ECLI:NL:RBAMS:2021:5759

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 oktober 2021
Publicatiedatum
12 oktober 2021
Zaaknummer
13/751804-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Internationaal strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot illegale handel in verdovende middelen en wederspannigheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 oktober 2021 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België). De opgeëiste persoon, geboren in 1991 en gedetineerd in België, wordt verdacht van illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, alsook van gewapende wederspannigheid. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 september 2021, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.

De rechtbank heeft de feitelijke grondslag van het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de omschrijving van de feiten in het EAB niet altijd voldoende duidelijk is. Feit 1, de teelt van verdovende middelen, en feit 2, gewapende wederspannigheid, zijn voldoende gespecificeerd, waardoor de rechtbank de overlevering voor deze feiten toestaat. Echter, voor feit 3, deelname aan een criminele vereniging, is de omschrijving onvoldoende concreet, waardoor de rechtbank de overlevering voor dit feit weigert.

Daarnaast heeft de rechtbank de detentieomstandigheden in België beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de garanties die door de Belgische autoriteiten zijn verstrekt, voldoende zijn om te waarborgen dat de opgeëiste persoon niet het risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling na overlevering. De rechtbank heeft de overlevering voor de feiten 1 en 2 toegestaan, maar geweigerd voor feit 3, en heeft de relevante wetsartikelen genoemd die van toepassing zijn op deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751804-21
RK nummer: 21/4221
Datum uitspraak: 7 oktober 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 28 juli 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 27 juli 2021 door de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] ,
gedetineerd in [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 september 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.P.M. Balemans, advocaat te Amsterdam.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek, gedateerd 27 juli 2021. Uit
Form Avolgt dat het bevel is uitgevaardigd door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar Belgisch recht strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
De raadsman heeft gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat de feitsomschrijving volgens hem niet genoegzaam is. De raadsman heeft daartoe het volgende aangevoerd. Feit 1 (teelt van verdovende middelen met verzwarende omstandigheden) is onvoldoende nauwkeurig omschreven. De omstandigheden waaronder het feit is begaan, maar ook de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon is onduidelijk. In de omschrijving staat enkel dat de opgeëiste persoon werd aangetroffen in de buurt van een hennepplantage. Dat is niet voldoende. Met betrekking tot feit 2 (gewapende weerspannigheid) geldt hetzelfde. Ook dat feit is onvoldoende nauwkeurig omgeschreven. De opgeëiste persoon zou een agent hebben bedreigd met een wapen, maar uit de feitomschrijving blijkt niet dat en om wat voor wapen het zou gaan. Tot slot is ook feit 3 (deel uitmaken van een vereniging opgericht om op personen of goederen wanbedrijven te plegen) onvoldoende nauwkeurig omschreven. Het IRC heeft hier nadere vragen over gesteld, maar hier is geen duidelijk antwoord op gekomen. De Belgische autoriteiten hebben enkel laten weten dat het feit niet hetzelfde is als ‘deelname aan een criminele organisatie’, maar uit de feitomschrijving volgt vervolgens niet wat de verdenking precies inhoudt. Dat betekent dat we ook niet kunnen vaststellen om welk Nederlandse equivalent het gaat.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de feitomschrijving genoegzaam is en daartoe – kort gezegd – naar voren gebracht dat de omschrijving weliswaar summier is, maar dat het voor de opgeëiste persoon duidelijk is van welke feiten hij wordt verdacht.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende.
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon wordt verdacht van het in vereniging telen van cannabis (feit 1) en van gewapende wederspannigheid door – na confrontatie met de politie – met zijn voertuig op de politie in te rijden (feit 2). Bij deze feiten is telkens een plaats en een tijdstip dan wel tijdsperiode vermeld. Naar het oordeel van de rechtbank is het ten aanzien van deze feiten voor de opgeëiste persoon duidelijk waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en is de naleving van het specialiteitsbeginsel gewaarborgd.
Het voorgaande geldt niet ten aanzien van het deel uitmaken van een criminele vereniging die opgericht werd om op personen of eigendommen wanbedrijven te plegen (feit 3). Deze verdenking is onvoldoende concreet, waardoor het voor de opgeëiste persoon ook niet duidelijk is waarvan hij wordt verdacht. Dat de plaats en tijdsperiode staan vermeld, maakt dit niet anders. De rechtbank weigert daarom de overlevering ten aanzien van dit feit.

4.Strafbaarheid

4.1
Feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het eerste feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 5, te weten:
Illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Uit het dossier volgt dat op dit feit naar Belgisch recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.
4.2
Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft feit 2 niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Dit feit levert naar Nederlands recht op:
Wederspannigheid.

5.Artikel 11 OLW: detentieomstandigheden

Bij uitspraak van 22 juni 2021 [1] heeft de rechtbank in de zaak van een andere opgeëiste persoon geconcludeerd dat in België een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling voor gedetineerden die terecht komen in een instelling waar sprake is van grondslapers, waardoor de minimale persoonlijke ruimte van 3 m2 in een meerpersoonscel niet meer is gewaarborgd, alsmede waar sprake is van niet-afgeschermde toiletten in meerpersoonscellen. De detentie-instellingen waar hiervan sprake is, zijn: Antwerpen, Gent, Brugge, Oudenaarde, Hasselt, Dendermonde en Mechelen.
De
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedomsheeft bij brief van 23 augustus 2021 de volgende garantie gegeven:
“As decided so, [opgeëiste persoon] will be detained in the prison of Ghent.(…)In this case, [opgeëiste persoon] will be detained in a cell of at least 9m2. The cell is fully equipped, including with a sanitary block (toilet and sink). As [opgeëiste persoon] will be detained alone, the last question becomes irrelevant.”
Daarnaast bevat het dossier een brief van 9 september 2021, eveneens afkomstig van de
General Counsellorbij het
Directorate General Legislation, Fundamental Rights and Freedoms, waarin de volgende algemene garantie wordt gegeven:
“Als algemene regel, kunnen in België de volgende algemene waarborgen gegeven worden bij een overlevering in het kader van de tenuitvoerlegging van een Europees aanhoudingsbevel :
- De overgeleverde persoon zal in een cel worden opgesloten waarvan de oppervlakte en de inrichting beantwoordt aan de normen van het CPT van de Europese Raad (minimum 3m2). Dit zowel wanneer hij alleen verblijft in een cel als wanneer hij een daarvoor aangepaste en grotere cel deelt met een andere persoon.
- De sanitaire blokken, doorgaans voorzien van een wasbak en toilet, zijn afgescheiden van de rest van de cel door een muur of door een scherm. Soms is er ook een douche voorzien. In dat geval is het sanitair complex afgescheiden van de rest van de cel.”
Eerder in deze brief wordt ten aanzien van gevangenissen waar gedetineerden op een extra matras slapen, ofwel waar de ‘grondslapers-problematiek’ zich voordoet, over de celruimte en de sanitaire blokken de volgende opmerking gemaakt:
“Bovendien garanderen wij dat in de gevangenissen waarin dit fenomeen zich voordoet, er zal op toegezien worden dat de overgeleverden niet zullen worden opgesloten in een dergelijke afdeling zodat de overgeleverde personen ten minste over 3m2 personal space beschikken exclusief de sanitaire blokken.”
De raadsman heeft aangevoerd dat de garantie die de Belgische autoriteiten hebben verstrekt, niet volstaat. De garantie is volgens hem een momentopname, en garandeert niet dat de opgeëiste persoon op een later moment, als de detentie-instelling waarin hij terecht zal komen drukker wordt, geen celruimte zal moeten inleveren en dus alsnog een ‘grondslaper’ wordt. De raadsman verzoekt daarom de overlevering te weigeren.
De officier van justitie heeft gesteld dat de garantie afdoende is. Getoetst dient te worden of er direct na de overlevering een reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. De gegeven detentiegarantie sluit dat gevaar uit.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie van 23 augustus 2021. [2] De rechtbank is, gelet op deze toezegging van de Belgische autoriteiten, van oordeel dat er voor de opgeëiste persoon na overlevering geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling. Het algemene gevaar dat de rechtbank ten aanzien van de detentie-instelling in Gent heeft aangenomen, wordt door de garantie immers uitgesloten ten aanzien van de opgeëiste persoon.
De rechtbank is verder van oordeel dat het eveneens voldoende vaststaat dat de hiervoor genoemde brief van de Belgische autoriteiten van 9 september 2021, inhoudende een algemene detentiegarantie, in elke overleveringszaak geldig is, zoals de Belgische autoriteiten in bedoelde brief hebben bevestigd. De rechtbank vindt het daarom niet langer noodzakelijk dat voor elke individuele opgeëiste persoon een detentiegarantie wordt gevraagd bij de Belgische autoriteiten.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten 1 en 2 is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering ten aanzien van deze feiten te worden toegestaan. Ten aanzien van feit 3 moet zij worden geweigerd.

7.Toepasselijke wetsartikelen

Artikel 180 Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, 7 en 11 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) ten behoeve van de feiten 1 en 2.
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de onderzoeksrechter in de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent (België) ten behoeve van feit 3.
Aldus gedaan door
mr. O. Fruytier, voorzitter,
mrs. E.G.M.M. van Gessel en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. K. Spanjaart en M.A. Dijk, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 7 oktober 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb Amsterdam 22 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3243.
2.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak