ECLI:NL:RBAMS:2022:5954

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 oktober 2022
Publicatiedatum
18 oktober 2022
Zaaknummer
13/196842-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van België voor strafrechtelijke vervolging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 oktober 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door België was uitgevaardigd. De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de opgeëiste persoon die wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en opzettelijke brandstichting. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging voerde aan dat de feiten onvoldoende duidelijk waren omschreven en dat de opgeëiste persoon onschuldig was, maar de rechtbank verwierp deze argumenten. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, onder de voorwaarde dat de opgeëiste persoon in Nederland zijn straf zou kunnen ondergaan indien hij in België zou worden veroordeeld. De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en vastgesteld dat deze niet aan de overlevering in de weg stonden. De beslissing om de overlevering toe te staan werd unaniem genomen door de rechters.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/196842-22
RK nummer: 22/3804
Datum uitspraak: 6 oktober 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 5 augustus 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 augustus 2022 door de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te Curaçao op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 22 september 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. K.T. Kan, advocaat te Rotterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een:
afzonderlijk bevel tot aanhouding bij verstek afgeleverd door Onderzoeksrechter L. Van Strydonck loco G. Franssens op 4 augustus 2022.
Referentie: OR G. Franssens 2022/163.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Genoegzaamheid
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat, hoewel de feiten uitvoerig in het EAB zijn omschreven, de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon niet voldoende duidelijk is. De raadsman meent dat de feiten daarom ongenoegzaam zijn omschreven. Uit de informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt immers een algemene verdenking omschreven waaraan een voertuig gekoppeld is, maar niet wordt concreet naar voren gebracht om welke personen het gaat. Het onderzoek van de Belgische autoriteiten is gebaseerd op een voertuig en niet op de opgeëiste persoon zelf. De behandeling van de overleveringszaak dient volgens de raadsman te worden aangehouden zodat de Belgische autoriteiten de betrokkenheid van de opgeëiste persoon nader kunnen toelichten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het EAB genoegzaam is. Volgens de officier van justitie is hetgeen de raadsman ter zitting heeft aangevoerd voor de overleveringsprocedure niet relevant en dient de verdediging deze argumenten tijdens de Belgische procedure aan te voeren. De officier van justitie maakt hierbij melding van een uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 mei 2022. [1]
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. Uit het EAB en het aanvullende A-formulier komt voldoende duidelijk naar voren dat de opgeëiste persoon door de uitvaardigende justitiële autoriteit als dader wordt aangemerkt en gelet daarop om zijn overlevering wordt verzocht teneinde een strafrechtelijke procedure tegen hem te starten. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding de zaak aan te houden om hierover vragen te stellen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit en verwerpt het verweer van de raadsman.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht – met uitzondering van het feit dat valt onder kwalificatie B –, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 1 en 28, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie
en
opzettelijke brandstichting
Uit aanvullende informatie per e-mail van 12 september 2022 van de uitvaardigende justitiële autoriteit volgt dat op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit in onderdeel e) onder kwalificatie B) (inbreuken Wapenwetgeving, ter zake de bidon met brandbare substantie) niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
handelen in strijd met artikel 26 lid 1 van de Wet wapens en munitie

5.Onschuldverweer

De raadsman heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon onschuldig is ten aanzien van de feiten waarvan hij wordt verdacht. De opgeëiste persoon zou volgens de raadsman ten tijde dat de feiten werden gepleegd niet in België zijn geweest. Hij zou op dat moment bij zijn vriendin en kind hebben verbleven in [plaats] .
Zoals de rechtbank eerder heeft geoordeeld, zijn de bepalingen van de Overleveringswet die zien op het onschuldverweer in strijd met het Kaderbesluit 2002/584/JBZ. Ook heeft de rechtbank geoordeeld dat deze bepalingen niet kaderbesluitconform kunnen worden uitgelegd, in die zin dat zij die bepalingen buiten toepassing kan laten, zonder in strijd te komen met de OLW. [2] Dit betekent dat de rechtbank de verplichting om een onschuldbewering te onderzoeken niet mag negeren, maar op haar bij de beoordeling van het gevoerde onschuldverweer de verplichting rust de relevante bepalingen van de OLW zo veel mogelijk zo uit te leggen, dat de toepassing van die bepalingen tot een kaderbesluitconform resultaat leidt door daaraan een zo beperkt mogelijke uitleg te geven.
Als de rechtbank al tot de conclusie komt dat de opgeëiste persoon de zijn verweten feiten onmogelijk kan hebben gepleegd dan zal dit, in het licht van de genoemde jurisprudentie van de rechtbank, dan ook niet tot weigering van de overlevering leiden, maar zal deze conclusie onder de aandacht van de uitvaardigende justitiële autoriteit worden gebracht, wat mogelijk de intrekking van het EAB tot gevolg kan hebben. Het oordeel van de uitvaardigende justitiële autoriteit is bepalend.
Op grond van wat de verdediging heeft aangevoerd komt de rechtbank niet tot het oordeel dat “geen sprake kan zijn van een vermoeden van schuld”, zodat de rechtbank de overlevering niet mag weigeren op grond van artikel 26, vierde lid, jo. artikel 28, tweede lid, OLW. Het verweer slaagt niet.

6.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom worden toegestaan, indien naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, zo hij ter zake van de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings heeft op 12 september 2022 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel, bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u over te leveren Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om zijn straf of maatregel aldaar te ondergaan. De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

7.Evenredigheid

Standpunt van de verdediging
De raadsman is van mening dat de overlevering onevenredig bezwarend zou zijn en dus moet worden geweigerd. Mede nu de opgeëiste persoon niet gesignaleerd heeft gestaan, maar het om een gesignaleerd voertuig gaat. De raadsman voert aan dat het belang van de Belgische autoriteiten bij overlevering niet opweegt tegen het belang van de opgeëiste persoon in vrijheid in Nederland te blijven totdat de verdenkingen concreet zijn.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering dient te worden toegestaan en dat de argumenten van de raadsman tijdens de Belgische procedure naar voren moeten worden gebracht nu deze tijdens de overleveringsprocedure niet relevant zijn.
Oordeel van de rechtbank
In lijn met eerdere uitspraken van de rechtbank dient voor de vraag of sprake is van (on)evenredigheid van de overlevering een onderscheid gemaakt te worden tussen de zogenoemde stelselevenredigheid van de Overleveringswet en de evenredigheid in een concreet geval. Het stelsel van de Overleveringswet is, op de voet van het daaraan ten grondslag liggende Kaderbesluit, gebaseerd op het uitgangspunt dat het gebruik van de bevoegdheden tot overlevering, in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel, niet verder gaat dan nodig is om de doelstelling van het Kaderbesluit te verwezenlijken. Daarbij is het in beginsel aan de uitvaardigende autoriteit om de evenredigheid van het uitvaardigen van een EAB te toetsen. Gelet hierop kan een beroep op de onevenredigheid van een EAB slechts onder uitzonderlijke omstandigheden slagen. Dergelijke omstandigheden zijn door de raadsman niet aangedragen. Het verweer wordt verworpen.

8.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [3] is de rechtbank in een andere zaak tot het oordeel gekomen dat er in België een reëel gevaar bestaat van een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De rechtbank stelt vast dat er bij brief van 9 september 2021, afkomstig van de Directeur-generaal bij het Directoraat-generaal Wetgeving, Fundamentele Rechten en Vrijheden, een algemene detentiegarantie is gegeven:
Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel:
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.
Eerder in deze brief is ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3 m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.
In de uitspraak van 7 oktober 2021 [4] heeft de rechtbank overwogen dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021 in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd, en dat het om die reden niet noodzakelijk is dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt opgevraagd.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [5] De rechtbank is van oordeel dat het reële gevaar van een onmenselijke of vernederende behandeling dat zij ten aanzien van voornoemde penitentiaire inrichtingen heeft aangenomen, hiermee voor de opgeëiste persoon is weggenomen. De detentieomstandigheden staan dan ook niet aan overlevering in de weg.

9.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

10.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie en 2, 5, 6 en 7 OLW.

11.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter bij de rechtbank van eerste aanleg te Antwerpen, afdeling Antwerpen (België) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik voorzitter,
mrs. M. Snijders Blok-Nijensteen en J. van Zijl, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.J. Bouwmeester, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 oktober 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 28 mei 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:2390.
2.Rb. Amsterdam 21 maart 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:1405 en Rb. Amsterdam 10 augustus 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:4340.
3.Rb. Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
4.Rb. Amsterdam 7 oktober 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:5759.
5.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak