ECLI:NL:RBAMS:2022:8173

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
21 december 2022
Publicatiedatum
10 januari 2023
Zaaknummer
13/249933-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toedienen van insuline aan niet-diabetische patiënt leidt tot zwaar lichamelijk letsel

In deze strafzaak heeft de rechtbank Amsterdam op 21 december 2022 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die op 12 oktober 2019 insuline heeft toegediend aan haar schoonmoeder, [persoon 1], die geen diabetes had. De verdachte heeft verklaard dat zij dit deed op verzoek van haar schoonmoeder, die onrustig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de schoonmoeder in een hypoglykemisch coma is geraakt door de toediening van insuline, wat heeft geleid tot ernstige gezondheidsrisico's. De officier van justitie heeft vrijspraak van poging tot doodslag geëist, maar heeft wel de opzettelijke benadeling van de gezondheid van de schoonmoeder ten laste gelegd. De verdediging heeft betoogd dat de verdachte niet opzettelijk handelde en niet bekend was met de werking van insuline. De rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte niet opzettelijk de gezondheid van haar schoonmoeder heeft willen benadelen, maar dat zij wel aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld door insuline toe te dienen zonder dat daar enige noodzaak voor was. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, maar heeft haar wel schuldig bevonden aan het meer subsidiair ten laste gelegde feit, namelijk dat het aan haar schuld te wijten is dat haar schoonmoeder zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 dagen, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn van de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/249933-19
Datum uitspraak: 21 december 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 1958 in [geboorteplaats] ([geboorteland]),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 december 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. Modder, en van wat de (gemachtigde) raadsvrouw van de verdachte, mr. B. van Straaten, naar voren heeft gebracht.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vordering benadeelde partij van [persoon 1], die namens haar is ingediend door haar bewindvoerder [persoon 2], en de door hem gegeven toelichting op de vordering.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is primair ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [persoon 1] van het leven te beroven, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen (te weten een hypoglycemisch coma), voor het leven of de gezondheid schadelijke stoffen, te weten een of meer hoeveelheden insuline heeft toegediend;
Subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk de gezondheid van [persoon 1], heeft benadeeld door opzettelijk een of meer hoeveelheden insuline toe te dienen.
Meer subsidiair is aan de verdachte ten laste gelegd dat zij op of omstreeks 12 oktober 2019 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig, onachtzaam en/of nalatig een of meer hoeveelheden insuline toe te dienen, waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten in een hypoglycemisch coma is geraakt, althans zodanig lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de ambts- of beroepsbezigheden van deze was ontstaan.

3.De waardering van het bewijs

Inleiding
Op 15 oktober 2019 doet de vertrouwensarts van Veilig Thuis Amsterdam/Amstelland een melding bij de politie die inhoudt dat [persoon 1] (93 jaar oud) op 13 oktober is opgenomen in het ziekenhuis vanwege een diepe hypoglykemie (= lage bloedsuikerspiegel) van 1.1 met bewustzijnsdaling. De patiënte is door haar zoon ([persoon 2]) comateus aangetroffen in bed waarna er een 112-melding is gedaan. De patiënte is door de ambulance naar de spoedeisende eerste hulp gebracht en wordt sindsdien behandeld met glucose-infusie. De uitslag van het bloedonderzoek lijkt bij niets anders te passen dan bij toediening van insuline. De patiënte is een dementerende vrouw die inwoont bij haar zoon en door hem en zijn echtgenote wordt verzorgd. Er zijn geen verzorgenden van buitenaf. Patiënte gebruikt zelf geen insuline. Momenteel logeren een andere zoon en zijn vrouw (= de verdachte) bij patiënte in huis; deze zoon gebruikt insuline, die wordt toegediend door diens echtgenote. Patiënte lijkt niet in staat zichzelf insuline toe te dienen.
De verdachte heeft verklaard dat zij [persoon 1], haar schoonmoeder, insuline heeft toegediend. Zij heeft verklaard dat het wel een fout is maar dat zij het niet opzettelijk heeft gedaan. Haar schoonmoeder zou tegen haar hebben gezegd haar in haar onderbeen te prikken en dat heeft zij toen gedaan.
In het NFI-rapport van 11 september 2020 staat dat de glucosehuishouding in het lichaam onder andere door insuline wordt gereguleerd. Het belangrijkste effect van insuline is een daling van de glucosespiegel. Insuline wordt toegepast bij de behandeling van diabetes mellitus (suikerziekte).
In het NFI-rapport van 4 mei 2021 staat onder meer beschreven dat het toedienen van insuline aan een persoon die niet lijdt aan diabetes mellitus, kan leiden tot een abnormale verlaging van de bloedsuikerwaarde oftewel een hypoglykemie. Een hypoglykemie kan leiden tot hartritmestoornissen, moeheid, bleekheid, angst, zweten, hongergevoel, geïrriteerdheid, tintelingen rond de mond. Bij ernstiger hypoglycemie kunnen verwardheid, abnormaal gedrag, onvermogen tot routinematige handelingen, visusstoornissen, epileptische insulten en bewustzijnsverlies optreden, hetgeen zonder adequate medisch behandeling dodelijk kan zijn. Een hoge leeftijd houdt verhoogde kwetsbaarheid in, waardoor de kans op complicaties is verhoogd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag en poging tot zware mishandeling en tot bewezenverklaring van het subsidiair tenlastegelegde: opzettelijk benadelen van de gezondheid van [persoon 1]. Zij heeft aangevoerd dat de verdachte moet hebben beseft dat bij het willekeurig toedienen van medicatie risico voor de gezondheid bestaat en dat zij dat voor lief heeft genomen. De verdachte heeft door zo te handelen voorwaardelijk opzet gehad op de benadeling van de gezondheid van haar schoonmoeder.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte van het primair en subsidiair tenlastegelegde vrij te spreken wegens het ontbreken van (voorwaardelijk) opzet en daartoe samengevat onder meer het volgende aangevoerd. De kern van de zaak is dat de verdachte eigenlijk niet goed bekend is met de werking van insuline. Zij weet dat het wordt toegediend aan mensen met suikerziekte, maar denkt dat dat is om hen rustig te houden, geen ongemak te geven en lekker te laten slapen. De verdachte heeft geen idee over de precieze werking van insuline, laat staan dat zij begrijpt wat insuline kan aanrichten als het in verkeerde doseringen, of bij een gezond iemand wordt toegediend. De enige reden dat zij haar schoonmoeder insuline heeft gegeven, is omdat de schoonmoeder onrustig was, schreeuwde en de verdachte wilde dat ze ging slapen. Toen de schoonmoeder zelf vroeg om een injectie van de verdachte, heeft de verdachte die toegediend zonder zich te realiseren, laat staan aanvaarden, dat zij haar schoonmoeder daarmee in gevaar bracht. Ten aanzien van het meer subsidiair tenlastegelegde kan wel een bewezenverklaring volgen. De verdachte heeft de hypoglykemie bij het slachtoffer niet gewild of voorzien, maar wel veroorzaakt. Zij had daarbij zorgvuldiger moeten handelen en de insuline niet mogen toedienen, zoals zij zelf ook toegeeft.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de verdachte vrijspreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde. Zij overweegt daartoe het volgende. De verdachte wordt ervan beschuldigd dat zij opzettelijk heeft geprobeerd [persoon 1] (haar schoonmoeder) te doden of haar zwaar lichamelijk letsel toe te brengen dan wel de gezondheid van [persoon 1] opzettelijk heeft benadeeld door haar insuline toe te dienen.
Vaststaat dat de verdachte insuline aan [persoon 1] heeft toegediend. Eveneens staat vast dat [persoon 1], die geen diabetes had, hierdoor in een hypoglykemisch coma is geraakt. Door tijdig en adequaat (medisch) ingrijpen is voorkomen dat zij toen is komen te overlijden. Niet bewezen is dat de verdachte haar schoonmoeder door insuline toe te dienen met vol opzet van het leven wilde beroven dan wel haar zwaar lichamelijk letsel wilde toebrengen. De rechtbank is voorts van oordeel dat ook niet is komen vast te staan dat verdachte de aanmerkelijke kans dat [persoon 1] zou komen te overlijden dan wel zwaar lichamelijk letsel zou bekomen bewust heeft aanvaard. Evenmin kan worden bewezen dat de verdachte bewust opzettelijk de gezondheid van haar schoonmoeder wilde benadelen, ook niet in voorwaardelijke zin. Het dossier biedt daarvoor geen aanknopingspunten en de verklaring van de verdachte wijst op het tegendeel.
Meer subsidiair is ten laste gelegd dat door het toedienen van insuline aan [persoon 1] het aan de schuld van de verdachte te wijten is dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen (in een hypoglykemisch coma is geraakt).
Onder schuld als delictsbestanddeel wordt een min of meer grove of aanmerkelijke schuld verstaan. Of sprake is van dergelijke schuld in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht wordt bepaald door de manier waarop die schuld in de tenlastelegging nader is geconcretiseerd, en is voorts afhankelijk van het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst daarvan en de overige omstandigheden van het geval. [1] Voor het aannemen van schuld moet het gaan om een verwijtbare aanmerkelijke onvoorzichtigheid. De dader heeft een bepaald gevolg niet willen veroorzaken, maar dat gevolg kan de dader toch worden aangerekend, omdat de dader anders had moeten handelen (vermijdbaarheid) en ook anders had kunnen handelen (verwijtbaarheid). Ten slotte is ook vereist dat tussen de gedraging en het gevolg voldoende oorzakelijk verband (causaliteit) bestaat en dat het gevolg voldoende voorzienbaar was.
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte door het toedienen van insuline aan [persoon 1], die geen diabetes mellitus (suikerziekte) had – zonder dat daartoe enige noodzaak bestond en zonder enig onderzoek naar de mogelijke effecten van het toedienen van insuline – verwijtbaar aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest. Het gevolg hiervan was dat [persoon 1] in een hypoglykemisch coma is geraakt.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of een hypoglykemisch coma (toestand van volledige bewusteloosheid die wordt veroorzaakt door een abnormaal lage bloedsuikerspiegel) als zwaar lichamelijk letsel gekwalificeerd kan worden.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht onder zwaar lichamelijk letsel wordt begrepen: ziekte die geen uitzicht op volkomen genezing overlaat, voortdurende ongeschiktheid tot uitoefening van ambts- of beroepsbezigheden, afdrijving of dood van de vrucht van een vrouw alsmede storing van de verstandelijke vermogens die langer dan vier weken heeft geduurd. Ook buiten deze gevallen kan lichamelijk letsel als zwaar worden beschouwd indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid. Ook het verlies van het gebruik van een zintuig, verminking en verlamming zijn als zwaar lichamelijk letsel te beschouwen. Van zodanig letsel kan eveneens sprake zijn bij ernstige lichamelijke schade aan de gezondheid, bijvoorbeeld vanwege een inwendige biochemische ontregeling die haar oorsprong vindt in het achterwege laten van het gebruik van voor de gezondheid onontbeerlijke geneesmiddelen of vanwege een besmetting van een persoon met een bacterie of virus, zoals het HIV-virus. [2]
Bij de beantwoording van de vraag of zeker letsel als zwaar lichamelijk letsel moet worden aangemerkt, is van belang of het oordeel van de rechter iets inhoudt over de aard van het letsel, de eventuele noodzaak en aard van medisch ingrijpen en/of het uitzicht op (volledig) herstel. [3]
Artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht is mede in het licht van het bepaalde in artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht aldus te verstaan dat het strekt tot bescherming van het menselijk leven en de lichamelijke integriteit en gezondheid tegen aantasting daarvan door de schuld van een ander. [4]
De rechtbank stelt vast dat bij het slachtoffer sprake was van een zeer ernstige ontregeling van de glucosehuishouding (ernstige verlaging van de bloedsuikerspiegel). Het slachtoffer is in een hypoglykemisch coma geraakt en zou zonder adequate medische behandeling zijn komen te overlijden. Naar algemeen spraakgebruik dient, mede gezien de hoge leeftijd van het slachtoffer, een hypoglykemisch coma als zwaar lichamelijk letsel te worden aangemerkt. [5]
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 308 van het Wetboek van Strafrecht oplevert en komt daarmee tot een bewezenverklaring van dit onderdeel van de tenlastelegging.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat de verdachte op 12 oktober 2019 te Amsterdam, aanmerkelijk onvoorzichtig en onachtzaam een of meer hoeveelheden insuline
heeft toegediend aan [persoon 1],waardoor het aan haar schuld te wijten is geweest dat [persoon 1] zwaar lichamelijk letsel heeft bekomen, te weten in een hypoglykemisch coma is geraakt.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Gevangenisstraf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen zij bewezen acht, gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van tweeënveertig dagen met aftrek van voorarrest.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om in het geval de rechtbank tot een strafoplegging komt, een straf op te leggen die gelijk is aan het voorarrest. Zij heeft samengevat het volgende aangevoerd. De verdachte, die op 16 oktober 2019 is aangehouden, heeft uiteindelijk veel langer dan voorzien in Nederland verbleven. Eerst door haar detentie (tot en met 26 november 2019) en later als gevolg van de coronapandemie. Zij kon pas eind augustus 2020 eindelijk naar [geboorteland] terugkeren. Hoewel zij in die tijd door haar neef in [plaats] is opgevangen, is die periode haar heel zwaar gevallen. Zij miste haar man en kon niet aarden in Nederland. Ze heeft het huis nauwelijks verlaten. Sinds het incident heeft de man van de verdachte opnieuw een beroerte gehad. Hij is nu vrijwel volledig verlamd en nog afhankelijker van de zorg van de verdachte. Inmiddels is ook de gezondheid van de verdachte tanende. Bij haar is nu ook diabetes vastgesteld en zij heeft veel last van gewrichtsklachten en artrose. De verdachte heeft veel spijt van wat zij heeft gedaan. Zij realiseert zich inmiddels dat zij een grote fout heeft gemaakt. De verdachte biedt nogmaals haar verontschuldigingen aan de hele familie aan dat zij zoveel zorgen heeft veroorzaakt.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat aan de verdachte een vrijheidsbenemende straf moet worden opgelegd. Bij de beslissing over de straf die de verdachte moet krijgen, heeft de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan. Bij de beoordeling van de ernst van het door de verdachte gepleegde strafbare feit betrekt de rechtbank het wettelijke strafmaximum en de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. De rechtbank houdt bij de strafbepaling daarnaast rekening met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte zoals hiervoor door de raadsvrouw nader toegelicht.
De rechtbank heeft in het bijzonder het volgende ten nadele van verdachte laten meewegen. De verdachte heeft haar bejaarde schoonmoeder insuline toegediend terwijl zij geen diabetespatiënt was. Het is aan de schuld van de verdachte te wijten dat haar schoonmoeder in een hypoglykemisch coma is geraakt. Alleen dankzij adequaat medisch ingrijpen is de schoonmoeder toen niet komen te overlijden. Het gebeuren vond plaats binnen de huiselijke kring. De verdachte heeft het vertrouwen van haar schoonfamilie ernstig beschaamd.
De rechtbank houdt er in het voordeel van de verdachte rekening mee dat de berechting onwenselijk en onredelijk lang op zich heeft laten wachten. Een verdachte heeft het recht op berechting binnen een redelijke termijn om niet al te lang in onzekerheid te moeten verkeren over de verdere afloop van de strafzaak tegen hem of haar. Het uitgangspunt is dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. De rechtbank merkt de eerste dag van inverzekeringstelling, te weten 17 oktober 2019, aan als de datum waarop de redelijke termijn is gaan lopen. De verdachte kon vanaf toen in redelijkheid verwachten dat het Openbaar Ministerie een strafvervolging tegen haar zou instellen. De rechtbank wijst op 21 december 2022 vonnis. De redelijke termijn is dus met veertien maanden overschreden.
De rechtbank acht gezien de ernst van het bewezenverklaarde een gevangenisstraf van vijfenveertig dagen passend en geboden, maar zal wegens de overschrijding van de redelijke termijn een gevangenisstraf van tweeënveertig dagen opleggen. Deze straf is gelijk aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft gezeten..

9.De in beslag genomen voorwerpen

Bij doorzoeking op 16 oktober 2019 in de woning [adres], zijn op naam van de verdachte, de volgende, nog niet teruggegeven, voorwerpen in beslag genomen:
  • een injectiemiddel (glucose);
  • een injectienaald (zonder spuit);
  • een injectienaald.
De rechtbank zal gelasten dat deze voorwerpen moeten worden teruggegeven aan degene die redelijkerwijs als rechthebbende kan worden aangemerkt.

10.De vordering benadeelde partij

De bewindvoerder van het slachtoffer [persoon 1] heeft namens haar een vordering benadeelde partij ingediend en heeft deze vordering op de zitting nader toegelicht. De benadeelde partij vordert € 150,- aan vergoeding van materiële schade (ziekenhuisdaggeldvergoeding conform de Letselschade Richtlijn Ziekenhuis- en Revalidatiedaggeldvergoeding betreffende de periode van 13 tot en met 18 oktober 2019) en € 5.000,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente. De benadeelde partij is inmiddels overleden.
De raadsvrouw heeft betoogd dat de vordering wegens het overlijden van [persoon 1] niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is mogelijk om de vordering tot schadevergoeding die is ingediend namens de inmiddels overleden [persoon 1], te laten vererven op haar nabestaanden maar daarvoor is een mededeling van [persoon 1] vereist dat zij die vererving ook wenst, het zogenaamde ‘mededelingsvereiste’ ex artikel 6:95 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Uit het dossier blijkt niet dat een dergelijke mededeling is gedaan. Het is daarnaast de vraag aan wie de vordering dan is vererfd: al haar kinderen, alleen [persoon 2] of bijvoorbeeld ook de man van de verdachte die immers haar zoon was? Het is niet duidelijk wie er op dit moment de vordering opeist en of diegene daartoe wel gerechtigd is, aldus de raadsvrouw.
Het slachtoffer is inmiddels een natuurlijke dood gestorven. De rechtbank dient ingevolge artikel 361, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering te beslissen op de ingediende vordering. De omstandigheid dat een benadeelde partij ten tijde van de op haar vordering te nemen beslissing is overleden, staat aan toewijzing van die vordering niet in de weg, ook niet indien zij strekt tot vergoeding van immateriële schade. [6]
Vaststaat dat aan de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Het betreft de ziekenhuisdaggeldvergoeding van in totaal € 150,-. Deze schadepost is niet betwist. De gevorderde materiële schade zal dan ook worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Daarnaast heeft de benadeelde partij, op grond van artikel 6:106, eerste lid BW, recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank begroot de immateriële schade naar billijkheid op minstens € 1.000,-. Dit bedrag zal, vermeerderd met de wettelijke rente, worden toegewezen.
De benadeelde partij zal voor het overige in haar vordering tot immateriële-schadevergoeding niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat het resterende gedeelte onvoldoende onderbouwd is en verdere behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan het niet-ontvankelijke deel van haar vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De verdachte wordt ook veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken.

11.De schadevergoedingsmaatregel

Aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het strafbare feit is toegebracht, zal ten behoeve van het slachtoffer de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan de verdachte worden opgelegd.

12.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f en 308 van het Wetboek van Strafrecht.

13.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat de verdachte het meer subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Het bewezenverklaarde levert op: Aan zijn schuld te wijten dat een ander zwaar lichamelijk letsel bekomt.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van 42 (tweeënveertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Gelast de teruggave aan de rechthebbende van:
  • een injectiemiddel (glucose);
  • een injectienaald (zonder spuit);
  • een injectienaald.
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe tot een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro) aan vergoeding van materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (18 oktober 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening en € 1.000,- (éénduizend euro) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (13 oktober 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt de verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan de benadeelde partij.
Veroordeelt de verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Legt de verdachte de verplichting op ten behoeve van het slachtoffer aan de Staat € 1.150,- (elfhonderdvijftig euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 21 (éénentwintig) dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover de verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. E. Akkermans, voorzitter,
mrs. D. van den Brink en J.J.C.M. Wirken, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 21 december 2022.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.

Voetnoten

1.HR 14 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:952,
2.HR 3 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1051,
3.HR 16 mei 2000, ECLI:NL:HR:2000:AA5802,
4.HR 1 maart 1983 ECLI:NL:HR:1983:AB7540,
5.Vgl. Rechtbank Oost-Brabant 8 maart 2016, ECLI:NL:RBOBR:2016:931.
6.HR 13 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL9105,