ECLI:NL:RBAMS:2023:1487

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
71.252257.21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van drie verdachten in cocaïne-invoerzaak met procesafspraken en afdoeningsvoorstel

In de zaak 26Lyons heeft de Rechtbank Amsterdam op 20 maart 2023 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen drie verdachten die betrokken waren bij de invoer van cocaïne. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen van respectievelijk 9 en 4 jaar, gelijk aan de eis die was overeengekomen tussen de officier van justitie en de verdediging. De zaak is voortgekomen uit een opsporingsonderzoek dat op 24 december 2019 is gestart, gericht op de internationale cocaïnehandel. De verdachten werden beschuldigd van het opzettelijk invoeren van grote hoeveelheden cocaïne in Nederland, waarbij gebruik werd gemaakt van versleutelde communicatie via PGP-software. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij de invoer van ongeveer 273 kilogram cocaïne, en dat hij handelingen heeft verricht die gericht waren op het verder vervoer en de distributie van deze verdovende middelen. De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging in acht genomen, waarbij de verdachte afstand deed van bepaalde verdedigingsrechten in ruil voor een lagere strafeis. De rechtbank oordeelde dat de opgelegde straffen passend waren, gezien de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de cocaïnehandel.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 71.252257.21
Datum uitspraak: 20 maart 2023
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de zaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1967 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

1.1.
Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 24 oktober 2022 (onderzoek procesafspraken en afdoeningsvoorstel), 1 februari 2023 (inhoudelijke behandeling) en 20 maart 2023 (sluiting onderzoek).
1.2.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie, mrs. R. Hagemeier en G.H. Rip (hierna: de officier van justitie), en van wat de verdachte en zijn raadsman, mr. P.T. Verweijen, naar voren hebben gebracht.
1.3.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de tussen het Openbaar Ministerie en de verdachte gesloten overeenkomst en aanzien van de door hen gemaakte procesafspraken die kort gezegd inhouden dat de verdediging geen onderzoekswensen zal indienen en geen bewijsverweren zal voeren, behoudens op de tenlastegelegde invoer, en dat de officier van justitie een gevangenisstraf van vier jaar zal vorderen (‘het afdoeningsvoorstel’).
1.4.
De zaak is gelijktijdig behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (hierna: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] (hierna: [medeverdachte 2] ).

2.Het onderzoek 26Lyons

2.1.
Op 24 december 2019 is onder leiding van de officier van justitie van het Landelijk Parket te Amsterdam een opsporingsonderzoek gestart onder de naam 26Lyons. Het onderzoek startte naar aanleiding van de arrestatie van [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en was gericht op medeverdachte [medeverdachte 1] die via PGP-berichten met [naam 1] zou hebben gecommuniceerd over onder meer liquidaties, de levering van wapens en de internationale handel in cocaïne. PGP staat voor ‘Pretty Good Privacy’-software. Met deze software kunnen de gebruikers hun digitale berichten voorzien van encryptie waardoor deze voor derden niet leesbaar zijn. Het onderzoek 26Lyons richtte zich op overtredingen van de Opiumwet; het invoeren, bewerken en verwerken, aanwezig hebben en vervaardigen van verdovende middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet en het (mede)plegen van voorbereidingshandelingen hiertoe.
2.2.
Het Team Criminele Inlichtingen van de politie heeft het onderzoekteam 26Lyons diezelfde dag onder meer de volgende informatie verstrekt: “
Al jaren lang werken [naam 2] , [naam 3] , [naam 1] en [naam 4] samen in de internationale cocaïnehandel. Zij importeren cocaïne vanuit Costa Rica naar Nederland.” Met [naam 2] wordt medeverdachte [medeverdachte 1] bedoeld.
2.3.
In 2016 heeft de politie beslag gelegd op de data van een aantal servers van Ennetcom. Dit betrof een bedrijf dat berichtenverkeer tussen zogeheten PGP-telefoons mogelijk maakte. Na de inbeslagname van de data is de encryptie daarvan gekraakt en kon de politie de berichten lezen.
2.4.
Op 27 februari 2020 heeft het onderzoeksteam 26Lyons een proces-verbaal vanuit het onderzoek 26Marengo ontvangen met daarin vermeld een zestal Ennetcom-accounts waarvan de politie vermoedde dat deze in gebruik waren bij [medeverdachte 1] .
2.5.
Het onderzoek 26Lyons heeft zich mede door de langdurige afwezigheid van [medeverdachte 1] in Nederland voor een belangrijk deel gericht op diens versleutelde Ennetcom-communicatie. Uit de data kwam volgens de politie naar voren dat [medeverdachte 1] veelvuldig contact had met onder anderen de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] en dat veel van de berichten over de handel in cocaïne gaan. Aldus is de verdenking ontstaan dat [medeverdachte 1] in 2015 transporten van grote partijen cocaïne vanuit Midden-Amerika naar Nederland heeft georganiseerd.
2.6.
De verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij bij twee van deze transporten betrokken was. Hij zou de cocaïne, nadat die in de haven van Antwerpen was gelost, en vanuit België in Nederland was ingevoerd, in ontvangst hebben genomen, hebben verkocht en verstrekt.

3.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
1. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 13 augustus 2015 tot en met 28 september 2015 te Antwerpen en/of elders in België en/of op de Westerschelde en/of Almere en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 196 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2. hij op één of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 07 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 te Antwerpen en/of elders in België en/of op de Westerschelde en/of Almere en/of elders in Nederland, (telkens) tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk meermalen, althans eenmaal, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, al dan niet als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en/of opzettelijk heeft afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 206 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet.

4.De waardering van het bewijs

4.1.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat kan worden bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de voortgezette handeling van het tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en het opzettelijk vervoeren, verstrekken en afleveren van 133 en 140 kilo cocaïne.
4.2.
De officier van justitie heeft hiertoe (samengevat) het volgende aangevoerd. De twee ten laste gelegde partijen cocaïne zijn per containerschip naar Antwerpen gebracht en daar uit de containers gehaald en verdeeld. De verdachte en zijn medeverdachten hebben tezamen en in vereniging delen van deze partijen in Nederland ingevoerd. De verdachte heeft de cocaïne niet zelf getransporteerd, maar was wel betrokken bij de organisatie van deze transporten. Hij stond voor en tijdens de transporten in contact met de medeverdachten. De partijen cocaïne werden vanuit België rechtstreeks naar zijn bedrijfspand gebracht. De verdachte inventariseerde daar de ontvangen partijen en zorgde voor de verdeling en distributie. Er is dus sprake van een nauwe en volledige samenwerking van de verdachte met (onder anderen) de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] die gericht was op binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne. Er is sprake van het meermalen medeplegen van invoer van cocaïne. Daarnaast geldt dat de handelingen van de verdachte ook zelfstandig vallen onder de delictsomschrijving van ‘verlengde invoer’. Het gaat om handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag en aflevering van de cocaïne, aldus de officier van justitie.
4.3.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van (het medeplegen van) de (verlengde) invoer van cocaïne. Hij heeft daarbij opgemerkt dat de rol van de verdachte geen medeplegen van (verlengde) invoer oplevert. De raadsman heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank wat betreft het afleveren/verstrekken of in ieder geval aanwezig hebben van cocaïne. Hij heeft verder opgemerkt dat als de rechtbank tot een partiële vrijspraak op dit punt komt, het afdoeningsvoorstel van vier jaar gevangenisstraf blijft staan.
4.4.
De raadsman heeft (samengevat) het volgende aangevoerd. Het vergt behoorlijk wat organisatie om met succes vanuit Zuid-Amerika een partij cocaïne in Nederland in te voeren. Het is een langdurig proces met talloze schakels/handelingen. Als er iets misgaat in een van deze schakels, dan komt de cocaïne nooit in Nederland aan. Ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde geldt dat de blokken cocaïne, die in Zuid-Amerika geproduceerd zullen zijn, vanuit Ecuador met het containerschip de [naam schip] naar de haven van Antwerpen zijn verscheept. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte enige rol heeft gehad bij de productie, het vervoer binnen Zuid-Amerika of het aan boord van de [naam schip] brengen van de cocaïne. De verdachte kan alleen een rol in Nederland worden toegedicht. Hij heeft slechts een actieve bijdrage geleverd in de laatste fase van de ten laste gelegde periode, nadat de cocaïne al in Nederland was aangekomen. Op 14 september 2015 wordt de verdachte gevraagd of hij plek heeft voor ‘houtpallets en barbecuekolen’. De dagen erna worden er wat berichten gewisseld waaruit blijkt dat de verdachte dan pas op de hoogte raakt dat er iets gaat aankomen. Medeverdachte [medeverdachte 2] haalt (volgens de recherche) op 16 september 2015 de container op in België en brengt die met ‘140 stuks’ richting Nederland. In de periode daarna zou de verdachte de distributie in Nederland voor zijn rekening hebben genomen. Hier is, gelet op alle schakels die nodig zijn om een partij succesvol in te voeren, geen sprake van een materiële of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht. Er is dan ook geen sprake van het medeplegen van invoeren van cocaïne. Het handelen van de verdachte levert ook geen medeplegen van de verlengde invoer op. Dan zou iedere handeling met verdovende middelen onder het bereik van artikel 1 lid 4 van de Opiumwet vallen. Bijvoorbeeld de dealer die hier om de hoek een gram cocaïne verkoopt, is ook bezig met handelingen gericht op verder(e) vervoer, aflevering, overdracht, etc. Ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde gelden qua rol en proces dezelfde argumenten.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat er in de periode van 7 augustus 2015 tot en met 12 augustus 2015 met behulp van het containerschip de [naam schip] 206 blokken cocaïne vanuit Ecuador, via de Westerschelde, naar de haven van Antwerpen zijn getransporteerd. En dat in de periode daarna een gedeelte van deze partij cocaïne (ongeveer 133 kilo) vanuit België naar Nederland is vervoerd en bij de verdachte is afgeleverd en vervolgens door hem in delen is verkocht en geleverd. Medeverdachte [medeverdachte 1] heeft samen met anderen het transport georganiseerd en medeverdachte [medeverdachte 2] heeft de cocaïne vanuit België naar Nederland vervoerd. De verdachte is in beeld gekomen kort nadat de cocaïne in Antwerpen was gearriveerd. Uit de Ennetcom-berichten die de politie heeft kunnen lezen, valt het volgende op te maken.
4.6.
Op 12 augustus 2015 vraagt [naam 4] aan [medeverdachte 1] of [medeverdachte 2] er morgen rond 11.00 uur is. [medeverdachte 1] stuurt hierop een bericht naar [medeverdachte 2] dat hij morgen 10.00 uur stand-by moet staan in ‘Antw’ (de rechtbank begrijpt hier en hierna: Antwerpen). Hij stuurt daarna een bericht waarin hij vraagt of ‘ [naam 5] ’ alles onder controle heeft. [naam 4] bevestigt dat en laat weten dat het werk om 09.30 uur wordt gedaan.
4.7.
Op 13 augustus 2015 ontvangt [medeverdachte 1] een bericht van ‘ [naam 5] ’ dat de job is gelukt. [medeverdachte 1] stuurt op die dag een bericht naar de verdachte waarin hij hem vraagt er rekening mee te houden dat zij aan het einde van de dag tegen de vooravond ‘die aanhanger kunnen verwachten met [naam 6] (rechtbank: medeverdachte [medeverdachte 2] )’. [medeverdachte 1] vraagt de verdachte of hij dus de aankomsttijd met hem (medeverdachte [medeverdachte 2] ) wil afstemmen. Die middag geeft [medeverdachte 2] aan [medeverdachte 1] door: “
Amigo alles ok, 133 bevestigd door je vriend.” De verdachte geeft kort daarna aan [medeverdachte 1] door dat het 133 stuks zijn. [medeverdachte 1] zegt hierop dat dat klopt. De verdachte vraagt hierna aan [medeverdachte 2] of hij een inschatting kan maken hoe laat hij voor de deur staat. [medeverdachte 2] geeft aan dat hij dat niet kan, dat hij in ‘Antw’ zit en dat ze bezig zijn met afhandeling maar dat het is uitgelopen. Hij kan in de middag laden en zodra hij iets weet zal hij dat ‘texten’. De verdachte geeft aan dat hij zelf rond 17.30 uur daar is. Als de verdachte later die dag aan [medeverdachte 2] vraagt hoe ver hij is, antwoordt [medeverdachte 2] dat hij op de A27 ter hoogte van knooppunt Rijnsweerd rijdt en dat hij over 25 minuten daar is. Als [medeverdachte 1] bij [medeverdachte 2] informeert of hij al in Nederland is, laat [medeverdachte 2] hem weten dat hij met 20 minuten op de bestemming is.
4.8.
Op 14 augustus 2015 bericht [medeverdachte 1] de verdachte dat hij niet moet vergeten te registeren wat hij heeft binnengekregen, met de omschrijving “ [omschrijving] ”. De verdachte laat weten dat hij bezig is met het uitpakken en ‘1111 en 2016’ is tegengekomen. Als [medeverdachte 1] vraagt of het wel gewoon gesloten met plastic eromheen is, bevestigt de verdachte dat en laat hij weten dat het alleen is om te kijken welke stempel erop staat.
4.9.
Op 16 augustus 2015 stuurt [medeverdachte 1] een Ennetcom-adres naar de verdachte en vraagt of hij morgen twee voorbeelden (2016 en 1111) kan geven met omschrijving “ [omschrijving] ”. De verdachte antwoordt dat het morgen kan en vraagt aan wie hij het moet geven. [medeverdachte 1] zegt ‘ [omschrijving] ’ en merkt op dat de verdachte een locatie moet kiezen waar hij geen ‘risk’ heeft. De verdachte vraagt of de desbetreffende persoon morgen om 11.00 uur naar IJburg kan komen. [medeverdachte 1] vraagt waarom de verdachte met blokken naar IJburg zou gaan rijden als hij ze ook in Almere kan afgeven en informeert daarbij of hij de blokken heeft verplaatst. De verdachte zegt dat hij niets heeft verplaatst en het in Almere gaat regelen. De volgende dag vraagt [medeverdachte 1] aan de verdachte of er nog bestellingen zijn. De verdachte zegt dat [naam 7] waarschijnlijk de rest van 1111 neemt, 62 stuks. Op 18 augustus 2015 vraagt [medeverdachte 1] aan de verdachte hoeveel ‘1111 we nog hebben’ en instrueert hem om, als er nog 40 stuks zijn, die aan de kant te zetten voor [naam 8] .
4.10.
Op 20 augustus 2015 bericht [medeverdachte 1] aan [naam 4] dat de spullen bijna allemaal de deur uit zijn en dat het nu wachten is op het geld. [naam 4] reageert daarop dat het ‘equa spul’ makkelijk te verkopen is. Die dag laat de verdachte aan [medeverdachte 1] weten dat hij om 10.30 uur een afspraak heeft met mensen en dat ze hem een adres in Zaandam hebben gegeven. [medeverdachte 1] antwoordt hierop dat hij altijd zegt dat de verdachte ze toch juist naar hem moet laten komen in de buurt. Op 21 augustus 2015 laat de verdachte aan [medeverdachte 1] weten dat ‘ [naam 7] vandaag 400 K betaald’ heeft. [medeverdachte 1] vraagt vervolgens of de verdachte een lijst kan sturen wie allemaal nog moeten betalen en hoeveel.
4.11.
Uit de bewijsmiddelen volgt ook dat [medeverdachte 1] samen met anderen in de periode van 13 augustus 2015 tot en met 15 september 2015 196 blokken van (ongeveer) een kilo cocaïne vanuit Ecuador op een containerschip, de [naam schip] , naar de haven van Antwerpen heeft laten verschepen en aldus binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht. Deze 196 blokken van (ongeveer) een kilo cocaïne zijn in de haven van Antwerpen uit een container gehaald. Een deel daarvan, 140 blokken/kilo, is vanuit België (opnieuw) binnen het grondgebied van Nederland gebracht (feit 1). Bij de tweede keer dat de cocaïne in Nederland wordt ingevoerd, komt de verdachte wederom snel in beeld. Uit de Ennetcom-berichten die de politie heeft kunnen lezen, valt het volgende op te maken.
4.12.
Op 14 september 2015 vraagt M. [naam 9] aan de verdachte of er acht pallets woodpellets en acht pallets barbecuekolen bij zijn magazijn kunnen worden geleverd. De verdachte antwoordt dat dat kan. Diezelfde dag bericht [naam 9] aan [naam 4] dat de loods geregeld is.
4.13.
De volgende dag bericht [naam 9] aan [naam 4] dat de transporteur is gemaild en verwittigd en dat ‘ [bijnaam 1] ’ (rechtbank: bijnaam van de verdachte) moet worden verwittigd want die had [naam 9] ‘getxt’. De verdachte informeert diezelfde dag bij [naam 9] hoe laat de chauffeur morgen komt. [naam 9] zegt dat er morgen en overmorgen een levering is. De verdachte zegt dat [naam 9] het tijdig moet doorgeven, omdat hij voorbereidingen moet treffen.
4.14.
In de nacht van 15 op 16 september 2015 krijgt [medeverdachte 1] het bericht: “
Job is gelukt… We gaan bak ophalen nu.” [medeverdachte 1] vraagt daarop of dit met het ‘nieuwe team’ is. Hij vraagt vervolgens [medeverdachte 2] of hij om 11.00 uur stand-by kan staan met aanhanger in Belg (de rechtbank begrijpt: België). [medeverdachte 2] bevestigt dat en vraagt korte tijd later aan [medeverdachte 1] en [naam 4] “
140 ok”?. [naam 4] zegt dat dat klopt en [medeverdachte 2] antwoordt: “
ok bro”. [medeverdachte 1] zegt tegen [medeverdachte 2] dat de verdachte hem verwacht. [medeverdachte 2] zegt dat hij al contact heeft gehad. Vervolgens vraagt de verdachte aan [medeverdachte 1] : “
Oke ..wat kan ik doen [naam 6] kom om 15.00 uur maar die levering uit belg kom ook om 15.00 uur anders moet ik [naam 6] naar ons laten komen”. Hierop antwoordt [medeverdachte 1] : “
[naam 6] is snel gedaan kwestie v timen anders wacht [naam 6] met uitladen tot vrachtwagen weg is.”
4.15.
Op 16 september 2015 vraagt de verdachte aan [medeverdachte 2] om de tijd door te geven dat hij vandaag komt met de aanhanger, omdat er een levering met hout in Almere komt. De verdachte wil even goed afstemmen. [medeverdachte 2] zegt dat hij het zo kan zeggen en dat het heel druk is op de weg. Die dag bericht [naam 4] aan [medeverdachte 1] : “
140 met [naam 6] mee…26 voor deur en 30 doe ik hier weg”. [medeverdachte 2] bericht de verdachte dat het om 140 stuks gaat, dat hij nu wegrijdt en dat hij er om 15.00 uur verwacht te zijn. De verdachte laat [medeverdachte 2] weten dat als hij straks aankomt, het kan zijn dat de vrachtwagen met hout er ook is en hij dan zal moeten wachten tot die vrachtwagen gelost is. Het gaat om acht pallets. Hij vraagt of dat een probleem is. [medeverdachte 2] antwoordt dat dit geen enkel probleem is. Als het bijna 15.00 uur is, vraagt de verdachte aan [medeverdachte 2] hoe ver hij is. [medeverdachte 2] antwoordt dat hij op de A27 rijdt ter hoogte van Utrecht en dat hij in B (de rechtbank begrijpt België) in de file heeft gestaan. De verdachte antwoordt dat hij denkt dat zij samen komen want die vrachtwagen rijdt ook ter hoogte van Utrecht.
4.16.
Diezelfde dag (16 september 2015) stuurt [medeverdachte 1] ‘ [bijnaam 2] ’ het volgende bericht: “
Heb 20 stuks apart voor je die j kan verkopen bro ... Prijs 27 ....regel met [bijnaam 1] voor ophalen”. Hij vraagt vervolgens de verdachte 25 stuks apart te houden voor [naam 10] . De verdachte vraagt aan [medeverdachte 1] wie [bijnaam] is. [medeverdachte 1] antwoordt daarop: “
[bijnaam] is man v mijn zus. lk stuur je zijn adres. 20 stukst kan je gewoon naar hem toegaan en afgeven en weer je weggaan maar natuurlijk gewoon almere. Hij wilt zo vroeg mogelijk”.
4.17.
Op 23 september 2015 bericht de verdachte aan [medeverdachte 1] : “
Loopt goed [naam 7] is al klaar [naam 11] heeft 1 keer betaald voor 5.. [bijnaam 2] heeft al 400k gelost [naam 10] ook al voor 5 alleen [bijnaam] heb ik niks van gehoord.”
4.18.
De rechtbank leidt hieruit af dat [medeverdachte 2] op 16 september 2015 140 blokken cocaïne heeft meegenomen uit België naar Nederland en naar de verdachte heeft gebracht. De verdachte heeft de blokken cocaïne vervolgens in ontvangst genomen en verkocht.
4.19.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden bewezen dat de verdachte samen met anderen de partijen van 206 en 196 kilo cocaïne in Nederland (de Westerschelde) heeft ingevoerd. Uit het dossier blijkt niet dat de verdachte enige rol in de uitvoering van de invoer van deze partijen heeft gehad en ook niet dat hij zich met de voorbereiding van deze transporten heeft bemoeid. De verdachte komt telkens pas in beeld als de partijen cocaïne al in België zijn en Nederland (zullen gaan) worden ingevoerd. Wat wel bewezen is, is dat de verdachte zich tezamen en in vereniging met anderen heeft schuldig gemaakt aan de zogenoemde verlengde invoer in Nederland vanuit België van ongeveer 133 en 140 kilo cocaïne.
4.20.
De reikwijdte van het bestanddeel ‘binnen het grondgebied brengen’ in artikel 2 aanhef en onder A van de Opiumwet is ruimer dan in het dagelijks spraakgebruik. Uit de tekst van dat artikel in verbinding met artikel 1 lid 4 van de Opiumwet volgt immers dat als strafbare vormen van het invoeren van verdovende middelen niet alleen het binnen het grondgebied van Nederland brengen van verdovende middelen zelf wordt begrepen, maar ook het verrichten van handelingen die zijn gericht op het verdere vervoer, de opslag, de aflevering, de ontvangst of de overdracht van verdovende middelen die binnen het grondgebied van Nederland zijn gebracht, dus na de feitelijke invoer. In dit verband pleegt te worden gesproken van de ‘verlengde invoer’ van verdovende middelen. [1]
4.21.
De verdachte heeft met het in gereedheid brengen van de plaats waar de cocaïne zou worden gelost, het in ontvangst nemen van de cocaïne en het vervolgens aan diverse afnemers verkopen en verstrekken van de kort daarvoor ingevoerde cocaïne, terwijl de verdachte (tijdens het transport van België naar Nederland) hierover direct contact heeft met de medeverdachten en wist dat [medeverdachte 2] vanuit België naar hem toe reed, welbewust handelingen verricht die gericht waren op het binnen het grondgebied van Nederland brengen van de cocaïne in de ruime betekenis die artikel 1 lid 4 van de Opiumwet daaraan geeft. De handelingen van de verdachte waren essentieel voor de feitelijke voltooiing van het verdere vervoer van de verdovende middelen. [2]
4.22.
De verdachte heeft aldus nauw en bewust samengewerkt met de medeverdachten, welke samenwerking in de kern bestond uit een gezamenlijke uitvoering, waarbij de materiële bijdrage van de verdachte van voldoende gewicht is om tot een bewezenverklaring van medeplegen te komen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank heeft op grond van de bewijsmiddelen de overtuiging gekregen dat de verdachte de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan. Zij verklaart bewezen dat de verdachte
1. in de periode van 13 augustus 2015 tot en met 28 september 2015 te Antwerpen en/of elders in België en Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt ongeveer 140 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne;
2. in de periode van 7 augustus 2015 tot en met 23 augustus 2015 te Antwerpen en/of elders in België en Almere en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk, binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, als bedoeld in artikel 1 lid 4 van de Opiumwet, en opzettelijk heeft afgeleverd en verstrekt, ongeveer 133 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne.

6.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Het vonnis zal in de gevallen waarin de wet dit vereist, worden aangevuld met een bijlage met daarin de bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring.

7.De strafbaarheid van de feiten en van de verdachte

7.1.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.
7.2.
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Procesafspraken, waaronder het afdoeningsvoorstel

8.1.
De verdachte is op 19 september 2021 aangehouden. In februari 2022 hebben de verdediging en het Openbaar Ministerie gesproken over het maken van procesafspraken wat heeft geresulteerd in een overeenkomst van 4 maart 2022 waarin afspraken over het proces en een afdoeningsvoorstel staan. Het Openbaar Ministerie heeft op 8 maart 2022 de rechtbank geïnformeerd over de procesafspraken die het met de verdediging overeengekomen was. Op de (tweede) pro-formazitting van 11 maart 2022 heeft de rechtbank beslist dat de procesafspraken op een volgende zitting aan bod zouden komen. Het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte is toen geschorst. Zoals hierna aan de orde zal komen, heeft de rechtbank op de terechtzitting van 24 oktober 2022 onderzoek gedaan naar de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel.
8.2.
In de procesafspraken die het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen, staat dat het Openbaar Ministerie door het maken van procesafspraken beoogt de behandeling van deze strafzaak zo efficiënt mogelijk te maken. De verdachte beoogt door het maken van procesafspraken de strafeis te verlagen tot vier jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk.
8.3.
Het Openbaar Ministerie en de verdediging zijn overeengekomen dat in het kader van deze overeenkomst:
  • de verdachte geen onderzoekswensen indient en al ingediende onderzoekswensen op zitting dan wel voorafgaande aan de zitting schriftelijk intrekt;
  • de verdachte geen bewijsverweren voert, behoudens op de ten laste gelegde invoer;
  • de verdachte geen (nadere) verklaring hoeft af te leggen;
  • de verdachte afstand doet van de in beslag genomen mobiele telefoon en computer;
  • de verdachte zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf zal onttrekken;
  • het Openbaar Ministerie ter terechtzitting een strafeis van vier jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk zal formuleren;
  • het Openbaar Ministerie zich niet zal verzetten tegen een gemotiveerd verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis tot (uiterlijk) de uitspraak in eerste aanleg.
8.4.
In de overeenkomst is ook opgenomen dat beide partijen afzien van hoger beroep indien de strafoplegging door de rechtbank conform deze overeenkomst plaatsvindt. De officier van justitie heeft op de terechtzitting van 24 oktober 2022 opgemerkt dat gelet op de uitspraak van de Hoge Raad [3] , het Openbaar Ministerie voorstelt om dat onderdeel van de procesafspraken als een dode letter te beschouwen.
8.5.
De overeenkomst houdt ten slotte in dat met betrekking tot de ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal worden bezien of het mogelijk is om daarover in een separaat traject tot een schikking te komen. De officier van justitie heeft ter zitting zekerheidshalve een ontnemingsvordering aangekondigd.
8.6.
De rechter kan alleen acht slaan op een door het Openbaar Ministerie en de verdediging opgesteld afdoeningsvoorstel als gewaarborgd is dat wordt voldaan aan de eisen die artikel 6 Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden stelt. Deze waarborg is in het bijzonder van belang omdat in de regel mede van een afdoeningsvoorstel deel uitmaakt dat de verdachte afziet van de uitoefening van bepaalde aan hem toekomende verdedigingsrechten. [4]
8.7.
De verdachte heeft op de terechtzitting van 24 oktober 2022 zakelijk weergegeven het volgende verklaard. De procesafspraken zijn in overleg met zijn raadsman tot stand gekomen. De raadsman heeft hem op de hoogte gesteld en het was voor de verdachte vrij duidelijk. Zij hebben ook gesproken over de gevolgen van deze procesafspraken voor de zaak. Een gevolg is volgens verdachte dat hij niet te maken gaat krijgen met een langer proces. Zij hebben ook gesproken over de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Hij vindt het heel forse straffen. Hij heeft, behalve met zijn gezin, niet met anderen gesproken over de procesafspraken, ook niet met personen die in dit dossier voorkomen. Hij heeft totaal geen druk gevoeld om akkoord te gaan met de gemaakte procesafspraken. De reden dat hij akkoord is gegaan, is dat hij weet waar hij aan toe is en dat hij niet afhankelijk is van lange doorlooptijden. Verder zijn de (mogelijke) gevolgen van de procesafspraken voor de verdachte en zijn rechtspositie daarbij concreet aan de orde geweest. Verdachte heeft verklaard dat hij zich van die gevolgen bewust is.
8.8.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte, die gedurende zijn proces steeds is bijgestaan door zijn raadsman, vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan het afdoeningsvoorstel en de daarmee gepaard gaande afstand van verdedigingsrechten. De rechtbank heeft zich er bij de inhoudelijke behandeling van vergewist dat de verdachte nog altijd achter de gemaakte afspraken en het afdoeningsvoorstel staat.
8.9.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat zij acht kan slaan op het afdoeningsvoorstel.

9.Gevangenisstraf

9.1.
De officier van justitie heeft – overeenkomstig de procesafspraken en het afdoeningsvoorstel – gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest. Ten aanzien van de strafmaat is in de overeenkomst opgemerkt: ‘De invoer en handel in cocaïne betreft zeer ernstige feiten. Gelet op het feit dat er sprake is van het meermalen invoeren van een grote hoeveelheid cocaïne waarbij [de verdachte] telkens een belangrijke uitvoerende rol heeft gehad, is het Openbaar Ministerie van oordeel dat – zonder procesafspraken – een strafeis van 5 à 6 jaar gevangenisstraf onvoorwaardelijk passend en geboden zou zijn.’
9.2.
De officier van justitie heeft in zijn requisitoir over de strafmaat het volgende aangevoerd. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de invoer van twee grote hoeveelheden cocaïne. Het beeld dat uit het dossier oprijst, is dat sprake is van een goed georganiseerd samenwerkingsverband waarbij diverse personen betrokken waren. Ieder met zijn eigen taak. De cocaïne is telkens binnen een paar dagen verkocht aan vaste afnemers. Daarbij werd telkens veel geld verdiend. De internationale handel in cocaïne is zeer schadelijk. Het gebruik van cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid. Inmiddels is duidelijk dat de invoer en handel in cocaïne ook ernstige risico’s voor de veiligheid van de maatschappij meebrengen. De handel in cocaïne gaat gepaard met fors geweld, corruptie en witwassen om de handel mogelijk te maken en/of te beschermen. De verdachte heeft zich daar niet om bekommerd. Hij was enkel uit op eigen gewin. De verdachte was een belangrijke schakel bij de invoer en de distributie van de twee partijen cocaïne. Hij had het contact met de afnemers en incasseerde ook de betalingen. Het Openbaar Ministerie ziet zijn rol als uitvoerend. De officier van justitie heeft verder meegewogen dat verdachte geen relevante justitiële documentatie heeft. Voorts is uiteraard rekening gehouden met het feit dat de verdachte procesafspraken heeft gemaakt met het Openbaar Ministerie.
9.3.
De raadsman heeft bij pleidooi naar voren gebracht dat de gevorderde vier jaar gevangenisstraf recht doet aan alle omstandigheden van deze zaak. Hij heeft zich evenwel ook aangesloten bij het pleidooi van de raadsman van medeverdachte [medeverdachte 2] dat kan worden volstaan met een gevangenisstraf van veertig maanden. De raadsman heeft erop gewezen dat de feiten dateren uit 2015. De verdachte had een ondergeschikte rol. Hij is niet iemand die anderen aanstuurt maar iemand die wordt aangestuurd en die zelf niets mag bepalen; een simpele uitvoerder, niets meer en niets minder. De zaak heeft als het spreekwoordelijke zwaard van Damocles boven het hoofd van de verdachte gehangen. De verdachte heeft een zware detentie gehad. Er is mogelijk sprake van PTSS-problematiek. Er is inmiddels een verwijzing van de huisarts, maar doordat de verdachte pas in februari/maart kon worden behandeld door de gigantische wachttijden in de ggz en het bij een behandeling van PTSS in het begin juist zwaarder kan worden doordat trauma’s naar boven komen, heeft hij noodgedwongen moeten besluiten die behandeling pas aan te vangen na zijn detentie. Hoe korter de detentie hoe beter. De verdachte heeft het afgelopen jaar laten zien dat hij echt een andere kant op is gegaan met zijn leven. Hij is niet opnieuw met justitie in aanraking gekomen. Hij is op zijn werk open geweest over deze zaak en hij mag na zijn detentie weer terugkeren bij zijn werkgever. Alles wijst er op dat de verdachte afscheid heeft genomen van een bepaald leven en zich alleen nog wil focussen op wat voor hem echt belangrijk is: zijn vrouw en gezin.
9.4.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
9.5.
De verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan het invoeren van twee grote hoeveelheden (in totaal ongeveer 273 kilo) cocaïne, een middel dat op de lijst I van de Opiumwet staat (harddrugs). De verdachte heeft de ingevoerde cocaïne in ontvangst genomen en vervolgens verkocht en geleverd. Cocaïne is schadelijk voor de volksgezondheid en mede daarom is het invoeren ervan verboden. De handel in cocaïne brengt bovendien allerlei andere vormen van criminaliteit mee. Aangenomen mag worden dat de verdachte zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen verlangen naar financieel gewin.
9.6.
Gelet op de hoeveelheden cocaïne die zijn ingevoerd en de rol van de verdachte in het geheel, zou een gevangenisstraf van vijf tot zes jaar op zijn plaats zijn. [5]
9.7.
De rechtbank heeft acht geslagen op wat het afdoeningsvoorstel met betrekking tot de strafoplegging inhoudt. Het voorstel staat in redelijke verhouding tot de ernst van de zaak. Het voorstel dient niet alleen een efficiënte en voortvarende behandeling maar ook een effectieve afdoening van de zaak; nu de rechtbank in overeenstemming met het afdoeningsvoorstel oordeelt, vloeit daaruit in beginsel voort dat het belang bij een behandeling van de zaak in hoger beroep ontbreekt. De op te leggen straf kan onmiddellijk worden ten uitvoer gelegd. Het voorstel doet daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij.
9.8.
De rechtbank is, gelet op het vorenstaande, van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde straf van vier jaar, zoals vastgelegd in de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging, in de gegeven omstandigheden een passende straf is.
9.9.
Nu de verdediging heeft ingestemd met de in het (gezamenlijke) afdoeningsvoorstel geformuleerde strafeis, moet ervan worden uitgegaan dat ook de verdediging dit een passende straf vindt. Desalniettemin heeft de raadsman – zonder dat hierover iets in de procesafspraken is opgenomen – bepleit een lagere straf op te leggen. Hoewel de rechtbank niet gebonden is aan het afdoeningsvoorstel, verhoudt een dergelijk pleidooi zich moeizaam tot de gemaakte procesafspraken en roept het de vraag op of de verdachte nog wel achter dit voorstel staat. Zoals hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank zich ervan vergewist dat dit nog steeds het geval is. De raadsman heeft geen zwaarwegende nieuwe omstandigheden genoemd die zich na het maken van de procesafspraken hebben voorgedaan. Aangezien de rechtbank van oordeel is dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar een passende straf is en er geen aanleiding is om een (nog) lagere straf op te leggen, wordt de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier jaar met aftrek van voorarrest.
9.10.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

10.De in beslag genomen voorwerpen

10.1.
Bij de verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen.
  • een tas met sporen cocaïne;
  • twee geldtelmachines;
  • twee kogel- of steekwerende vesten;
  • drie hoezen met kogel- of steekwerend vest;
  • een persapparaat;
  • handschoenen.
10.2.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting opgemerkt dat de eerder overgelegde lijst waarop de in beslag genomen voorwerpen staan vermeld, wordt ingetrokken en dat de rechtbank ten aanzien van deze voorwerpen geen beslissing hoeft te nemen omdat de verdachte (via zijn raadsman) te kennen heeft gegeven dat deze voorwerpen niet van hem zijn. De raadsman heeft de opmerking van de officier van justitie dat de verdachte te kennen heeft gegeven dat de in beslag genomen voorwerpen niet van hem zijn niet weersproken.
10.3.
Op grond van artikel 353, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering moet de zittingsrechter in het geval van oplegging van straf een beslissing nemen over de met toepassing van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag genomen voorwerpen ten aanzien waarvan nog geen teruggave is gelast. De rechtbank is dus in dit geval verplicht een beslissing ten aanzien van die voorwerpen te nemen. Zij kan zich niet buiten staat verklaren een zodanige beslissing te nemen, bijvoorbeeld omdat de rechthebbende niet bekend is.
10.4.
Aangezien de voorwerpen kennelijk niet aan de verdachte toebehoren, zullen deze worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende met uitzondering van de tas met sporen cocaïne. Deze in beslag genomen en niet teruggegeven tas met sporen cocaïne, dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien het feit met behulp van dit voorwerp is begaan of voorbereid, terwijl dit voorwerp van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en/of het algemeen belang.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36b, 36c, 47, 55, eerste lid, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het onder 1 en 2 bewezenverklaarde levert telkens op:
Eendaadse samenloop van: medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod en medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer: een grijze weekendtas met sporen van cocaïne.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • geldtelmachine;
  • geldtelmachine;
  • kogel- of steekwerend vest;
  • kogel- of steekwerend vest;
  • hoes met kogel- of steekwerend vest;
  • hoes met kogel- of steekwerend vest;
  • hoes met kogel- of steekwerend vest;
  • persapparaat;
  • handschoenen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.C.J. Klaver, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en P.K. Oosterling-van der Maarel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 20 maart 2023.

Voetnoten

1.HR 10 november 1992,
2.Vgl. de conclusies van A-G Spronken ECLI:NL:PHR:2019:515 voorafgaand aan Hoge Raad 14 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:725 (art. 81 lid 1 RO), A-G Hofstee ECLI:NL:PHR:2019:987 voorafgaand aan Hoge Raad 26 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1791 (art. 81 lid 1 RO), A-G Keulen ECLI:NL:PHR:2020:1261 voorafgaand aan Hoge Raad 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:118 (art. 81 lid 1 RO) en A-G Frielink ECLI:NL:PHR:2022:174 voorafgaand aan Hoge Raad 12 april 2022, ECLI:NL:HR:2022:531 (art. 81 lid 1 RO).
3.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252,
4.Hoge Raad 27 september 2022, ECLI:NL:HR:2022:1252,
5.De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht houden in dat voor de invoer van meer dan 20 kilogram harddrugs in beginsel (in de meest voorkomende verschijningsvorm van het strafbare feit) een gevangenisstraf van meer dan 60 maanden het vertrekpunt voor de op te leggen straf vormt.