ECLI:NL:RBAMS:2022:6484

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 november 2022
Publicatiedatum
9 november 2022
Zaaknummer
13/063435-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijke geweldpleging in supermarkt met mishandeling van werknemers

Op 9 november 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 12 februari 2022 betrokken was bij openlijke geweldpleging in een supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met medeverdachten naar de Jumbo aan de Westerstraat in Amsterdam was gegaan om verhaal te halen na een incident waarbij de zoon van een medeverdachte de winkel was uitgezet. Tijdens hun bezoek aan de supermarkt hebben de verdachten drie medewerkers van de Jumbo mishandeld. De rechtbank oordeelde dat de verdachte een significante bijdrage heeft geleverd aan het geweld, ondanks zijn verdediging dat hij enkel aanwezig was om te praten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 50 uur, waarbij de ernst van de geweldpleging en de impact op de slachtoffers zwaar hebben meegewogen. De benadeelde partijen, die schadevergoeding vorderden, zijn niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen tot immateriële schadevergoeding, omdat deze onvoldoende onderbouwd waren. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen tot vergoeding van toekomstige schade en proceskosten eveneens afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/063435-22
Datum uitspraak: 9 november 2022
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1971 in [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit (verkort) vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 oktober 2022.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. H. Hoekstra-Koops, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. E.G.S. Roethof, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft verder kennisgenomen van de vorderingen van de benadeelde partijen van [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] en de toelichting daarop van hun advocaat mr. R.A. Korver.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig maar niet gevoegd behandeld met de zaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/038671-22), [medeverdachte 2] (13/038681-22), [medeverdachte 3] (13/098033-22) en [medeverdachte 4] (13/045719-22).

2.De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging op de zitting – ten laste gelegd dat hij op of omstreeks 12 februari 2022 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meer perso(o)n(en), te weten [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen en/of vast te pakken en/of te duwen en/of door die [benadeelde partij 2] en/of [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan en/of een knietje te geven en/of tegen het lichaam te trappen.
3.
De waardering van het bewijs
Inleiding
In de avond van 12 februari 2022 zijn [naam zoon medeverdachte 1] (zoon van verdachte [medeverdachte 1] ) en [naam zoon verdachte] (zoon van verdachte) boodschappen gaan doen in de Jumbo aan de Westerstraat in Amsterdam. [naam zoon medeverdachte 1] loopt daarbij vapend door de winkel en wordt daarop door medewerkers van de Jumbo de winkel uitgezet. [naam zoon medeverdachte 1] verzet zich daarbij hevig en komt meermalen de winkel weer binnen. Ruim een uur later komen [naam zoon medeverdachte 1] en [naam zoon verdachte] en ook de (volwassen) verdachten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [verdachte] en [medeverdachte 4] naar de winkel om verhaal te halen. In de vier minuten dat deze groep binnen is, vindt een geweldsuitbarsting plaats. Drie medewerkers van de Jumbo, te weten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] , worden onder meer geslagen en geschopt. Over de vraag óf er openlijk geweld is gepleegd, bestaat geen twijfel. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte in vereniging openlijk geweld heeft gepleegd.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring. Zij heeft samengevat aangevoerd dat verdachte een voldoende significante en wezenlijke bijdrage aan de openlijke geweldpleging heeft geleverd. Verdachte heeft de groep getalsmatig versterkt toen hij bij de Jumbo arriveerde. Nadat de groep gezamenlijk bij de Jumbo binnenliep, heeft verdachte zich samen met [medeverdachte 1] naar het telkantoor begeven waar hij meteen verbaal agressief richting de slachtoffers is en vraagt wie er aan ‘de kinderen heeft gezeten’ en/of ‘dat je met je poten van kinderen af moet blijven’, althans woorden van soortgelijke strekking. Hij heeft de confrontatie opgezocht. De bijdrage van verdachte aan de openlijke geweldpleging is echter niet bij verbaal dreigende uitlatingen gebleven. Hij heeft zelf ook geweldshandelingen jegens [benadeelde partij 2] gepleegd. Hij heeft [benadeelde partij 2] bij zijn kraag gepakt en hem een harde duw naar achteren gegeven. Hij maakte gedurende het verdere geweldsincident onderdeel uit van de groep. Hij heeft samen met de andere verdachten de Jumbo doorzocht op zoek naar de slachtoffers en heeft zich niet gedistantieerd. Hij heeft aan het eind opnieuw de confrontatie met de slachtoffers gezocht.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit verdachte vrij te spreken en daartoe samengevat het volgende aangevoerd. Uit het procesdossier komt niet naar voren dat verdachte tegen een persoon geweld heeft gebruikt en/of heeft bijgedragen aan het geweld van anderen. Anders dan in het dossier vermeld staat, is door verdachte geen fysiek geweld gebruikt. Integendeel, de slachtoffers en getuigen geven juist aan dat verdachte geen geweld heeft gebruikt en alleen heeft gesproken. Hij was er wel bij, maar deed niet actief mee aan de geweldpleging. Hij liep vaak weg en hield zelfs anderen tegen. Verdachte is niet naar de Jumbo gegaan met het doel om geweld te gebruiken. Dat het escaleerde, was voor hem totaal onverwacht. Hij was daar enkel om te praten. Hij zocht juist niet de confrontatie. Het enkele feit dat verdachte aanwezig was bij een groep die openlijk geweld pleegde, betekent niet dat hij dan ook kan worden aangemerkt als degene die in vereniging geweld heeft gepleegd.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van het ‘in vereniging’ plegen van geweld sprake is, indien de betrokkene een voldoende significante en wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is echter niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt. Beoordeeld zal moeten worden of de door verdachte geleverde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. [1]
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Op 12 februari 2022 om 20.52.18 uur komen [medeverdachte 2] , [medeverdachte 1] , haar zoon [naam zoon medeverdachte 1] en [naam zoon verdachte] (hierna: [naam zoon verdachte] ) in een auto aan bij de Jumbo. [medeverdachte 4] , die aan de overkant van de Jumbo staat te wachten, loopt naar de auto en legt zijn jas in de auto. [medeverdachte 1] en [naam zoon medeverdachte 1] stappen uit. [medeverdachte 2] parkeert de auto en [naam zoon verdachte] en hij stappen vervolgens ook uit. Verdachte en [medeverdachte 3] , die ook aan de overkant van de Jumbo staan te wachten, lopen naar de groep toe. [medeverdachte 4] pakt het petje van [medeverdachte 2] , zet dit op en trekt zijn capuchon over zijn hoofd. Direct daarna, om 20.53.14 uur, loopt de groep de Jumbo in. [medeverdachte 1] , verdachte, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [naam zoon verdachte] gaan gezamenlijk via de uitgang de Jumbo binnen en [medeverdachte 4] en [naam zoon medeverdachte 1] lopen via de naastgelegen ingang de Jumbo in. [medeverdachte 3] loopt de winkel verder in, gevolgd door [naam zoon verdachte] en [medeverdachte 2] . In een parallel gelegen winkelpad lopen ook [medeverdachte 4] en [naam zoon medeverdachte 1] de winkel verder in. [medeverdachte 1] en verdachte blijven bij de kassa staan en spreken een medewerkster van de Jumbo aan. Verdachte vraagt haar op boze toon waar de manager is. De medewerkster roept vervolgens via het omroepsysteem [benadeelde partij 1] om. [benadeelde partij 1] opent om 20.53.32 de deur van het kantoortje waarin [benadeelde partij 2] en hij zich bevinden en steekt zijn hoofd om de hoek van de deur. Zodra [medeverdachte 1] en verdachte hem in het vizier krijgen, lopen zij naar het kantoortje. Verdachte gaat bij de deuropening staan en [medeverdachte 1] gaat achter hem staan. Terwijl verdachte en [medeverdachte 1] met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] praten, lopen [medeverdachte 3] , [naam zoon verdachte] en [medeverdachte 2] net als [medeverdachte 4] en [naam zoon medeverdachte 1] zoekend rond waarbij zij ook door het magazijn lopen. Men was daarbij kennelijk op zoek naar [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , omdat het overige personeel door hen werd genegeerd. Om 20.53.52 uur duwt [medeverdachte 1] de winkelwagentjes die voor het kantoortje staan aan de kant en doet de deur van het kantoortje verder open. Zij gaat vervolgens verbaal tekeer tegen [benadeelde partij 1] waarbij zij met een priemende wijsvinger naar hem wijst. [benadeelde partij 1] maakt een afwerende beweging. Om 20.54.00 haalt [medeverdachte 1] uit naar [benadeelde partij 1] . Nadat zij [benadeelde partij 2] een duw geeft, komt [medeverdachte 2] , die intussen ook naar het kantoortje is gelopen, zich ermee bemoeien. Hij sleurt [benadeelde partij 2] het kantoortje uit. [medeverdachte 1] , die erbij staat als [benadeelde partij 2] het kantoortje wordt uitgetrokken, gaat vervolgens verder tekeer tegen [benadeelde partij 1] . Zij pakt hem bij zijn pols vast en geeft hem een knietje. Op datzelfde moment slaan [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] , die is komen aanrennen, [benadeelde partij 2] . [benadeelde partij 3] , die [benadeelde partij 2] te hulp wil schieten, wordt van achteren door [naam zoon medeverdachte 1] aangevallen. [benadeelde partij 3] probeert te ontkomen en wordt daarbij achternagezeten door [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Om 20.54.21 uur pakt [medeverdachte 3] [benadeelde partij 2] bij zijn linkerarm vast. Even later, om 20.54.33 uur, achtervolgt [medeverdachte 3] [benadeelde partij 2] opnieuw. [medeverdachte 3] houdt [benadeelde partij 2] even later vast en [medeverdachte 4] slaat [benadeelde partij 2] vervolgens met een vuist in diens gezicht. Om 20.55.04 uur slaan zowel [naam zoon medeverdachte 1] als [medeverdachte 4] [benadeelde partij 2] . Op hetzelfde moment geeft [medeverdachte 2] elders in de winkel [benadeelde partij 1] een ‘flying kick’, die daardoor op de grond valt. [medeverdachte 2] houdt [benadeelde partij 1] vervolgens tegen de grond gedrukt. [naam zoon medeverdachte 1] en [medeverdachte 4] komen aanrennen en [naam zoon medeverdachte 1] begint de weerloos op de grond liggende [benadeelde partij 1] te schoppen. [medeverdachte 3] komt zich er ook mee bemoeien. [medeverdachte 2] geeft [benadeelde partij 1] vervolgens een vuistslag in het gezicht. Daarna gaan [medeverdachte 2] en verdachte nog verbaal tekeer tegen medewerkers van de Jumbo. Uiteindelijk verlaten de verdachten gezamenlijk de Jumbo en nemen zij buiten afscheid van elkaar.
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verdachten naar de Jumbo zijn gegaan om verhaal te halen bij [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] . [naam zoon medeverdachte 1] had [medeverdachte 1] immers verteld dat hij hardhandig de winkel was uitgezet en daarbij in elkaar was geslagen, waarbij hij de aanleiding voor de verwijdering uit de winkel (te weten het zelf gedurende meerdere minuten vapend door de Jumbo lopen) achterwege had gelaten. Hierop heeft [medeverdachte 1] contact opgenomen met [medeverdachte 2] en heeft zij hem medegedeeld dat er koppen zouden gaan rollen. Tevens heeft zij [naam zoon verdachte] gevraagd zijn vader te bellen. [medeverdachte 4] was op dat moment bij [medeverdachte 1] thuis en is ook naar de Jumbo gegaan na de versie van [naam zoon medeverdachte 1] over het voorval in de Jumbo te hebben gehoord.
[medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en verdachte stonden op korte afstand van elkaar te wachten voor de Jumbo ten tijde van de aankomst van de auto met [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [naam zoon medeverdachte 1] en [naam zoon verdachte] . De groep van zeven verdachten is vervolgens zonder nader overleg in homogeen verband de Jumbo in gegaan. De verdachten zijn na binnenkomst op zoek gegaan naar [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , daarbij blijkbaar afgaand op de persoonsomschrijving zoals door [naam zoon medeverdachte 1] gegeven. Toen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] waren gevonden, zijn de verdachten vrijwel direct gewelddadig geworden waarbij [medeverdachte 1] de eerste klap heeft uitgedeeld. Van enige serieuze poging tot inhoudelijke communicatie vanuit de groep met [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] over hetgeen eerder op de avond zou hebben plaatsgevonden met betrekking tot [naam zoon medeverdachte 1] is niet gebleken. Van de zijde van de Jumbo-medewerkers is gedurende het gehele incident geen sprake geweest van enige vorm van agressie. Nadat de verdachten [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] hadden mishandeld, hebben zij gezamenlijk de Jumbo verlaten. De slotsom is dat alle verdachten een voldoende significante en wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan het geweld en aldus openlijk in vereniging geweld hebben gepleegd tegen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] .
Ten aanzien van verdachte geldt in het bijzonder dat hij van het begin tot het eind niet alleen de groep getalsmatig heeft versterkt, maar dat hij door te handelen als hiervoor vermeld, opzet heeft gehad op de ten laste gelegde geweldshandelingen en daaraan een voldoende significante en wezenlijke bijdrage heeft geleverd. Het standpunt van de verdediging dat het voor verdachte totaal escaleerde in de Jumbo en hij daar enkel was om te praten, vindt geen steun in het dossier. Niet gesteld, noch gebleken is dat verdachte onvrijwillig in de dadergroep verzeild is geraakt of zich niet meer van de gebeurtenissen heeft kunnen distantiëren. Door met meerdere personen naar de Jumbo te gaan, door welbewust de confrontatie op te zoeken met de betrokken de Jumbo-medewerkers, door continu zo dicht in de buurt van medeverdachten te blijven (waarmee verdachte de groep geweldplegers getalsmatig heeft versterkt) en door niet in te grijpen bij de gepleegde geweldshandelingen, komt de rechtbank tot het oordeel dat verdachte wel degelijk een substantiële bijdrage heeft geleverd aangaande het plegen van openlijk geweld in vereniging. Van de intentie tot het voeren van een constructief gesprek met de slachtoffers, zoals verdachte stelt, is – gezien de gehele gang van zaken – bepaald geen sprake geweest. Verdachte heeft zich voorts op geen enkel moment gedistantieerd van het geheel, en verlaat met de gehele groep de Jumbo waarna hij op rustige wijze afscheid neemt van zijn zoon. Dat verdachte geschrokken zou zijn van hetgeen zich in de winkel afspeelde, zoals door hem ter zitting is verklaard, valt op geen enkele manier uit deze gang van zaken af te leiden. De mate van toerekening van (het al dan niet plegen van) geweldshandelingen zal de rechtbank tot uitdrukking brengen in de straftoemeting.

4.De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 12 februari 2022 te Amsterdam openlijk, te weten in winkelbedrijf Jumbo, gevestigd aan de Westerstraat, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen personen, te weten [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 3] (allen medewerkers van de Jumbo), door die [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] door de winkel achterna te rennen, vast te pakken, te duwen en door die [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 3] met de hand en/of vuist op het hoofd/gezicht en/of lichaam te slaan en/of een knietje te geven en/of tegen het lichaam te trappen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Taakstraf

De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte zal worden veroordeeld tot een taakstraf van honderdvijftig uren, het uitgangspunt van de LOVS-oriëntatiepunten. Zij heeft daartoe aangevoerd dat verdachte met de groep naar de Jumbo is gegaan en daar geweld heeft gepleegd. Hij is degene die samen met [medeverdachte 1] meteen de confrontatie zoekt met de Jumbo-medewerkers. Gezien zijn leeftijd had hij beter moeten weten.
Het pleidooi van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging in een supermarkt. Hij maakte deel uit van een groep die fors geweld heeft gepleegd tegen drie werknemers van die supermarkt. Er is daarmee een onaanvaardbare inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de slachtoffers en verdachte is daar mede schuldig aan. Openlijke geweldpleging veroorzaakt gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij de slachtoffers en degenen die getuige waren van de geweldpleging.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de straf de oriëntatiepunten voor strafoplegging van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) als uitgangspunt genomen. Die vermelden voor ‘openlijke geweldpleging, lichamelijk letsel ten gevolge hebbend’ een taakstraf van honderdvijftig uur.
De rechtbank laat in het voordeel van verdachte meewegen dat hij zelf geen fysiek geweld heeft toegepast. Zij is van oordeel dat een taakstraf van vijftig uur een passende straf is.

9.De vorderingen van de benadeelde partijen

De benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] vorderen – ieder voor zich – € 5.000,- aan vergoeding van immateriële schade (smartengeld) te vermeerderen met de wettelijke rente)
,pro forma € 500,- aan vergoeding van toekomstige materiële schade (‘medische reis- en parkeerkosten’ – de rechtbank begrijpt kosten die mogelijk moeten worden gemaakt in verband met een medische behandeling) alsmede € 2.500,- aan proceskosten (rechtsbijstand). Namens de benadeelde partijen zijn de diverse posten als volgt toegelicht en onderbouwd. De rechtbank heeft het hierna over ‘de benadeelden’ omdat namens hen een grotendeels gelijkluidende onderbouwing is gegeven.
Immateriële schade
Namens de benadeelden wordt ten aanzien van ieder van hen gesteld dat, gelet op de ernst van de normschending, het evident is dat sprake is van aantasting van de persoon in de zin van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het is een feit van algemene bekendheid dat slachtoffers van dergelijk geweld nog lang psychische klachten kunnen ondervinden. De benadeelden menen dat hiervoor niet vereist is dat er een diagnose door een psycholoog is gesteld.
De benadeelden menen dat de aard en ernst van de normschending en de gevolgen daarvan meebrengen dat van aantasting in de persoon op andere wijze sprake is. Zij stellen dat zij dit met concrete gegevens hebben onderbouwd, ook al is dat overbodig, nu de nadelige gevolgen voor benadeelden zo voor de hand liggen dat een aantasting in de persoon zonder meer kan worden aangenomen.
Het handelen van de verdachten heeft ertoe geleid dat de benadeelden een diep gevoel van angst en onveiligheid hebben gekregen. Wat een gewone, alledaagse werkdag voor hen was, sloeg ineens om in een heftige situatie. De verdachten hebben een grote inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van de benadeelden en pijn en letsel aan hen toegebracht. Dat de benadeelden geen ernstig fysiek letsel hebben opgelopen, is niet te danken aan het handelen van de verdachten, maar slechts een kwestie van geluk.
De benadeelden ondervinden psychische klachten als gevolg van het ten laste gelegde. De benadeelden ervaren veel stress tijdens hun werk. Zij zijn immers nog steeds werkzaam in dezelfde omgeving als waar de feiten hebben plaatsgevonden. Na het incident zijn de benadeelden terughoudend met het aanspreken van mensen die zich niet aan de huisregels houden. Hierdoor kunnen zij hun werk eigenlijk niet naar behoren uitoefenen. Daarnaast merken de benadeelden dat zij veel stress ervaren als zij veel mensen bij elkaar zien of plotseling mensen zien rennen. Dergelijke situaties doen hen direct weer denken aan het incident. De benadeelden zijn dan direct op hun hoede.
[benadeelde partij 2] heeft, als gevolg van de mishandelingen, vijf weken niet kunnen werken vanwege een hersenschudding. Hij heeft ook na deze weken last gehad van concentratieproblemen. [benadeelde partij 3] kampte door de stress met concentratieproblemen en hij heeft moeite gehad met het maken van zijn tentamens. Hij is naar de psycholoog van zijn universiteit gegaan vanwege het incident maar doordat de problematiek de deskundigheid van de psycholoog te buiten ging, heeft zij hem geadviseerd op zoek te gaan naar professionele hulp. Hier is hij tot op heden nog niet aan toe gekomen. [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] zijn ook nog niet toegekomen aan het zoeken van professionele hulp voor deze klachten, mede door wachtlijsten.
Toekomstige materiële schade
De toekomstige ‘medische (reis- en parkeer)kosten’ zijn zekerheidshalve opgenomen voor het geval er een hoger beroep komt. De benadeelden zijn zich ervan bewust dat die kosten pas voor vergoeding in aanmerking kunnen komen als deze kosten gemaakt zijn of indien het zeker is dat die kosten zullen worden gemaakt. De benadeelden hebben deze kosten (nog) niet gemaakt, maar zij sluiten niet uit dat zij deze kosten in de toekomst nog zullen maken. Nu zij de vordering op grond van artikel 421 van het Wetboek van Strafvordering niet kunnen vermeerderen, terwijl het bepaald niet uit te sluiten is dat er een hoger beroep volgt, wordt deze post ‘pro forma’ opgevoerd.
Kosten rechtsbijstand
De benadeelden stellen dat de door hen gemaakte kosten redelijk zijn. Zij stellen voorts dat voor de beoordeling van de proceskosten het van belang is dat zij een specialist hebben ingeschakeld voor de voor hen ingrijpende zaak. Zij kwamen daarbij uit bij het kantoor van mr. Korver. De benadeelden stellen dat de door hen gevorderde kosten redelijk zijn en verzoeken om de verdachten hoofdelijk te veroordelen tot betaling van de fixed fee van € 2.500,-. Dit is niet ver verwijderd van het bedrag dat volgens het liquidatietarief (van de rechtbanken en hoven) zou kunnen worden toegekend.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vorderingen geheel toewijsbaar. Zij heeft tevens gevorderd de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht op te leggen.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft kort samengevat primair aangevoerd dat de post immateriële schade onvoldoende is onderbouwd en subsidiair dat deze te hoog is. Het maximale bedrag zou, wanneer dit wordt vergeleken met andere zaken, in redelijkheid maximaal € 250,- per benadeelde partij moeten zijn. De materiële schade ziet op toekomstige kosten en is op dit moment dan ook niet aan de orde. Ten aanzien van de kosten voor de rechtsbijstand stelt de raadsman zich op het standpunt dat het hier geen ingewikkelde zaak betreft en dat met het liquidatietarief voor kantonzaken kan worden volstaan.
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793, onder verwijzing naar HR 15 maart 2019, ECLI:NL:HR:2019:376, het volgende overwogen:
“Schade
2.4.1 Voor vergoeding aan de benadeelde partij komt overeenkomstig de regels van het materiële burgerlijk recht slechts in aanmerking de schade die de benadeelde partij heeft geleden als gevolg van de onrechtmatige gedragingen van de verdachte, voor zover deze schade op de voet van art. 6:98 BW aan de verdachte kan worden toegerekend. Deze schade kan bestaan uit vermogensschade en, voor zover de wet daarop aanspraak geeft, ander nadeel (art. 6:95, eerste lid, BW).
(…)
b) Ander nadeel dat voor vergoeding in aanmerking komt: immateriële schade (art. 6:106 BW)
2.4.4 Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen, te weten in geval van:
(…)
b. aantasting in de persoon: 1) door het oplopen van lichamelijk letsel, 2) door schade in zijn eer of goede naam of 3) op andere wijze;
(…)
2.4.5 Van de onder b.3) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht. (…)”
De rechtbank is van oordeel dat psychisch leed, zeker in de gevallen waarin dit gelet op de ernst en de aard van de normschending voor de benadeelde nogal voor de hand ligt, onder de noemer van aantasting in de persoon op andere wijze in de zin van artikel 6:106 onder b.3) BW kan vallen. Dit psychische leed dient evenwel ook uit concrete feiten en omstandigheden te blijken. Voor het aannemen van een aantasting in de persoon is niet voldoende dat sprake is geweest van een meer of minder sterk psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen. De aantasting in de persoon kan niet uitsluitend op de aard en de ernst van de normschending worden gebaseerd.
Hoewel de rechtbank niets af wil doen aan het bij benadeelden mogelijk ontstane psychische leed, is zij van oordeel dat de benadeelden ieder voor zich thans onvoldoende concrete feiten en omstandigheden hebben aangevoerd waaruit blijkt dat bij hen ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De vorderingen zijn op dit onderdeel dus onvoldoende onderbouwd en toegelicht. [2]
Het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De behandeling van dit gedeelte van de vorderingen levert daarom een onevenredige belasting van het strafgeding op. De benadeelden zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun respectievelijke vorderingen tot immateriële schadevergoeding. Zij kunnen hun vorderingen desgewenst nog wel bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Toekomstige materiële schade
De benadeelden hebben vergoeding van toekomstige ‘medische reis- en parkeerkosten’ gevorderd. De benadeelden worden ook ten aanzien van dit gedeelte van de vorderingen niet-ontvankelijk verklaard omdat deze kosten (nog) niet zijn gemaakt en het onvoldoende waarschijnlijk is dat deze kosten in de toekomst wel zullen worden gemaakt.
Kosten rechtsbijstand
De vorderingen van de benadeelden zullen niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een kostenveroordeling. De benadeelden en verdachte zullen ieder de eigen kosten dragen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 22c, 22d en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 50 (vijftig) uren.
Beveelt, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
25 (vijfentwintig) dagen.
Verklaart de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3]
niet-ontvankelijkin hun respectievelijke vorderingen en bepaalt dat zij hun vorderingen bij de burgerlijke rechter kunnen aanbrengen.
Bepaalt dat de benadeelde partijen en verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. J. Thomas en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. Cordia, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 november 2022.

Voetnoten

1.HR 7 juli 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH9029 en HR 13 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:3029.
2.Vgl. Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 10 oktober 2022, ECLI:NL:GHARL:2022:8616.