ECLI:NL:RBAMS:2022:6485

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
13/098033-22 + 13/279051-20 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in supermarkt met mishandeling van werknemers

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2022 in een supermarkt in Amsterdam openlijk geweld heeft gepleegd tegen drie werknemers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten naar de supermarkt waren gegaan om verhaal te halen na een incident waarbij de zoon van een van de verdachten eerder uit de winkel was gezet. Tijdens het geweldsincident werden de werknemers van de supermarkt mishandeld door de verdachten, die in vereniging handelden. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 100 uur, met een voorwaardelijke straf van 120 uur, en heeft de benadeelde partijen niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot schadevergoeding, omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie van de verdachte gelast, maar heeft besloten om deze om te zetten in een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft de proeftijd van de resterende voorwaardelijke jeugddetentie met een jaar verlengd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/098033-22 + 13/279051-20 (TUL)
Datum uitspraak: 9 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2001 te [geboorteplaats] ,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vorderingen van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat de (gemachtigd) raadsman van verdachte, mr. J.G.D. Rutten, naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en de toelichting daarop van hun advocaat mr. R.A. Korver.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/038671-22), [medeverdachte 2] (13/038681-22), [medeverdachte 3] (13/063435-22) en [medeverdachte 4] (13/045719-22).

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen en/of vast te pakken en/of te duwen en/of door die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan en/of een knietje te geven en/of tegen het lichaam te trappen.

3.De waardering van het bewijs

Inleiding
In de avond van 12 februari 2022 zijn [naam zoon medeverdachte 1] (zoon van verdachte [medeverdachte 1] ) en [naam zoon medeverdachte 3] (zoon van verdachte [medeverdachte 3] ) boodschappen gaan doen in de Jumbo aan de Westerstraat in Amsterdam. [naam zoon medeverdachte 1] loopt daarbij vapend door de winkel en wordt daarop door medewerkers van de Jumbo de winkel uitgezet. [naam zoon medeverdachte 1] verzet zich daarbij hevig en komt meermalen de winkel weer binnen. Ruim een uur later komen [naam zoon medeverdachte 1] en [naam zoon medeverdachte 3] en ook de (volwassen) verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [verdachte] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] naar de winkel om verhaal te halen. In de vier minuten dat deze groep binnen is, vindt een geweldsuitbarsting plaats. Drie medewerkers van de Jumbo, te weten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , worden onder meer geslagen en geschopt. Over de vraag óf er openlijk geweld is gepleegd, bestaat geen twijfel. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring. Zij heeft daartoe (samengevat) het volgende aangevoerd. In het dossier bevinden zich twee goede en onderscheidende herkenningen van verdachte op de camerabeelden van de Jumbo. Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is kleding aangetroffen die overeenkomt met de kleding van de persoon die op de beelden als verdachte is herkend. Op basis van de herkenningen kan ervan worden uitgegaan dat verdachte de man op de beelden is. Het feit dat medeverdachte [medeverdachte 4] en verdachte elkaar kennen, zoals uit politiemutaties blijkt, versterkt dit standpunt.
Verdachte heeft een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging geleverd. Hij maakte onderdeel uit van de groep die gezamenlijk de Jumbo is ingegaan en hij is samen met medeverdachten op zoek gegaan naar de slachtoffers. Hij is daarbij ook het magazijn (een plek waar hij niets te zoeken had) ingegaan. Verdachte heeft samen met [medeverdachte 4] [benadeelde partij 2] mishandeld; hij heeft [benadeelde partij 2] vastgehouden zodat [medeverdachte 4] hem kon slaan en ze hebben samen [benadeelde partij 2] opgejaagd, hem vastgehouden en een duw in zijn rug gegeven. Verdachte heeft samen met de groep de Jumbo verlaten. Hij heeft zich op geen enkel moment van de geweld plegende groep gedistantieerd.
Het standpunt van de raadsman
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken. Hij heeft aangevoerd – met verwijzing naar het vonnis van de rechtbank Gelderland van 7 maart 2016, ECLI:NL:RBGEL:2016:1340 – dat de verklaringen van de twee verbalisanten, inhoudende dat zij verdachte op de camerabeelden herkennen, niet betrouwbaar zijn omdat alleen de onderkant van het gezicht van de vermeende verdachte op de beelden is te zien. De raadsman heeft subsidiair aangevoerd dat, voor zover verdachte op de beelden staat, geldt dat hij geen geweldshandelingen tegen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] heeft verricht en evenmin een significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd aan het geweld dat anderen tegen hen hebben gepleegd. Dat leidt tot de conclusie dat verdachte in zoverre dan partieel zou moeten worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
Herkenning verdachte
De rechtbank overweegt dat in het algemeen geldt dat veel waarde wordt toegekend aan herkenningen door een opsporingsambtenaar, zeker als het gaat om een gezichtsherkenning en de opsporingsambtenaar de persoon die hij zegt te herkennen al langer (ambtshalve) kent en recent nog (regelmatig) heeft ontmoet.
Bij de beoordeling van een herkenning dient wel altijd de nodige behoedzaamheid te worden betracht. Voor een beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen aan de hand van camerabeelden of stills is onder meer van belang in hoeverre op deze beelden voldoende duidelijke, specifieke en onderscheidende persoonskenmerken zichtbaar zijn. Een mogelijke gezichtsherkenning heeft daarbij de hoogste diagnostische identiteitsbepalende waarde. Het gezicht is immers uit zijn aard uniek. De meeste mensen zijn bovendien uitstekend in staat gezichten te herkennen.
Eerst dient te worden onderzocht wat de kwaliteit van de (bewegende) camerabeelden is en de mate waarin persoonskenmerken zichtbaar zijn. Voorts is van belang hoe goed de verbalisant de persoon die hij zegt te herkennen, kent. Daarbij geldt dat de visuele kennis waardevoller is als deze is ontstaan uit ontmoetingen in levenden lijve dan wanneer deze van een foto of andere beelden afkomstig is. De aard, frequentie en het tijdsverloop sinds de ontmoeting(en) zijn daarbij ook van belang. Het aantal onafhankelijke herkenningen door verbalisanten is eveneens van belang. Tot slot kan worden gekeken naar feiten en omstandigheden die een herkenning zouden kunnen falsificeren of onbetrouwbaar maken. De rechtbank merkt op dat gezichten als één geheel worden herkend, dat wil zeggen holistisch in het geheugen opgeslagen en wel in visuele vorm. Het geheel is dus méér dan de som van de onderdelen.
Twee verbalisanten hebben afzonderlijk van elkaar verdachte op de camerabeelden van de Jumbo herkend. Een van hen heeft gerelateerd dat hij onderzoek deed naar de persoon ‘NN3’ die op de camerabeelden is te zien. Uit het onderzoek naar de camerabeelden bleek een andere verdachte (NN4) vermoedelijk [medeverdachte 4] te zijn. Op de camerabeelden is te zien dat alle verdachten samen de supermarkt verlaten en dat [medeverdachte 4] samen met NN3 wegloopt. Het vermoeden is daarom dat NN3 en [medeverdachte 4] elkaar kennen. In de politiesystemen staat dat [medeverdachte 4] meermalen is gecontroleerd en dat hij toen samen was met [verdachte] . De verbalisant heeft gerelateerd dat de SKDB-foto van verdachte van 16 januari 2022 ‘zeer grote gelijkenissen vertoonde met NN3’. Zij heeft geconstateerd dat verdachte een ringbaard heeft en dat de (haargrens van de) ringbaard zeer gelijkend is op de ringbaard van NN3. Zij zag ook dat de lippen, de huidskleur en de vorm van de neus van verdachte zeer gelijkend zijn aan die van NN3. [1]
De andere verbalisant die verdachte heeft herkend, heeft gerelateerd dat hij zeker weet dat de persoon aangeduid als NN3 op de bewegende camerabeelden van het incident op 12 februari 2022 verdachte is. Hij kent verdachte vanuit zijn werkgebied en hij weet wat daar speelt en welke personen aandacht verdienen. Hij heeft verdachte meermalen op straat gezien en zijn politiefoto vaak in de politiesystemen gezien. Hij herkent verdachte aan zijn ogen, neus, mond en baardgroei. [2]
De rechtbank is van oordeel dat de bewegende camerabeelden en de daarvan gemaakte stills/screenshots van voldoende kwaliteit zijn om iemand op te kunnen herkennen. Aangezien de rechtbank geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de verklaringen van de verbalisanten dat zij verdachte herkennen op de beelden, gaat zij ervan uit dat verdachte op de camerabeelden is te zien.
‘In vereniging’ plegen van geweld
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is echter niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door de verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. [3]
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 februari 2022 om 20.52.18 uur komen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , haar zoon [naam zoon medeverdachte 1] en [naam zoon medeverdachte 3] (hierna: [naam zoon medeverdachte 3] ) in een auto aan bij de Jumbo. [medeverdachte 4] , die aan de overkant van de Jumbo staat te wachten, loopt naar de auto en legt zijn jas in de auto. [medeverdachte 1] en [naam zoon medeverdachte 1] stappen uit. [medeverdachte 2] parkeert de auto en [naam zoon medeverdachte 3] en hij stappen vervolgens ook uit. [medeverdachte 3] en verdachte, die ook aan de overkant van de Jumbo staan te wachten, lopen naar de groep toe. [medeverdachte 4] pakt het petje van [medeverdachte 2] , zet dit op en trekt zijn capuchon over zijn hoofd. Direct daarna, om 20.53.14 uur, loopt de groep de Jumbo in. [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , verdachte en [naam zoon medeverdachte 3] gaan gezamenlijk via de uitgang de Jumbo binnen en [medeverdachte 4] en [naam zoon medeverdachte 1] lopen via de naastgelegen ingang de Jumbo in. Verdachte loopt de winkel verder in, gevolgd door [naam zoon medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] . In een parallel gelegen winkelpad lopen ook [medeverdachte 4] en [naam zoon medeverdachte 1] de winkel verder in. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] blijven bij de kassa staan en spreken een medewerkster van de Jumbo aan. [medeverdachte 3] vraagt haar op boze toon waar de manager is. De medewerkster roept vervolgens via het omroepsysteem [benadeelde partij 1] om. [benadeelde partij 1] opent om 20.53.32 de deur van het kantoortje waarin [benadeelde partij 2] en hij zich bevinden en steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. Zodra [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] hem in het vizier krijgen, lopen zij naar het kantoortje. [medeverdachte 3] gaat bij de deuropening staan en [medeverdachte 1] gaat achter hem staan. Terwijl [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] praten, lopen verdachte, [naam zoon medeverdachte 3] en [medeverdachte 2] net als [medeverdachte 4] en [naam zoon medeverdachte 1] zoekend rond waarbij zij ook door het magazijn lopen. Men was daarbij kennelijk op zoek naar [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , omdat het overige personeel door hen werd genegeerd. Om 20.53.52 uur duwt [medeverdachte 1] de winkelwagentjes die voor het kantoortje staan aan de kant en doet de deur van het kantoortje verder open. Zij gaat vervolgens verbaal tekeer tegen [benadeelde partij 1] waarbij zij met een priemende wijsvinger naar hem wijst. [benadeelde partij 1] maakt een afwerende beweging. Om 20.54.00 haalt [medeverdachte 1] uit naar [benadeelde partij 1] . Nadat zij [benadeelde partij 2] een duw geeft, komt [medeverdachte 2] , die intussen ook naar het kantoortje is gelopen, zich ermee bemoeien. Hij sleurt [benadeelde partij 2] het kantoortje uit. [medeverdachte 1] , die erbij staat als [benadeelde partij 2] het kantoortje wordt uitgetrokken, gaat vervolgens verder tekeer tegen [benadeelde partij 1] . Zij pakt hem bij zijn pols vast en geeft hem een knietje. Op datzelfde moment slaan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , die is komen aanrennen, [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 3] , die [benadeelde partij 2] te hulp wil schieten, wordt van achteren door [naam zoon medeverdachte 1] aangevallen. [benadeelde partij 3] probeert te ontkomen en wordt daarbij achternagezeten door [medeverdachte 4] en verdachte. Om 20.54.21 uur pakt verdachte [benadeelde partij 2] bij zijn linkerarm vast. Even later, om 20.54.33 uur, achtervolgt verdachte [benadeelde partij 2] opnieuw. Verdachte houdt [benadeelde partij 2] even later vast en [medeverdachte 4] slaat [benadeelde partij 2] vervolgens met een vuist in diens gezicht. Om 20.55.04 uur slaan zowel [naam zoon medeverdachte 1] als [medeverdachte 4] [benadeelde partij 2] . Op hetzelfde moment geeft [medeverdachte 2] elders in de winkel [benadeelde partij 1] een ‘flying kick’, die daardoor op de grond valt. [medeverdachte 2] houdt [benadeelde partij 1] vervolgens tegen de grond gedrukt. [naam zoon medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] komen aanrennen en [naam zoon medeverdachte 1] begint de weerloos op de grond liggende [benadeelde partij 1] te schoppen. Verdachte komt zich er ook mee bemoeien. [medeverdachte 2] geeft [benadeelde partij 1] vervolgens een vuistslag in het gezicht. Daarna gaan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] nog verbaal tekeer tegen medewerkers van de Jumbo. Uiteindelijk verlaten de verdachten gezamenlijk de Jumbo en nemen zij buiten afscheid van elkaar.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachten naar de Jumbo zijn gegaan om verhaal te halen bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . [naam zoon medeverdachte 1] had [medeverdachte 1] immers verteld dat hij hardhandig de winkel was uitgezet en daarbij in elkaar was geslagen, waarbij hij de aanleiding voor de verwijdering uit de winkel (te weten het zelf gedurende meerdere minuten vapend door de Jumbo lopen) achterwege had gelaten. Hierop heeft [medeverdachte 1] contact opgenomen met [medeverdachte 2] en heeft zij hem medegedeeld dat er koppen zouden gaan rollen. Tevens heeft zij [naam zoon medeverdachte 3] gevraagd zijn vader te bellen. [medeverdachte 4] was op dat moment bij [medeverdachte 1] thuis en is ook naar de Jumbo gegaan na de versie van [naam zoon medeverdachte 1] over het voorval in de Jumbo te hebben gehoord.
Verdachte, [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] stonden op korte afstand van elkaar te wachten voor de Jumbo ten tijde van de aankomst van de auto met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [naam zoon medeverdachte 1] en [naam zoon medeverdachte 3] . De groep van zeven verdachten is vervolgens zonder nader overleg in homogeen verband de Jumbo in gegaan. De verdachten zijn na binnenkomst op zoek gegaan naar [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , daarbij blijkbaar afgaand op de persoonsomschrijving zoals door [naam zoon medeverdachte 1] gegeven. Toen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waren gevonden, zijn de verdachten vrijwel direct gewelddadig geworden waarbij [medeverdachte 1] de eerste klap heeft uitgedeeld. Van enige serieuze poging tot inhoudelijke communicatie vanuit de groep met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] over hetgeen eerder op de avond zou hebben plaatsgevonden met betrekking tot [naam zoon medeverdachte 1] is niet gebleken. Van de zijde van de Jumbo-medewerkers is gedurende het gehele incident geen sprake geweest van enige vorm van agressie. Nadat de verdachten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hadden mishandeld, hebben zij gezamenlijk de Jumbo verlaten. De slotsom is dat alle verdachten een voldoende significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld en aldus openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van verdachte geldt in het bijzonder dat hij van het begin tot het eind niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen zoals hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Door welbewust de confrontatie op te zoeken door met de groep de Jumbo in te gaan, door continu zo dicht in de buurt van medeverdachten te blijven (waarmee verdachte de groep geweldplegers getalsmatig heeft versterkt) en door het blijk geven van steun aan de gepleegde geweldshandelingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte een substantiële bijdrage heeft geleverd aangaande het plegen van openlijk geweld in vereniging. Dat verdachte [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] niet heeft belaagd zoals hij bij [benadeelde partij 2] heeft gedaan, staat er niet aan in de weg dat – gezien het vorenomschrevene – ook kan worden bewezen dat hij openlijk in vereniging geweld tegen hen heeft gepleegd.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 12 februari 2022 te Amsterdam openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen, vast te pakken, te duwen en door die [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en vuist op het hoofd/gezicht en lichaam te slaan en een knietje te geven en tegen het lichaam te trappen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Taakstraf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van honderdvijftig uren. Zij heeft aangevoerd dat het bijzonder is dat verdachte zonder enige aanleiding betrokken is geraakt bij de openlijke geweldpleging en zich heeft aangesloten, terwijl hij ook nog eens in een proeftijd van een eerdere veroordeling liep. Hem hingen vier maanden jeugddetentie boven het hoofd en hij had begeleiding van de reclassering. Hij had beter moeten weten en was al een gewaarschuwd man.
Het pleidooi van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat, mocht het tot een veroordeling komen en het subsidiaire standpunt wordt gevolgd, inhoudende dat verdachte partieel zou moeten worden vrijgesproken, een lagere taakstraf zou moeten worden opgelegd dan door de officier van justitie gevorderd.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. Hij maakte deel uit van een groep die in een supermarkt fors geweld tegen drie werknemers van die supermarkt heeft gepleegd. Verdachte heeft zich daarbij niet onbetuigd gelaten, al is het grofste geweld door anderen is gepleegd. Er is een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en verdachte is daar mede schuldig aan. Het handelen van verdachte veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de slachtoffers en omstanders.
De rechtbank laat in het nadeel van verdachte meewegen dat hij een jaar vóór het incident is veroordeeld tot een deels voorwaardelijke jeugddetentie en daarnaast op 29 november 2019 is veroordeeld wegens openlijke geweldpleging tot een werkstraf van hondertachtig uren waarvan tachtig uren jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, zoals blijkt uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 19 september 2022.
Uit dat uittreksel blijkt dat de politierechter in de rechtbank Amsterdam bij (onherroepelijk) vonnis van 3 februari 2021 de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijk opgelegde tachtig uur taakstraf heeft gelast. Uit het uittreksel blijkt echter niet dat de taakstraf die aan verdachte is opgelegd geheel is verricht of als dat niet (naar behoren) is geschied de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis is bevolen. Ook anderszins is dit niet gebleken. Het lag op de weg van de officier van justitie om hier duidelijkheid over te verschaffen. Zij heeft ter terechtzitting een taakstraf gevorderd. De rechtbank is van oordeel dat, nu daarover geen duidelijkheid bestaat, het taakstrafverbod als bedoeld in artikel 22b, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht niet van toepassing is.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Die vermelden voor ‘openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’ een taakstraf van honderdvijftig uur.
De rechtbank is alles afwegend van oordeel dat een taakstraf van honderd uur een passende en geboden reactie is. Zij heeft daarbij betrokken dat verdachte ook nog honderdtwintig uur taakstraf zal moeten verrichten omdat hem eerder een voorwaardelijke straf is opgelegd die deels zal worden ten uitvoer gelegd zoals hierna aan de orde zal komen.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] vorderen – ieder voor zich – € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld) te vermeerderen met de wettelijke rente)
,pro forma € 500,- aan vergoeding van toekomstige materiële schade (‘medische reis- en parkeerkosten’ – de rechtbank begrijpt kosten die mogelijk moeten worden gemaakt in verband met een medische behandeling) alsmede € 2.500,- aan proceskosten (rechtsbijstand). Namens de benadeelde partijen zijn de diverse posten als volgt toegelicht en onderbouwd. De rechtbank heeft het hierna over ‘de benadeelden’ omdat namens hen een grotendeels gelijkluidende onderbouwing is gegeven.
Immateriële schade
Namens de benadeelden wordt ten aanzien van ieder van hen gesteld dat, gelet op de ernst van de normschending, het evident is dat sprake is van aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang psychische klachten kunnen ondervinden. De benadeelden menen dat hiervoor niet vereist is dat er een diagnose door een psycholoog is gesteld.
De benadeelden menen dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Zij stellen dat zij dit met concrete gegevens hebben onderbouwd, ook al is dat overbodig, nu de nadelige gevolgen voor benadeelden zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Het handelen van de verdachten heeft ertoe geleid dat de benadeelden een diep gevoel van angst en onveiligheid hebben gekregen. Wat een gewone, alledaagse werkdag voor hen was, sloeg ineens om in een heftige situatie. De verdachten hebben een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelden en pijn en letsel aan hen toegebracht. Dat de benadeelden geen ernstig fysiek letsel hebben opgelopen, is niet te danken aan het handelen van de verdachten, maar slechts een kwestie van geluk.
De benadeelden ondervinden psychische klachten als gevolg van het ten laste gelegde. De benadeelden ervaren veel stress tijdens hun werk. Zij zijn immers nog steeds werkzaam in dezelfde omgeving als waar de feiten hebben plaatsgevonden. Na het incident zijn de benadeelden terughoudend met het aanspreken van mensen die zich niet aan de huisregels houden. Hierdoor kunnen zij hun werk eigenlijk niet naar behoren uitoefenen. Daarnaast merken de benadeelden dat zij veel stress ervaren als zij veel mensen bij elkaar zien of plotseling mensen zien rennen. Dergelijke situaties doen hen direct weer denken aan het incident. De benadeelden zijn dan direct op hun hoede.
[benadeelde partij 2] heeft, als gevolg van de mishandelingen, vijf weken niet kunnen werken vanwege een hersenschudding. Hij heeft ook na deze weken last gehad van concentratieproblemen. [benadeelde partij 3] kampte door de stress met concentratieproblemen en hij heeft moeite gehad met het maken van zijn tentamens. Hij is naar de psycholoog van zijn universiteit gegaan vanwege het incident maar doordat de problematiek de deskundigheid van de psycholoog te buiten ging, heeft zij hem geadviseerd op zoek te gaan naar professionele hulp. Hier is hij tot op heden nog niet aan toe gekomen. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn ook nog niet toegekomen aan het zoeken van professionele hulp voor deze klachten, mede door wachtlijsten.
Toekomstige materiële schade
De toekomstige ‘medische (reis- en parkeer)kosten’ zijn zekerheidshalve opgenomen voor het geval er een hoger beroep komt. De benadeelden zijn zich ervan bewust dat die kosten pas voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als deze kosten gemaakt zijn of indien het zeker is dat die kosten zullen worden gemaakt. De benadeelden hebben deze kosten (nog) niet gemaakt, maar zij sluiten niet uit dat zij deze kosten in de toekomst nog zullen maken. Nu zij de vordering op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering niet kunnen vermeerderen, terwijl het bepaald niet uit te sluiten is dat er een hoger beroep volgt, wordt deze post ‘pro forma’ opgevoerd.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelden stellen dat de door hen gemaakte kosten redelijk zijn. Zij stellen voorts dat voor de beoordeling van de proceskosten het van belang is dat zij een specialist hebben ingeschakeld voor de voor hen ingrijpende zaak. Zij kwamen daarbij uit bij het kantoor van mr. Korver. De benadeelden stellen dat de door hen gevorderde kosten redelijk zijn en verzoeken om de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de fixed fee van € 2.500,-. Dit is niet ver verwijderd van het bedrag dat volgens het liquidatietarief (van de rechtbanken en hoven) zou kunnen worden toegekend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen geheel toewijsbaar. Zij heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kort samengevat primair aangevoerd dat de post immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en subsidiair dat deze te hoog is. Het maximale bedrag zou, wanneer dit wordt vergeleken met andere zaken, in redelijkheid maximaal € 250,- per benadeelde partij moeten zijn. De materiële schade ziet op toekomstige kosten en is op dit moment dan ook niet aan de orde. Ten aanzien van de kosten voor de rechtsbijstand stelt de raadsman zich op het standpunt dat het hier geen ingewikkelde zaak betreft en dat met het liquidatietarief voor kantonzaken kan worden volstaan.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Schade
2.4.1 Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
(…)
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)
2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. (…)”
De rechtbank is van oordeel dat psychisch leed, zeker in de gevallen waarin dit gelet op de ernst en de aard van de normschending voor de benadeelde nogal voor de hand ligt, onder de noemer van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 onder b.3) BW kan vallen. Dit psychische leed dient evenwel ook uit concrete feiten en omstandigheden te blijken. Voor het aannemen van een aantasting in de persoon is niet voldoende dat sprake is geweest van een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De aantasting in de persoon kan niet uitsluitend op de aard en de ernst van de normschending worden gebaseerd.
Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan het bij benadeelden mogelijk ontstane psychische leed, is zij van oordeel dat de benadeelden ieder voor zich thans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit blijkt dat bij hen ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De vorderingen zijn op dit onderdeel dus onvoldoende onderbouwd en toegelicht. [4]
Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van dit gedeelte van de vorderingen levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelden zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun respectievelijke vorderingen tot immateriële-schadevergoeding. Zij kunnen hun vorderingen desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toekomstige materiële schade
De benadeelden hebben vergoeding van toekomstige ‘medische reis- en parkeerkosten’ gevorderd. De benadeelden worden ook ten aanzien van dit gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en het onvoldoende waarschijnlijk is dat deze kosten in de toekomst wel zullen worden gemaakt.
Kosten rechtsbijstand
De vorderingen van de benadeelden zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De benadeelden en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke straf

De rechtbank Amsterdam heeft verdachte bij vonnis van 11 februari 2021 in de zaak met parketnummer 13/279051-20 veroordeeld tot zestien maanden jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot vier maanden, niet ten uitvoer gelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat verdachte zich voor het einde van een op twee jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
De officier van justitie heeft ter zitting gevorderd dat de vier maanden jeugddetentie die voorwaardelijk zijn opgelegd deels alsnog ten uitvoer worden gelegd en deze om te zetten naar twee maanden gevangenisstraf.
De raadsman heeft aangevoerd dat, gelet op het voortgangsverslag van Reclassering Inforsa van 26 september 2022, het eindelijk goed gaat met verdachte en hij niet inziet waarom verdachte nu twee maanden naar de gevangenis zou moeten. Hij heeft verzocht verdachte een laatste kans te geven en de proeftijd te verlengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich vóór het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit schuldig heeft gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. Hij heeft zich door het opnieuw plegen van een strafbaar feit dus niet aan de algemene voorwaarde gehouden.
De rechtbank zou hierin aanleiding kunnen vinden de tenuitvoerlegging te gelasten van (een gedeelte van) de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie. Aangezien verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet meer voor jeugddetentie in aanmerking komt, zou deze straf op grond van artikel 6:6:29 van het Wetboek van Strafvordering als gevangenisstraf ten uitvoer gelegd worden. Zo ver zal de rechtbank nu niet gaan. Uit het voortgangsverslag van Reclassering Inforsa van 26 september 2022 komt namelijk naar voren dat het sinds 15 juli 2022, toen er met verdachte afspraken zijn gemaakt met betrekking tot het vinden van een stage, nieuw werk, het hervatten van zijn opleiding en het volgen van therapie ter ondersteuning, eindelijk de goede kant op gaat; verdachte houdt zich sindsdien aan de afspraken. De reclassering ziet nog mogelijkheden in het desbetreffende reclasseringstoezicht. Zij zal verdachte met verschillende ketenpartners begeleiden naar een stabiele leefsituatie en verwacht zodoende het recidiverisico te doen verlagen. De rechtbank zal verdachte daarom niet naar de gevangenis sturen. Het moet verdachte echter wel duidelijk zijn dat het overtreden van een van de voorwaarden die zijn gesteld bij de aan hem eerder opgelegde voorwaardelijke straf niet zonder consequenties blijft. De rechtbank zal daarom de tenuitvoerlegging gelasten van een gedeelte, groot één maand, van de hiervoor genoemde voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie (om te zetten in een gevangenisstraf).
De rechtbank zal in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van één maand gevangenisstraf een taakstraf, bestaande uit het verrichten van honderdtwintig uren taakstraf, gelasten en daarbij bepalen dat als verdachte deze straf niet (naar behoren) verricht, vervangende hechtenis van één maand zal worden toegepast. Onder instandhouding van de bijzondere voorwaarden zal ten aanzien van de nog resterende drie maanden jeugddetentie de proeftijd met een jaar worden verlengd.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 100 (honderd) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Gelast in de zaak met parketnummer 13/279051-20 – in plaats van de tenuitvoerlegging van een gedeelte van de voorwaardelijk opgelegde jeugddetentie, te weten één maand als gevangenisstraf –
een taakstraf van 120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Verlengt ten aanzien van de resterende voorwaardelijke jeugddetentie (te weten drie maanden) de proeftijd in de zaak met parketnummer 13/279051-20 met één jaar.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijkin hun respectievelijke vorderingen en bepaalt dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2022.

Voetnoten

1.Het proces-verbaal van bevindingen onderzoek [verdachte] , p. 48 – 49 van het dossier.
2.Het proces-verbaal van herkenning, p. 50 – 51 van het dossier.
3.HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029.
4.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8616.