7 van de Parkeerverordening is bepaald dat het aantal te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen.
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de situatie van eiseres en dat zij graag over de twee bedrijfsvergunningen wil blijven beschikken, zijn de regels en de vaste rechtspraak van de Afdeling hierover erg streng. Dit betekent bijvoorbeeld dat wanneer iemand in theorie een stallingsplaats kan huren, terwijl hij feitelijk de hoge kosten daarvoor niet kan betalen, de parkeervergunning ook kan worden ingetrokken [4] . De rechtbank is ook in het geval van eiseres van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres kan beschikken over stallingsplaatsen, die zich bevinden op haar grondgebied. Er bevindt zich namelijk een grote parkeergarage onder het [locatie] waar plekken te huur zijn. Eiseres heeft op de zitting ook aangegeven dat zij hier al een tweetal plekken huurt voor andere voertuigen. Van belang is dus dat er een (theoretische) mogelijkheid bestaat om voor de ingetrokken vergunningen plekken te huren [5] . Gelet op het dwingende karakter van artikel 37 in combinatie met artikel 10 lid 7 van de Parkeerverordening moest verweerder dus ook om die reden de bedrijfsvergunningen intrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel
6.1.
Eiseres heeft nog aangevoerd dat verweerder de bedrijfsvergunningen niet mocht intrekken omdat het bedrijf al 22 jaar op deze locatie is gevestigd en altijd over parkeervergunningen kon beschikken. Als dit niet meer het geval kan zijn heeft dit grote (financiële) gevolgen voor het bedrijf. Verweerder had de belangen van eiseres anders moeten afwegen tegen het algemene belang. Kennelijk heeft verweerder wel enigszins de impact ervan ingezien door niet per direct de vergunningen in te trekken.
6.2.
De rechtbank merkt deze gronden allereerst aan als een beroep op het vertrouwensbeginsel, het rechtszekerheidsbeginsel en het evenredigheidsbeginsel. Deze kunnen evenwel niet slagen. De hoger beroepsrechter heeft hier al over geoordeeld: een vergunninghouder kan er op basis van opeenvolgende, stilzwijgende verlengingen niet op vertrouwen dat hij in de toekomst steeds over deze verleende parkeervergunningen kan beschikken. [6] Dat is de aard van de situatie in Amsterdam. Verweerder heeft kennelijk na het besluit tot intrekking uit coulance eiseres de vergunning nog een periode laten gebruiken. Daarmee heeft zij niet een concrete, ondubbelzinnige toezeggingen gedaan op grond waarvan eiseres erop mocht vertrouwen dat zij gebruik kon blijven maken van de parkeervergunningen. [7] Wat betreft het evenredigheidsbeginsel zijn de regels van dwingendrechtelijke aard. Dit betekent dat als niet langer aan de voorwaarden in de Parkeerverordening wordt voldaan, de gemeente de parkeervergunningen moet intrekken. Zij kan de belangen van eiseres wel afwegen in het kader van de hardheidsclausule, die hieronder wordt besproken.
De hardheidsclausule
7. De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij het toepassen van de hardheidsclausule zowel beleids- als beoordelingsruimte heeft. Dit betekent dat verweerder relatief veel vrijheid heeft en dat de rechtbank de keuzes van verweerder op dit gebied terughoudend moet toetsen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht verweerder beslissen om de hardheidclausule niet toe te passen in de zaak van eiseres. Daarbij heeft verweerder uitgelegd dat de hardheidsclausule alleen in heel bijzondere gevallen wordt toegepast, bijvoorbeeld bij vergunninghouders die levensbedreigend ziek zijn en nog maar even hebben te leven. Eiseres kan ook zonder bedrijfsvergunningen, zij het tegen hogere kosten de bedrijfsauto’s parkeren in de parkeergarage onder het [locatie] . Eiseres onderscheidt zich verder niet van andere bedrijven die zijn gelegen in een vergunninggebied, waar geen bedrijfsvergunningen meer worden verleend.

Conclusie

8.1.
De beroepsgronden slagen niet en het beroep is dan ook ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt.
8.2.
Voor een proceskostenveroordeling of het vergoeden van griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.H.W. Franssen, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Tanis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Parkeerverordening Amsterdam 2013
Artikel 4 Vergunninggebieden en aantal vergunningen
1.Het college kan regels vaststellen aangaande:
a. de indeling in vergunninggebieden en de grenzen daarvan;
b. het vergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een bewonersvergunningenplafond en een bedrijvenvergunningenplafond per vergunninggebied, dan wel een overloopvergunningenplafond per overloopgebied;
c. het milieuparkeervergunningenplafond per vergunninggebied;
d. gedurende welke bloktijden er voor parkeren parkeerbelasting wordt geheven;
e. het gebruik van het instrument van overloopgebieden, alsmede het aanwijzen van die gebieden;
f. het maximum aantal te verlenen vergunningen op basis van artikel 9, tweede lid en artikel 10, tweede, vijfde en zesde lid en artikel 20, derde lid.
Artikel 10 De bedrijfsvergunning
1.Het college kan een bedrijfsvergunning verlenen aan een bedrijf dat gevestigd is op een adres dat gelegen is in een vergunninggebied of aan een ambulante handelaar die werkzaam is in een vergunninggebied.
2.Het aantal vergunningen per bedrijf is afhankelijk van het aantal werknemers dat daadwerkelijk bij het bedrijf is gestationeerd op het adres waarvoor de vergunning wordt verleend en kan minimaal nul bedragen en maximaal:
a. één per vijftig werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied I;
b. één per tien werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied II;
c. één per vijf werknemers indien het bedrijf gelegen is in gebied III;
(…)
7.Het aantal op basis van dit artikel te verlenen vergunningen wordt verminderd met het aantal bij het bedrijf behorende of zich op het grondgebied van het bedrijf bevindende stallingsplaatsen en/of belanghebbendenparkeerplaatsen.
Artikel 37
1. Het college trekt een vergunning in, indien:
(…)
c. niet voldaan of niet langer wordt voldaan aan de voorwaarden gesteld bij of krachtens deze verordening of de vigerende Verordening Parkeerbelasting;
d. de vergunningverlening onjuist was en de vergunninghouder dit wist of behoorde te weten;
Artikel 40 Hardheidsclausule
Het college is bevoegd, in gevallen waarin de toepassing van deze verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van het bepaalde in deze verordening.
Uitwerkingsbesluit Parkeerverordening Amsterdam 2022
Artikel 3 Vergunningenplafond
Het vergunningenplafond voor bewoners- en bedrijfsvergunningen in de stadsdelen bedraagt gezamenlijk per (deel)vergunninggebied:
Onder 7 Zuid 2.4 aantal 0
Artikel 7 Bedrijfsvergunning
1.Behoudens het bepaalde in de volgende leden van dit artikel bedraagt het aantal te verlenen bedrijfsvergunningen en milieuparkeervergunningen voor bedrijven in alle (deel)vergunninggebieden maximaal één per tien werknemers.
(…)
10.In afwijking van leden 1 tot en met 9 bedraagt het aantal te verlenen bedrijfsvergunningen nul per bedrijf in vergunninggebieden waar het vergunningenplafond op nul is gesteld.
Bijlage, 7.2. onder c
deelvergunninggebied Zuid-2.4 (Olympisch Kwartier en Stadion), waarvan de grenzen worden gevormd door (1) de voorzijde van de gevels van de noordelijke wand van de Eosstraat, tussen de Amstelveenseweg en de Hestiastraat, (2) de voorzijde van de gevels van de westelijke wand van de Hestiastraat, tussen de Eosstraat en de Laan der Hesperiden, (3) het midden van de Laan der Hesperiden tot aan de Stadionweg, (4) het midden van de rijweg Stadionplein oostzijde, (5) het midden van de rijweg Stadionplein zuidzijde tot aan de bebouwing aan de westelijke kant van het Stadionplein, (6) de westelijke kant van het Stadionplein, (7) het midden van de Stadiongracht tot aan de Amstelveenseweg, en (8) de westelijke kant van de Amstelveenseweg tot aan de Eosstraat met uitzondering van de woningen met adres Stadionplein 32 en 34 en met uitzondering van vergunninggebied Zuid 2.5. En de adressen Fred. Roeskestraat 88 A1 t/m 92, 100, C13 en 89-123 (oneven);

Voetnoten

1.Eiseres verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 15 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:392.
3.Bijlage, 7.2. onder c van het Uitwerkingsbesluit: deelvergunningengebied Zuid 2.4. (Olympisch Kwartier en Stadion).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:1818.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3929.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1960.
7.Zie tevens ECLI:NL:RVS:2016:1960.