Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
26 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 20 november 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1982, is beschuldigd van het medeplegen van het opzettelijk binnenbrengen van 72 kg cocaïne in Nederland, wat in strijd is met artikel 2 van de Opiumwet. De verdediging heeft een middel van cassatie voorgesteld, dat is ingediend door de advocaten R.J. Baumgardt en P. van Dongen. De Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, omdat het middel niet leidt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad het beroep van de verdachte verwerpt.
De uitspraak is gedaan op 26 november 2019 door de vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.E.M. Röttgering, en is openbaar uitgesproken. De zaak betreft een belangrijke kwestie in het strafrecht, met betrekking tot de invoer van verdovende middelen en de bewijsvoering in dergelijke zaken.