Verzoek met betrekking tot vliegbewegingen
16. De verdediging heeft – onder F – verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een overzicht te verstrekken van alle vliegbewegingen van verdachte [verdachte 3] (en de bij het Openbaar Ministerie bekende door verdachte [verdachte 3] gebruikte identiteiten) in de periode van 2004 tot 16 december 2019. De verdediging wil daarmee de betrouwbaarheid van de verklaring van de kroongetuige over het ontmoeten van verdachte [verdachte 3] kunnen toetsen. De rechtbank wijst het verzoek af. Het staat verdachte [verdachte 3] vrij om zelf informatie over zijn reisbewegingen aan te leveren. Niet valt in te zien dat een dergelijk – in jaren bezien ruim, maar in wijze van vervoer bezien beperkt – overzicht relevant kan zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Nog los van het voorgaande ziet de rechtbank ook niet goed voor zich hoe zo’n onderzoek zou moeten plaatsvinden zonder dat verdachte zelf informatie verstrekt over wanneer, hoe en onder welke naam hij heeft gereisd.
Beslissing in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] , en na aansluiting ook in de zaken van de overige verdachten
Verzoek tot het horen van deliaison officerin Dubai als getuige met betrekking tot de Dubai-observatie
17. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft verzocht om de
liaison officerin Dubai te horen over de Dubai-observatie. Andere raadslieden hebben zich bij dit verzoek aangesloten. Het Openbaar Ministerie heeft zich niet verzet tegen toewijzing van dit verzoek.
18. In de beslissingen naar aanleiding van de pro formazitting in januari 2021 heeft de rechtbank al geoordeeld dat niet uit te sluiten valt dat in de toekomst een verhoor van de toenmalige
liaison officerin Dubai zal moeten plaatsvinden, om nadere vragen te kunnen stellen over de gang van zaken bij en rond de observatie. Toen is geen verder onderzoek gelast, omdat er nog nadere informatie werd verwacht. Inmiddels zijn aan het dossier toegevoegd:
- een aanvullend proces-verbaal van officier van justitie [naam ovj 1] van 11 februari 2021;
- een aanvullend proces-verbaal van hoofdinspecteur van politie [naam hoofdinspecteur] van 18 februari 2021;
- een proces-verbaal van officier van justitie [naam ovj 2] van 19 februari 2021 over het proces-verbaal TCI van 18 juni 2019 en
- een aanvullend proces-verbaal van verbalisanten 533 en 172 van de Landelijke Eenheid van 20 februari 2021.
19. Uit de inmiddels beschikbare processen-verbaal valt op te maken dat de contacten met de autoriteiten van de VAE over de Dubai-observatie via de
liaison officerzijn gelopen. De rechtbank ziet thans aanleiding om het verzoek tot het horen van de
liaison officertoe te wijzen. De rechtbank bepaalt dat dit verhoor plaatsvindt door de rechter-commissaris in de zaken van alle verdachten en dat het daartoe op een ander moment wordt gepland dan het verhoor dat plaats dient te vinden in de zaak van verdachte [verdachte 3] . De rechtbank stelt zich voor dat dit verhoor van de
liaison officerin beginsel pas plaatsvindt nadat de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van de VAE zijn ontvangen.
Het onderwerp van verhoor zal zijn hoe de feitelijke uitvoering van de observatie in Dubai is verlopen vanaf het moment dat mrs. Meijering en Van Kleef in Dubai zijn geland tot het moment waarop zij uit Dubai zijn vertrokken. Mocht de beantwoording van vragen aanleiding geven om (verdiepings)vragen te stellen over andere aspecten van de Dubai-observatie, dan kan de rechter-commissaris ook die vragen (laten) stellen. De relevantie daarvan staat ter beoordeling van de rechter-commissaris, evenals de beoordeling of alle relevante vragen voldoende aan bod zijn gekomen.
Beslissing in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] , en na aansluiting ook in de zaken van de overige verdachten
Verzoek tot voeging van alle beschikbare iPhone-lijnen tussen de kroongetuige en zijn partner, zus en broer
20. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft naar aanleiding van de inzage in de berichten uit de inbeslaggenomen iPhone tussen de kroongetuige en zijn partner verzocht om voeging van al deze berichten. Ook is voeging gevraagd van alle berichten uit deze iPhone tussen de kroongetuige en een broer respectievelijk een zus.
21. Uit de presentatie van de berichten op de regiezitting van 29 en 30 juni jl. volgt dat een groot aantal berichten tussen de kroongetuige en zijn partner die relevant zouden kunnen zijn geen deel uitmaken van de eerder door het Openbaar Ministerie verspreide aanvulling op het procesdossier. De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie op de berichten die ter zitting zijn gepresenteerd te voegen in het dossier, aangevuld met niet-gepresenteerde berichten waaruit een eventuele bredere context van het gesprek kan blijken.
22. De noodzaak om alle berichten tussen de kroongetuige en zijn partner uit de iPhone te voegen is niet gebleken. De rechtbank draagt geen kennis van al deze berichten en acht het niet realistisch te veronderstellen dat al deze berichten relevant zijn. Evenmin ziet de rechtbank de noodzaak om alle berichten tussen de kroongetuige en een broer respectievelijk zus te voegen. De inhoud van al deze berichten is op dit moment, los van de stukken die al gevoegd zijn, eveneens onbekend.
23. De gepresenteerde berichten die de verdediging relevant acht, lijken vooral te gaan over de wensen van de kroongetuige in het kader van de beschermingsovereenkomst. Hoewel het in het licht van de hierna – onder het kopje “Verzoek tot het horen van de officier van justitie van het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB-officier van justitie)” – weergegeven overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage de vraag is in hoeverre rechterlijke toetsing van de beschermingsovereenkomst uiteindelijk plaats moet vinden, komt het de rechtbank voor dat het Openbaar Ministerie mogelijk een te nauw criterium heeft toegepast bij de bepaling welke van deze berichten in het procesdossier zouden moeten worden gevoegd. Deze omstandigheid brengt de rechtbank ertoe te bepalen dat de betreffende berichten tijdelijk ter inzage dienen te worden verstrekt aan de verdediging door middel van plaatsing op het MacBook waarop ook de ‘eigen’ PGP-lijnen staan. Deze tijdelijke verstrekking vindt (verder) plaats onder door het Openbaar Ministerie nader te stellen voorwaarden. Voor deze beslissing is los van het bovenstaande redengevend dat het om omvangrijke digitale bestanden gaat en dat het enkel communicatie bevat van de kroongetuige met een drietal personen uit zijn omgeving, zodat door deze verderstrekkende wijze van inzage de privacy van een beperkt aantal personen wordt geraakt.
24. Indien de inzage in het berichtenverkeer aanleiding geeft om voeging van bepaalde berichten te verzoeken, ligt het voor de hand dat de verdediging zich in eerste instantie wendt tot het Openbaar Ministerie met dat verzoek. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de verdediging een verzoek aan het Openbaar Ministerie om een specifiek bericht of een specifieke berichtenreeks te voegen in het algemeen niet veel uitgebreider behoeft te motiveren dan dat zij belang hecht aan deze specifieke voeging. Ook gaat de rechtbank er vanuit dat het Openbaar Ministerie bij een dergelijke voeging berichten eerst zodanig anonimiseert, dat niet onnodig namen in het procesdossier terechtkomen. In het geval procespartijen onderling niet tot overeenstemming komen omtrent eventuele voeging, dan kan de verdediging zich uiteraard ter zitting wenden tot de rechtbank met een verzoek tot voeging van stukken. Bovenstaande werkwijze is niet alleen te doen gebruikelijk, het is bovenal praktisch. De rechtbank kent de inhoud en de context van de berichten niet, waardoor het bepalen van de noodzaak tot voeging – het strenge criterium waaraan de rechtbank een dergelijk verzoek op grond van artikel 315 Sv zou moeten toetsen – onnodig bemoeilijkt wordt. De weg via het Openbaar Ministerie is in het algemeen veel sneller en zo hoeft er niet onnodig tijd verloren te gaan.
25. Ten aanzien van verdachte [verdachte 7] overweegt de rechtbank als volgt. Het bevel tot voeging van de stukken geldt ambtshalve eveneens in zijn zaak.
Verzoek tot het horen van de officier van justitie van het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB-officier van justitie)
26. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft verzocht om de TGB-officier van justitie te horen over de redenen waarom de kroongetuige weigert te verklaren en over de financiële afspraken die zijn gemaakt in het kader van de getuigenbescherming. Volgens de verdediging is er inmiddels alle aanleiding om te veronderstellen dat de weigering te verklaren erdoor is ingegeven dat het Openbaar Ministerie niet aan de financiële eisen van de kroongetuige tegemoet wil komen. Verder leveren de berichten van de kroongetuige aan zijn partner die de verdediging heeft ingezien, sterke aanwijzingen op dat het Openbaar Ministerie in het kader van de beschermingsovereenkomst ontoelaatbare financiële beloningen met de kroongetuige is overeengekomen. Ter zitting hebben diverse andere raadslieden zich bij dit verzoek aangesloten. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
27. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het horen van de TGB-officier van justitie om hem te bevragen over de reden van het niet-verklaren door de kroongetuige. De rechtbank heeft thans geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling van de raadsman van de kroongetuige dat de kroongetuige op dit moment om medische redenen niet kan verklaren. De rechtbank kan zich voorstellen dat als dit bij de zittingen in september 2021 nog steeds zo is, daarover meer informatie dient te worden gegeven. De berichten uit de iPhone die de verdediging ter zitting heeft geciteerd maken het voorgaande niet anders.
28. Ten aanzien van het horen van de TGB-officier van justitie over de financiële afspraken die zijn gemaakt in het kader van de getuigenbescherming hebben de verdediging en het Openbaar Ministerie verwezen naar overwegingen uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage.Daarin gaat het gerechtshof (onder 2.2.2.5.2) in op het in die zaak gevoerde verweer, dat het Openbaar Ministerie aan de kroongetuigen in de zaak Passage toezeggingen heeft gedaan die het karakter hebben van (financiële) beloning voor het afleggen van hun getuigenverklaringen.
29. Het Openbaar Ministerie heeft verwezen naar de volgende overwegingen van het gerechtshof naar aanleiding van het verweer:
“Het onderwerp van het treffen van specifieke maatregelen voor de feitelijke bescherming van de in art. 226 l eerste lid Sv bedoelde getuigen ( [getuige 4] en [getuige 5] ) als ook van de in het tweede lid van die bepaling bedoelde personen (…), brengt naar zijn aard mee dat de inhoud van (‘het samenstel van’) die maatregelen zich in beginsel niet leent voor openbaarmaking. Immers, aangenomen moet worden dat openbaarmaking van die inhoud afbreuk doet aan het realiseren van het met het treffen van die maatregelen nagestreefde doel: het bieden van een effectieve feitelijke bescherming van personen in meest ruime zin.”
“
De gehoudenheid van het Openbaar Ministerie om steeds de (financiële) contouren van getroffen beschermingsmaatregelen aan het hof ter toetsing op rechtmatigheid of doelmatigheid voor te leggen kan niet worden gegrond op de hierboven weergegeven bepalingen. Uit de wettelijke regeling blijkt immers — zoals het hof hierboven heeft overwogen — dat daarin geen toetsing aan de (straf)rechter is opgedragen van de rechtmatigheid (doelmatigheid daarvan in dit verband mede begrepen) van maatregelen die zijn getroffen voor de feitelijke bescherming van de getuige.
Die gehoudenheid volgt evenmin uit de ratio van dat samenstel van bepalingen. De duiding die de verdediging heeft gegeven aan de wet en hetgeen daarmee is beoogd te waarborgen vormt daarvoor geen toereikend aanknopingspunt. Daarbij komt, dat de aard van het onderwerp zich al snel verzet tegen openbaarmaking. Dat getuigen — in de woorden van de verdediging — hun medewerking aan het afleggen van hun verklaringen afhankelijk maken van zicht op hun bescherming doet — wat daarvan overigens zij — die gehoudenheid niet alsnog ontstaan.”
30. De verdediging heeft op haar beurt verwezen naar de volgende overwegingen van het gerechtshof naar aanleiding van het verweer:
“De eerste vraag is of hetgeen wél is gebleken over de feitelijke aard, vorm, inrichting of inhoud van ten aanzien van een of meer van de (kroon)getuigen getroffen beschermingsmaatregelen reeds de conclusie rechtvaardigt dat die maatregelen zodanig ondoelmatig en excessief zijn dat deze in redelijkheid niet (kunnen) strekken tot bescherming doch (mede) moeten worden beschouwd als een financiële beloning voor het afleggen van getuigenverklaringen. In dat geval is mogelijk een situatie ontstaan die niet overeenstemt met de wettelijke regeling en die de wetgever uitdrukkelijk heeft willen voorkomen.”
“De slotsom dient derhalve te luiden dat noch het enkele uitblijven van een rechterlijke toetsing van (toegezegde) prestaties in het kader van getuigenbescherming van de zijde van de Staat, noch de ontbrekende nadere verantwoording daaromtrent door het Openbaar Ministerie een strafvorderlijk verzuim of een schending van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op een eerlijk proces oplevert. Het is denkbaar dat dit oordeel anders kan uitvallen. Gedacht kan worden aan het geval waarin blijkt van feiten en omstandigheden, die zodanig sterke aanwijzingen opleveren voor onrechtmatig handelen door het Openbaar Ministerie, dat geoordeeld moet worden dat dit onder het mom van bescherming van de getuige afspraken maakt of toezeggingen doet, die redelijkerwijs niet met passende bescherming in verband kunnen worden gebracht doch wel strekken tot het louter of overwegend (financieel) belonen van de bereidheid van de getuige om in een strafvorderlijke context te verklaren. Dat geval impliceert een onrechtmatige situatie, die ofwel het gevolg is van list en bedrog aan de zijde van de Staat althans van het volkomen falen van de in het Besluit getuigenbescherming geregelde bestuurlijke controle. Van aanknopingspunten voor het bestaan van dat hypothetische geval is niet gebleken, ook niet waar het gaat om hetgeen, naar is gebleken, in de sleutel van bescherming door het Openbaar Ministerie is ondernomen en verricht.”
31. Het Openbaar Ministerie wijst er terecht op dat het gerechtshof in de zaak Passage alle verzoeken van de verdediging tot het geven van openheid over financiële afspraken heeft afgewezen en dat de beslissingen van het gerechtshof door de Hoge Raad in stand zijn gelaten. De verdediging heeft er echter terecht op gewezen dat het gerechtshof ruimte open laat voor een andere afweging in bijzondere gevallen.
32. De verdediging meent dat er sterke aanwijzingen zijn dat de kroongetuige veel meer dan € 1,8 miljoen heeft kunnen uitonderhandelen. Zij baseert zich daarbij op de door haar geciteerde berichten uit de iPhone en op de omstandigheid dat het tot een deal is gekomen. De rechtbank begrijpt de verdediging aldus dat zij hieruit de conclusie trekt dat er sterke aanwijzingen zijn dat met de kroongetuige een afspraak is gemaakt die niet meer met passende bescherming in verband kan worden gebracht en dat er in feite sprake is van een ‘gekochte’ getuige. Deze conclusie acht de rechtbank echter prematuur. Uit die berichten, waaronder de chats over ‘(…) naar het buitenland toe met 1,8 miljoen zonder TGB, ‘lening 0 %’, ‘de grootste zaak ooit (…) qua liqui’ en ‘het maximale eruit halen’, kan dat niet zonder meer worden afgeleid. De context van die berichten is niet duidelijk omdat alleen een selectie van berichten is getoond. Verder lijkt het erop dat de kroongetuige in de geciteerde berichten spreekt over wat hij wenst in het kader van de (onderhandelingen over de) getuigenbescherming. Uit die berichten blijkt niets over waar het Openbaar Ministerie mee akkoord is gegaan en wat uiteindelijk met de kroongetuige is overeengekomen ten aanzien van de getuigenbescherming. De rechtbank ziet dan ook thans geen aanleiding voor het horen van de TGB-officier van justitie. Het verzoek wordt afgewezen.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6]