ECLI:NL:RBAMS:2023:2065

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
5 april 2023
Zaaknummer
13/293547-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte op 16 maart 2023 veroordeeld voor openlijk in vereniging geweld plegen tegen een persoon. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 26 oktober 2021 in Amsterdam, waarbij de verdachte en mededaders geweld hebben gepleegd tegen het slachtoffer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte betrokken was bij het geweld, maar heeft hem vrijgesproken van de tenlastelegging van diefstal met geweld, omdat niet bewezen kon worden dat hij daadwerkelijk goederen van het slachtoffer heeft weggenomen. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en camerabeelden als bewijs gebruikt, maar concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor de diefstal. De rechtbank heeft wel bewezen geacht dat de verdachte openlijk geweld heeft gepleegd, waarbij het slachtoffer werd geslagen en geschopt terwijl hij op de grond lag. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 120 dagen geëist, maar de rechtbank legde uiteindelijk een taakstraf van 150 uren op, rekening houdend met de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer, die een kwetsbare positie had. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding toegewezen aan het slachtoffer voor immateriële schade, en de verdachte is verplicht om dit bedrag te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, en de beslissing is openbaar gemaakt op 16 maart 2023.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VERKORT VONNIS
ÁG5130699832683È
G513069983268
Parketnummer: 13/293547-21
Datum uitspraak: 16 maart 2023
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres verdachte] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 2 maart 2023.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S. de Bont, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. Y.A. Samseij, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 26 oktober 2021 te Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan:
1. Medeplegen van diefstal met geweld en/of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , waarbij een (rug)tas en/of telefoons zijn weggenomen;
2. Openlijk in vereniging geweld plegen tegen [slachtoffer] en/of zijn goederen.
De tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
De officier van justitie heeft ter terechtzitting het standpunt ingenomen dat beide aan verdachte ten laste gelegde feiten bewezen kunnen worden. Er bestaat een verband tussen het door verdachte en zijn mededaders uitgeoefende geweld en de goederen die zijn weggenomen. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage geleverd aan de diefstal door het plegen van geweld en is van begin - het moment dat het geweld plaatsvond - tot eind van het incident - het moment waarop de diefstal plaatsvond - betrokken geweest. Zo verdachte niet tevoren reeds het opzet op de diefstal met geweld had, heeft hij door zijn handelen in ieder geval welbewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zijn mededaders van de gelegenheid gebruik zouden maken om ook zaken weg te nemen. De camerabeelden in het dossier, alsmede de verklaring van verdachte leveren verder het bewijs voor het onder 2 ten laste gelegde.
4.2.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en een strafmaatverweer gevoerd voor feit 2. Uit het dossier is - kort gezegd - niet gebleken dat verdachte spullen heeft weggenomen van aangever. Het onder 1 ten laste gelegde kan daarom niet worden bewezen. De raadsvrouw heeft ter terechtzitting een voorwaardelijk verzoek gedaan om aangever te horen als getuige, mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring van diefstal met geweld.
4.3.
De rechtbank acht, anders dan de officier van justitie en met de verdediging, niet bewezen hetgeen onder 1 ten laste is gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het proces-verbaal waarin de camerabeelden worden beschreven, blijkt dat het slachtoffer door verschillende personen wordt achtervolgd, geschopt en geslagen. Tijdens het toegepaste geweld worden door verschillende personen eigendommen van het slachtoffer weggenomen. Dat verdachte betrokken is bij het geweld tegen het slachtoffer kan op basis van de camerabeelden en zijn bekennende verklaring worden vastgesteld. Dat verdachte een van de personen is die spullen van het slachtoffer afhandig maakt blijkt echter niet uit de waarnemingen van de verbalisant. Evenmin blijkt dat verdachte behulpzaam is geweest bij die diefstal of dat er sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen hem en de andere jongens in de groep. Het dossier bevat ook geen informatie waarop een vooropgezet plan tot het begaan van diefstal kan worden gebaseerd. Naar het oordeel van de rechtbank kan de opzet van verdachte op de diefstal daarom niet worden bewezen, ook niet in voorwaardelijke zin.
De rechtbank concludeert daarom dat zij door de inhoud van wettige bewijsmiddelen niet de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan.
Omdat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 1 ten laste gelegde, komt de rechtbank niet toe aan het nemen van een beslissing op het voorwaardelijk verzoek dat door de verdediging is gedaan.
Het onder 2 ten laste gelegde is, voor zover dit ziet op openlijk geweld gepleegd tegen aangever, op basis van de beschrijving van de camerabeelden en de bekennende verklaring van verdachte bewezen.
4.4.
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 26 oktober 2021 te Amsterdam , openlijk, te weten op de [locatie] , in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten tegen [slachtoffer] , door op die [slachtoffer] af te lopen en die [slachtoffer] naar de grond te werken en die [slachtoffer] terwijl hij op de grond lag tegen het hoofd en het lichaam te slaan en te schoppen.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 120 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 115 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. De officier van justitie heeft hiernaast een taakstraf van 120 uren gevorderd.
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit voor feit 1 en een strafmaatverweer gevoerd voor feit 2. Voor wat betreft de strafmaat heeft de raadsvrouw ten aanzien van openlijke geweldpleging zonder lichamelijk letsel gewezen op de LOVS-oriëntatiepunten en de straffen die de rechtbank Amsterdam daarvoor in twee zaken (ECLI:NL:RBAMS:2022:6484 en ECLI:NL:RBAMS:2019:9304) heeft opgelegd.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Uit de LOVS-oriëntatiepunten volgt dat voor openlijke geweldpleging zonder lichamelijk letsel als uitgangspunt geldt dat er een taakstraf van 120 uur wordt opgelegd. Als er enig lichamelijk letsel is, geldt dat er 150 uur taakstraf wordt opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan openbare geweldpleging, waarbij het slachtoffer zelfs toen hij op de grond lag, is geschopt en geslagen. Dit geweld op straat is door een willekeurige passant gezien. Door zo te handelen, heeft verdachte bijgedragen aan in de maatschappij heersende gevoelens van angst en onveiligheid.
Slachtoffers van dit soort feiten hebben daar vaak langere tijd psychisch last van. Daar komt nog bij dat het slachtoffer in deze zaak een kwetsbare jongen is, in die zin dat hij een lichtverstandelijke beperking en autisme heeft. De grote impact van het feit op hem blijkt onder andere uit de brief van de GGZ, waarin staat dat het slachtoffer moeite heeft met het begrijpen van emoties (en daar moeilijk mee om kan gaan) en het vertrouwen in mensen kwijt is geraakt. Hij was lange tijd aangeslagen en heeft angst en spanningen ervaren, met name in de openbare ruimte. De rechtbank rekent dat verdachte dan ook aan.
Het slachtoffer heeft bij zijn aangifte verklaard dat hij als gevolg van het tegen hem schoppen en slaan veel pijn aan zijn hoofd heeft ervaren. De fysieke gevolgen van het geweld zijn verder onderbouwd in het formulier dat het slachtoffer bij zijn vordering tot schadevergoeding heeft ingediend. De rechtbank stelt op basis hiervan vast dat het strafbaar feit enig lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad. Dat weegt in het nadeel van verdachte mee.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 18 januari 2023, waaruit blijkt dat verdachte recentelijk niet (opnieuw) is veroordeeld. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn leven na eerdere veroordelingen op de rit heeft en niet wenst dit in gevaar te brengen.
De rechtbank acht minder bewezen dan door de officier van justitie gevorderd en komt daarom, anders dan de officier van justitie, tot de enkele oplegging van een taakstraf van 150 uren. De straf is aan de hand van de LOVS-oriëntatiepunten bepaald, omdat de rechtbank alles afwegende geen aanleiding ziet om van deze oriëntatiepunten af te wijken.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert € 522,98 aan vergoeding van materiële schade en € 700,- aan vergoeding van immateriële schade te vermeerderen met de wettelijke rente en heeft verzocht om een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen.
De raadsvrouw van verdachte heeft verzocht het gevorderde immateriële schadebedrag te matigen, gelet op de beperkte rol die verdachte in het conflict met de benadeelde partij heeft gespeeld. De gevorderde materiële schade als gevolg van de diefstal is door de raadsvrouw van verdachte in het geheel betwist, omdat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte spullen van aangever heeft weggenomen.
Het oordeel van de rechtbank
De materiële schade die ziet op kosten van de gestolen goederen komt, gelet op de vrijspraak van feit 1, niet voor vergoeding in aanmerking. Dit gedeelte van de vordering wordt daarom afgewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 2 bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. In dit geval is sprake van meer dan een enkel psychisch onbehagen of een zich gekwetst voelen.
De benadeelde partij, bijgestaan door mevrouw [naam] van
Slachtofferhulp Nederlanden ter terechtzitting aanwezig met een begeleider van ambulante hulpverlening
Perspectief, heeft voldoende onderbouwd waaruit blijkt dat ten gevolge van het strafbare feit een psychische beschadiging is ontstaan. De benadeelde partij durfde namelijk de eerste maanden na het misdrijf niet met het openbaar vervoer te reizen en was op straat angstig en alert.
Gelet op de kwetsbaarheid van het slachtoffer en de grote impact die het feit om hem heeft gehad, en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, ziet de rechtbank geen aanleiding het gevorderde bedrag aan immateriële schade op een lager bedrag te begroten dan is gevorderd. De rechtbank vindt het gevorderde bedrag redelijk. Verdachte moet hierover de wettelijke rente betalen vanaf het ontstaan van de schade. De rechtbank legt ook de schadevergoedingsmaatregel op.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 36f en 141 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf van
150 (honderdvijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 75 (vijfenzeventig) dagen, met bevel dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 (twee) uren per dag.
Wijst de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toe tot een bedrag van € 700,- (zevenhonderd) aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 26 oktober 2021, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijst de vordering voor het overige af.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer] , aan de Staat € 700,- (zevenhonderd) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 26 oktober 2021 tot aan de dag van de algehele voldoening, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast voor de duur van 14 dagen. De toepassing van die gijzeling heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.M.L.A.T. Doll en E. Biçer, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. V.J.G. van der Want, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 maart 2023.
[...]