ECLI:NL:HR:2022:531

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 april 2022
Publicatiedatum
7 april 2022
Zaaknummer
21/01542
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over medeplegen van invoer en aanwezigheid van cocaïne met betrekking tot een grote hoeveelheid vanuit Colombia

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2022 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de verdachte die betrokken was bij de (verlengde) invoer van 1.800 kilo cocaïne vanuit Colombia via België naar Nederland. De politie heeft een groot deel van deze hoeveelheid uit een container gehaald. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van de invoer van cocaïne, zoals vastgelegd in artikel 2.A van de Opiumwet, en van het medeplegen van het aanwezig hebben van een hoeveelheid cocaïne, zoals vastgelegd in artikel 2.C van de Opiumwet.

De Hoge Raad heeft de klachten van de verdachte over de uitspraak van het hof beoordeeld. De verdachte had onder andere een bewijsklacht ingediend en stelde dat het hof in strijd heeft gehandeld met artikel 6.2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake Burgerrechten en Politieke Rechten (IVBPR), artikel 48 van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie, en de onschuldpresumptie. Dit omdat het hof bij de strafoplegging rekening had gehouden met de beoogde invoer van de 1.800 kilo cocaïne, terwijl de verdachte van die invoer was vrijgesproken.

De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het hof. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven voor dit oordeel, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer21/01542
Datum12 april 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 26 maart 2021, nummer 23-001376-18, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.

1.Procesverloop in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt, P. van Dongen, S. van den Akker, allen advocaat te Rotterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de cassatiemiddelen

De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).

3.Beslissing

De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren C. Caminada en T. Kooijmans, in bijzijn van de waarnemend griffier B.C. Broekhuizen-Meuter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 april 2022.