ECLI:NL:RBAMS:2021:3586

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juli 2021
Publicatiedatum
12 juli 2021
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
  • I.N. Weski
  • J. Meijering
  • A. Flokstra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen op onderzoekswensen in de strafzaak 26Marengo

Op 29 en 30 juni 2021 vond een regiezitting plaats in de strafzaak 26Marengo, waarbij de rechtbank beslissingen nam op verschillende onderzoekswensen van de verdediging. De verdediging van de verdachten [verdachte 1], [verdachte 2] en [verdachte 3] diende verzoeken in met betrekking tot het hergebruik van e-mailadressen en het horen van getuigen. De rechtbank oordeelde dat de vragen van de verdediging afdoende waren beantwoord door het Openbaar Ministerie, dat stelde dat het technisch mogelijk is om e-mailadressen te hergebruiken, maar dat dit niet bij Ennetcom was gebeurd. De verzoeken tot het horen van getuigen werden afgewezen, omdat de verdediging geen concrete PGP-berichten had aangewezen die twijfels opriepen over de herkomst van de e-mailadressen.

Daarnaast werden er verzoeken gedaan om opheldering over bezoeken aan de VAE door het Openbaar Ministerie en om het horen van een liaison officer in Dubai. De rechtbank wees deze verzoeken af, omdat de verdediging onvoldoende onderbouwing had gegeven voor de noodzaak van deze getuigen. De rechtbank oordeelde dat de verdediging zelf informatie over reisbewegingen kan aanleveren en dat het Openbaar Ministerie niet verplicht is om een overzicht van vliegbewegingen te verstrekken.

De rechtbank besloot wel om het verhoor van de liaison officer in Dubai toe te wijzen, maar dit zal apart plaatsvinden van andere verhoren. De rechtbank droeg het Openbaar Ministerie op om relevante berichten uit de iPhone van de kroongetuige te voegen in het dossier, maar wees verzoeken om alle berichten te voegen af, omdat de relevantie daarvan niet was aangetoond. De behandeling van de zaak zal in september 2021 worden voortgezet, waarbij de kroongetuige zal worden gehoord over algemene onderwerpen.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op onderzoekswensen in 26Marengo, gedaan op de regiezitting van 29 en 30 juni 2021
Procesverloop
1. Aan de regiezitting van 29 en 30 juni 2021 is een schriftelijke ronde voorafgegaan. Mr. I.N. Weski heeft in de eerste termijn op 15 juni 2021 namens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] onderzoekswensen (A – E) ingediend en mr. Van den Boom heeft namens verdachte [verdachte 3] op 15 juni 2021 een aanvullende onderzoekswens (F) ingediend. Mr. Van den Boom heeft namens verdachte [verdachte 3] bij e-mailberichten van 17 en 18 juni 2021 nog een nadere aanvulling gegeven op een al ingediende onderzoekswens. Het Openbaar Ministerie heeft op 22 juni 2021 op deze onderzoekswensen gereageerd.
2. Bij brief van 22 juni 2021 heeft mr. Meijering namens verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] onder andere aangekondigd welke onderzoekswensen hij op de regiezitting zal gaan doen.
3. Op 29 en 30 juni 2021 heeft ter openbare zitting de mondelinge bespreking van de onderzoekswensen plaatsgehad. Op de zitting van 29 juni 2021 heeft het Openbaar Ministerie eerst een toelichting gegeven over de stand van het onderzoek. Vervolgens hebben mrs. Meijering en Flokstra namens verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] de eerder aangekondigde onderzoekswensen en een aantal aanvullende onderzoekswensen ingediend. Bij enkele verzoeken hebben de andere raadslieden zich aangesloten. Mr. I.N. Weski heeft op 29 juni 2021 de schriftelijk ingediende onderzoekswensen in de tweede termijn nader toegelicht.
4. Ter zitting van 30 juni 2021 heeft het Openbaar Ministerie gereageerd op de onderzoekswensen. Vervolgens heeft nog re- en dupliek plaatsgevonden. Bij repliek heeft ook het Openbaar Ministerie een (regie)verzoek aan de rechtbank gedaan.
5. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de gedane verzoeken.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3]

Verzoeken met betrekking tot het hergebruik van e-mailadressen

6. De verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft – onder A – verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen aan te geven of bij het verwerken van de PGP-data is bemerkt dat e-mailadressen werden hergebruikt en contactlijsten werden overgezet naar een ander toestel en zo ja, in welke zin dat gevolgen heeft gehad bij het toerekenen van e-mailadressen of e-mailberichten. Daarnaast verzoekt de verdediging het Openbaar Ministerie aan te geven of is overwogen dit nader te onderzoeken en zo ja, met welke resultaten en zo nee, waarom niet. De verdediging heeft daartoe onder andere gewezen op een aantal bijlagen waaruit volgens haar blijkt dat binnen Ennetcom sprake was van dergelijk hergebruik van e-mailadressen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
7. Het Openbaar Ministerie heeft op de vragen van de verdediging inhoudelijk gereageerd. Die reactie houdt in, kort gezegd, dat het niet betwist dat het technisch mogelijk is om een e-mailadres dat eerder in gebruik is geweest bij persoon A op een later moment uit te geven aan persoon B, maar dat het wel betwist dat dit bij Ennetcom gebeurde. Het Openbaar Ministerie heeft in dit verband onder andere verwezen naar wat het al op 5 maart 2021 ten behoeve van de PGP-regiezitting heeft geschreven (onder 4.3.4.) en het heeft ook gereageerd op alle door de verdediging overgelegde bijlagen. Het Openbaar Ministerie heeft verder geantwoord dat bij het toeschrijven van PGP-toestellen en PGP-e-mailadressen aan personen rekening is gehouden met de mogelijkheid dat de gebruiker van toestel wisselde, een nieuwe simkaart in zijn telefoon plaatste, een aantal PGP-e-mailadressen tegelijkertijd gebruikte, wisselde van PGP-e-mailadres, zijn toestel uitleende of zelfs doorgaf.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht de door de verdediging gestelde vragen daarmee afdoende beantwoord.

Verzoeken tot het horen van getuigen

8. In repliek heeft de verdediging een aanvullend verzoek gedaan tot het horen als getuige van [getuige 1] en [getuige 2] van Ennetcom en [getuige 3] , eigenaar van [naam bedrijf] , over de beleidsmatige, bedrijfsmatige en forensische bejegening/protocollen betreffende e-mailadressen, contactenlijsten,
keypairsen SIMS ten aanzien van gebruikers. Dit aanvullende verzoek is onderbouwd met de (herhaalde) stelling dat binnen Ennetcom sprake was van – kort gezegd – hergebruik van e-mailadressen. Daarmee schiet de onderbouwing tekort. De verdediging heeft geen enkel concreet PGP-bericht uit het dossier aangewezen dat twijfels oproept over de vraag of het wel door de gebruiker van dat e-mailadres is verzonden of ontvangen. Met de informatie die zich nu in het dossier bevindt en het daarin te voegen proces-verbaal van verhoor van [getuige 1] van 7 juni 2021 kan het debat over het gestelde hergebruik van e-mailadressen binnen Ennetcom voldoende worden gevoerd. Het horen van deze getuigen acht de rechtbank daarom niet van belang voor enig te nemen beslissing in het kader van de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Het verzoek wordt afgewezen.
Beslissingen in de zaak van verdachte [verdachte 3]
Verzoeken met betrekking tot de met de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE)/Dubai gedeelde informatie omtrent verdachte [verdachte 3]
9. De verdediging van verdachte [verdachte 3] heeft naar aanleiding van het op 14 juni 2021 op de website www.crimesite.nl gepubliceerde artikel, getiteld ‘Officier van justitie was in Dubai een maand voor arrestatie [verdachte 3] ’ – onder B – allereerst verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen opheldering te verstrekken over de in dat artikel beschreven bezoeken aan de VAE/Dubai. De verdediging wenst met name opheldering over de vraag of daarbij over verdachte [verdachte 3] , althans over het uitleveringsverzoek inzake verdachte [verdachte 3] , is gesproken en de resultaten van die besprekingen te verstrekken ter eventuele voeging in het dossier. Verder heeft de verdediging verzocht om de
liaison officerin Dubai op een openbare zitting te horen.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
10. Het Openbaar Ministerie heeft in de reactie uitgelegd in welk kader de bezoeken aan de VAE hebben plaatsgevonden. Het ging om een eerste ronde over een bilateraal verdrag tussen de VAE en Nederland inzake wederzijdse rechtshulp in strafzaken te Abu Dhabi – waarbij het Openbaar Ministerie verwijst naar kamerbrieven van 10 januari 2020 en 21 juni 2021 – en om een periodiek regio-overleg dat plaatsvond in Dubai. De reis die medewerkers van de NCTV van 1 tot 5 november 2019 hebben gemaakt betrof deelname aan een cybersecurity-congres, zoals het Openbaar Ministerie al eerder had uitgelegd en waarvan het desbetreffende proces-verbaal van 15 april 2021 inmiddels in het dossier is gevoegd (zie persoonsdossier verdachte [verdachte 3] , pag. 1567), aldus het Openbaar Ministerie.
Reactie van de verdediging
11. Volgens de verdediging is het antwoord, te weten dat het zou gaan om een ‘eerste ronde’, niet geloofwaardig omdat al veel eerder dergelijke besprekingen plaatsvonden met de VAE. Zij heeft daarbij gewezen op antwoorden op Kamervragen uit 2016 en op een afwijzende beslissing op een door haar gedaan verzoek op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) in 2018.
Oordeel van de rechtbank
12. De rechtbank overweegt hieromtrent dat het laatstgenoemde op zichzelf nog niet maakt dat getwijfeld moet worden aan de mededeling van het Openbaar Ministerie dat het overleg geen betrekking had op de aanhouding en uitlevering van verdachte [verdachte 3] . De vermelding ‘eerste ronde’ hoeft niet te betekenen dat dit ook de eerste keer was dat over een verdrag in aanvulling op bestaande VN-verdragen is gesproken. De vragen die de verdediging opwerpt lijken naar het voorlopig oordeel van de rechtbank speculaties op basis van perspublicaties. Zij geven geen aanleiding voor een opdracht aan het Openbaar Ministerie om nadere informatie te verschaffen. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.

Verzoek tot het horen van de liaison officer in Dubai als getuige

13. Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank bepaalt dat dit verhoor door de rechter-commissaris wordt gehouden in de zaak van verdachte [verdachte 3] en dat het daartoe apart wordt gepland van het verhoor in de zaken van alle verdachten over de Dubai-observatie. Het verhoor in de zaak van verdachte [verdachte 3] zal gaan over welke informatie door of via de
liaison officerover verdachte [verdachte 3] is gedeeld met de autoriteiten van de VAE en over de feitelijke uitvoering van de aanhouding en de overdracht van verdachte [verdachte 3] . De rechtbank stelt zich voor dat dit verhoor van de
liaison officerin beginsel pas plaatsvindt nadat de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van de VAE zijn ontvangen. Mocht de beantwoording van vragen over deze onderwerpen aanleiding geven om (verdiepings)vragen te stellen over een onderwerp dat de rechtbank nu niet expliciet heeft benoemd, dan kan de rechter-commissaris de relevantie van de vragen bepalen en wanneer de vragen relevant zijn, ook die vragen (laten) stellen.

Verzoek met betrekking tot de herkomst van het DNA van verdachte [verdachte 3]

14. De verdediging heeft ter zitting van 29 juni 2021 medegedeeld dat zij over de herkomst van het DNA van verdachte [verdachte 3] – onder C – naar aanleiding van de reactie van het Openbaar Ministerie geen nadere verzoeken meer heeft. De rechtbank gaat ervan uit dat op dit punt geen beslissing meer hoeft te volgen.

Verzoek met betrekking tot het TCI-proces-verbaal uit zaaksdossier Plato

15. De verdediging heeft – onder E – verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen vragen te beantwoorden over een proces-verbaal van het Team Criminele Inlichtingen (hierna: het TCI-proces-verbaal) dat wordt genoemd in verband met de identificatie van een aan verdachte [verdachte 3] toegeschreven PGP-e-mailadres. Naar aanleiding van de reactie van het Openbaar Ministerie dat het desbetreffende TCI-proces-verbaal in het dossier zit en dat de daarin genoemde informatie afkomstig is van één informant, heeft de verdediging verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een reeks nieuwe vragen over dit TCI-proces-verbaal te beantwoorden. De rechtbank wijst dit verzoek echter af. Een TCI-proces-verbaal is geen bewijsmiddel. Daarom acht de rechtbank de vragen van de verdediging hierover niet relevant voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.

Verzoek met betrekking tot vliegbewegingen

16. De verdediging heeft – onder F – verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een overzicht te verstrekken van alle vliegbewegingen van verdachte [verdachte 3] (en de bij het Openbaar Ministerie bekende door verdachte [verdachte 3] gebruikte identiteiten) in de periode van 2004 tot 16 december 2019. De verdediging wil daarmee de betrouwbaarheid van de verklaring van de kroongetuige over het ontmoeten van verdachte [verdachte 3] kunnen toetsen. De rechtbank wijst het verzoek af. Het staat verdachte [verdachte 3] vrij om zelf informatie over zijn reisbewegingen aan te leveren. Niet valt in te zien dat een dergelijk – in jaren bezien ruim, maar in wijze van vervoer bezien beperkt – overzicht relevant kan zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Nog los van het voorgaande ziet de rechtbank ook niet goed voor zich hoe zo’n onderzoek zou moeten plaatsvinden zonder dat verdachte zelf informatie verstrekt over wanneer, hoe en onder welke naam hij heeft gereisd.
Beslissing in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] , en na aansluiting ook in de zaken van de overige verdachten
Verzoek tot het horen van deliaison officerin Dubai als getuige met betrekking tot de Dubai-observatie
17. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] heeft verzocht om de
liaison officerin Dubai te horen over de Dubai-observatie. Andere raadslieden hebben zich bij dit verzoek aangesloten. Het Openbaar Ministerie heeft zich niet verzet tegen toewijzing van dit verzoek.
18. In de beslissingen naar aanleiding van de pro formazitting in januari 2021 heeft de rechtbank al geoordeeld dat niet uit te sluiten valt dat in de toekomst een verhoor van de toenmalige
liaison officerin Dubai zal moeten plaatsvinden, om nadere vragen te kunnen stellen over de gang van zaken bij en rond de observatie. Toen is geen verder onderzoek gelast, omdat er nog nadere informatie werd verwacht. Inmiddels zijn aan het dossier toegevoegd:
  • een aanvullend proces-verbaal van officier van justitie [naam ovj 1] van 11 februari 2021;
  • een aanvullend proces-verbaal van hoofdinspecteur van politie [naam hoofdinspecteur] van 18 februari 2021;
  • een proces-verbaal van officier van justitie [naam ovj 2] van 19 februari 2021 over het proces-verbaal TCI van 18 juni 2019 en
  • een aanvullend proces-verbaal van verbalisanten 533 en 172 van de Landelijke Eenheid van 20 februari 2021.
19. Uit de inmiddels beschikbare processen-verbaal valt op te maken dat de contacten met de autoriteiten van de VAE over de Dubai-observatie via de
liaison officerzijn gelopen. De rechtbank ziet thans aanleiding om het verzoek tot het horen van de
liaison officertoe te wijzen. De rechtbank bepaalt dat dit verhoor plaatsvindt door de rechter-commissaris in de zaken van alle verdachten en dat het daartoe op een ander moment wordt gepland dan het verhoor dat plaats dient te vinden in de zaak van verdachte [verdachte 3] . De rechtbank stelt zich voor dat dit verhoor van de
liaison officerin beginsel pas plaatsvindt nadat de uitvoeringsstukken van het rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van de VAE zijn ontvangen.
Het onderwerp van verhoor zal zijn hoe de feitelijke uitvoering van de observatie in Dubai is verlopen vanaf het moment dat mrs. Meijering en Van Kleef in Dubai zijn geland tot het moment waarop zij uit Dubai zijn vertrokken. Mocht de beantwoording van vragen aanleiding geven om (verdiepings)vragen te stellen over andere aspecten van de Dubai-observatie, dan kan de rechter-commissaris ook die vragen (laten) stellen. De relevantie daarvan staat ter beoordeling van de rechter-commissaris, evenals de beoordeling of alle relevante vragen voldoende aan bod zijn gekomen.
Beslissing in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] , en na aansluiting ook in de zaken van de overige verdachten
Verzoek tot voeging van alle beschikbare iPhone-lijnen tussen de kroongetuige en zijn partner, zus en broer
20. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft naar aanleiding van de inzage in de berichten uit de inbeslaggenomen iPhone tussen de kroongetuige en zijn partner verzocht om voeging van al deze berichten. Ook is voeging gevraagd van alle berichten uit deze iPhone tussen de kroongetuige en een broer respectievelijk een zus.
Oordeel van de rechtbank
21. Uit de presentatie van de berichten op de regiezitting van 29 en 30 juni jl. volgt dat een groot aantal berichten tussen de kroongetuige en zijn partner die relevant zouden kunnen zijn geen deel uitmaken van de eerder door het Openbaar Ministerie verspreide aanvulling op het procesdossier. De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie op de berichten die ter zitting zijn gepresenteerd te voegen in het dossier, aangevuld met niet-gepresenteerde berichten waaruit een eventuele bredere context van het gesprek kan blijken.
22. De noodzaak om alle berichten tussen de kroongetuige en zijn partner uit de iPhone te voegen is niet gebleken. De rechtbank draagt geen kennis van al deze berichten en acht het niet realistisch te veronderstellen dat al deze berichten relevant zijn. Evenmin ziet de rechtbank de noodzaak om alle berichten tussen de kroongetuige en een broer respectievelijk zus te voegen. De inhoud van al deze berichten is op dit moment, los van de stukken die al gevoegd zijn, eveneens onbekend.
23. De gepresenteerde berichten die de verdediging relevant acht, lijken vooral te gaan over de wensen van de kroongetuige in het kader van de beschermingsovereenkomst. Hoewel het in het licht van de hierna – onder het kopje “Verzoek tot het horen van de officier van justitie van het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB-officier van justitie)” – weergegeven overwegingen van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage de vraag is in hoeverre rechterlijke toetsing van de beschermingsovereenkomst uiteindelijk plaats moet vinden, komt het de rechtbank voor dat het Openbaar Ministerie mogelijk een te nauw criterium heeft toegepast bij de bepaling welke van deze berichten in het procesdossier zouden moeten worden gevoegd. Deze omstandigheid brengt de rechtbank ertoe te bepalen dat de betreffende berichten tijdelijk ter inzage dienen te worden verstrekt aan de verdediging door middel van plaatsing op het MacBook waarop ook de ‘eigen’ PGP-lijnen staan. Deze tijdelijke verstrekking vindt (verder) plaats onder door het Openbaar Ministerie nader te stellen voorwaarden. Voor deze beslissing is los van het bovenstaande redengevend dat het om omvangrijke digitale bestanden gaat en dat het enkel communicatie bevat van de kroongetuige met een drietal personen uit zijn omgeving, zodat door deze verderstrekkende wijze van inzage de privacy van een beperkt aantal personen wordt geraakt.
24. Indien de inzage in het berichtenverkeer aanleiding geeft om voeging van bepaalde berichten te verzoeken, ligt het voor de hand dat de verdediging zich in eerste instantie wendt tot het Openbaar Ministerie met dat verzoek. De rechtbank gaat er daarbij vanuit dat de verdediging een verzoek aan het Openbaar Ministerie om een specifiek bericht of een specifieke berichtenreeks te voegen in het algemeen niet veel uitgebreider behoeft te motiveren dan dat zij belang hecht aan deze specifieke voeging. Ook gaat de rechtbank er vanuit dat het Openbaar Ministerie bij een dergelijke voeging berichten eerst zodanig anonimiseert, dat niet onnodig namen in het procesdossier terechtkomen. In het geval procespartijen onderling niet tot overeenstemming komen omtrent eventuele voeging, dan kan de verdediging zich uiteraard ter zitting wenden tot de rechtbank met een verzoek tot voeging van stukken. Bovenstaande werkwijze is niet alleen te doen gebruikelijk, het is bovenal praktisch. De rechtbank kent de inhoud en de context van de berichten niet, waardoor het bepalen van de noodzaak tot voeging – het strenge criterium waaraan de rechtbank een dergelijk verzoek op grond van artikel 315 Sv zou moeten toetsen – onnodig bemoeilijkt wordt. De weg via het Openbaar Ministerie is in het algemeen veel sneller en zo hoeft er niet onnodig tijd verloren te gaan.
25. Ten aanzien van verdachte [verdachte 7] overweegt de rechtbank als volgt. Het bevel tot voeging van de stukken geldt ambtshalve eveneens in zijn zaak.
Verzoek tot het horen van de officier van justitie van het Team Getuigen Bescherming (hierna: TGB-officier van justitie)
26. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft verzocht om de TGB-officier van justitie te horen over de redenen waarom de kroongetuige weigert te verklaren en over de financiële afspraken die zijn gemaakt in het kader van de getuigenbescherming. Volgens de verdediging is er inmiddels alle aanleiding om te veronderstellen dat de weigering te verklaren erdoor is ingegeven dat het Openbaar Ministerie niet aan de financiële eisen van de kroongetuige tegemoet wil komen. Verder leveren de berichten van de kroongetuige aan zijn partner die de verdediging heeft ingezien, sterke aanwijzingen op dat het Openbaar Ministerie in het kader van de beschermingsovereenkomst ontoelaatbare financiële beloningen met de kroongetuige is overeengekomen. Ter zitting hebben diverse andere raadslieden zich bij dit verzoek aangesloten. Het Openbaar Ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen.
Oordeel van de rechtbank
27. De rechtbank ziet geen aanleiding tot het horen van de TGB-officier van justitie om hem te bevragen over de reden van het niet-verklaren door de kroongetuige. De rechtbank heeft thans geen aanleiding te twijfelen aan de mededeling van de raadsman van de kroongetuige dat de kroongetuige op dit moment om medische redenen niet kan verklaren. De rechtbank kan zich voorstellen dat als dit bij de zittingen in september 2021 nog steeds zo is, daarover meer informatie dient te worden gegeven. De berichten uit de iPhone die de verdediging ter zitting heeft geciteerd maken het voorgaande niet anders.
28. Ten aanzien van het horen van de TGB-officier van justitie over de financiële afspraken die zijn gemaakt in het kader van de getuigenbescherming hebben de verdediging en het Openbaar Ministerie verwezen naar overwegingen uit het arrest van het gerechtshof Amsterdam in de zaak Passage. [1] Daarin gaat het gerechtshof (onder 2.2.2.5.2) in op het in die zaak gevoerde verweer, dat het Openbaar Ministerie aan de kroongetuigen in de zaak Passage toezeggingen heeft gedaan die het karakter hebben van (financiële) beloning voor het afleggen van hun getuigenverklaringen.
29. Het Openbaar Ministerie heeft verwezen naar de volgende overwegingen van het gerechtshof naar aanleiding van het verweer:
“Het onderwerp van het treffen van specifieke maatregelen voor de feitelijke bescherming van de in art. 226 l eerste lid Sv bedoelde getuigen ( [getuige 4] en [getuige 5] ) als ook van de in het tweede lid van die bepaling bedoelde personen (…), brengt naar zijn aard mee dat de inhoud van (‘het samenstel van’) die maatregelen zich in beginsel niet leent voor openbaarmaking. Immers, aangenomen moet worden dat openbaarmaking van die inhoud afbreuk doet aan het realiseren van het met het treffen van die maatregelen nagestreefde doel: het bieden van een effectieve feitelijke bescherming van personen in meest ruime zin.”
en

De gehoudenheid van het Openbaar Ministerie om steeds de (financiële) contouren van getroffen beschermingsmaatregelen aan het hof ter toetsing op rechtmatigheid of doelmatigheid voor te leggen kan niet worden gegrond op de hierboven weergegeven bepalingen. Uit de wettelijke regeling blijkt immers — zoals het hof hierboven heeft overwogen — dat daarin geen toetsing aan de (straf)rechter is opgedragen van de rechtmatigheid (doelmatigheid daarvan in dit verband mede begrepen) van maatregelen die zijn getroffen voor de feitelijke bescherming van de getuige.
Die gehoudenheid volgt evenmin uit de ratio van dat samenstel van bepalingen. De duiding die de verdediging heeft gegeven aan de wet en hetgeen daarmee is beoogd te waarborgen vormt daarvoor geen toereikend aanknopingspunt. Daarbij komt, dat de aard van het onderwerp zich al snel verzet tegen openbaarmaking. Dat getuigen — in de woorden van de verdediging — hun medewerking aan het afleggen van hun verklaringen afhankelijk maken van zicht op hun bescherming doet — wat daarvan overigens zij — die gehoudenheid niet alsnog ontstaan.”
30. De verdediging heeft op haar beurt verwezen naar de volgende overwegingen van het gerechtshof naar aanleiding van het verweer:
“De eerste vraag is of hetgeen wél is gebleken over de feitelijke aard, vorm, inrichting of inhoud van ten aanzien van een of meer van de (kroon)getuigen getroffen beschermingsmaatregelen reeds de conclusie rechtvaardigt dat die maatregelen zodanig ondoelmatig en excessief zijn dat deze in redelijkheid niet (kunnen) strekken tot bescherming doch (mede) moeten worden beschouwd als een financiële beloning voor het afleggen van getuigenverklaringen. In dat geval is mogelijk een situatie ontstaan die niet overeenstemt met de wettelijke regeling en die de wetgever uitdrukkelijk heeft willen voorkomen.”
en
“De slotsom dient derhalve te luiden dat noch het enkele uitblijven van een rechterlijke toetsing van (toegezegde) prestaties in het kader van getuigenbescherming van de zijde van de Staat, noch de ontbrekende nadere verantwoording daaromtrent door het Openbaar Ministerie een strafvorderlijk verzuim of een schending van het in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) gegarandeerde recht op een eerlijk proces oplevert. Het is denkbaar dat dit oordeel anders kan uitvallen. Gedacht kan worden aan het geval waarin blijkt van feiten en omstandigheden, die zodanig sterke aanwijzingen opleveren voor onrechtmatig handelen door het Openbaar Ministerie, dat geoordeeld moet worden dat dit onder het mom van bescherming van de getuige afspraken maakt of toezeggingen doet, die redelijkerwijs niet met passende bescherming in verband kunnen worden gebracht doch wel strekken tot het louter of overwegend (financieel) belonen van de bereidheid van de getuige om in een strafvorderlijke context te verklaren. Dat geval impliceert een onrechtmatige situatie, die ofwel het gevolg is van list en bedrog aan de zijde van de Staat althans van het volkomen falen van de in het Besluit getuigenbescherming geregelde bestuurlijke controle. Van aanknopingspunten voor het bestaan van dat hypothetische geval is niet gebleken, ook niet waar het gaat om hetgeen, naar is gebleken, in de sleutel van bescherming door het Openbaar Ministerie is ondernomen en verricht.”
31. Het Openbaar Ministerie wijst er terecht op dat het gerechtshof in de zaak Passage alle verzoeken van de verdediging tot het geven van openheid over financiële afspraken heeft afgewezen en dat de beslissingen van het gerechtshof door de Hoge Raad in stand zijn gelaten. De verdediging heeft er echter terecht op gewezen dat het gerechtshof ruimte open laat voor een andere afweging in bijzondere gevallen.
32. De verdediging meent dat er sterke aanwijzingen zijn dat de kroongetuige veel meer dan € 1,8 miljoen heeft kunnen uitonderhandelen. Zij baseert zich daarbij op de door haar geciteerde berichten uit de iPhone en op de omstandigheid dat het tot een deal is gekomen. De rechtbank begrijpt de verdediging aldus dat zij hieruit de conclusie trekt dat er sterke aanwijzingen zijn dat met de kroongetuige een afspraak is gemaakt die niet meer met passende bescherming in verband kan worden gebracht en dat er in feite sprake is van een ‘gekochte’ getuige. Deze conclusie acht de rechtbank echter prematuur. Uit die berichten, waaronder de chats over ‘(…) naar het buitenland toe met 1,8 miljoen zonder TGB, ‘lening 0 %’, ‘de grootste zaak ooit (…) qua liqui’ en ‘het maximale eruit halen’, kan dat niet zonder meer worden afgeleid. De context van die berichten is niet duidelijk omdat alleen een selectie van berichten is getoond. Verder lijkt het erop dat de kroongetuige in de geciteerde berichten spreekt over wat hij wenst in het kader van de (onderhandelingen over de) getuigenbescherming. Uit die berichten blijkt niets over waar het Openbaar Ministerie mee akkoord is gegaan en wat uiteindelijk met de kroongetuige is overeengekomen ten aanzien van de getuigenbescherming. De rechtbank ziet dan ook thans geen aanleiding voor het horen van de TGB-officier van justitie. Het verzoek wordt afgewezen.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6]

Verzoek met betrekking tot het proces-verbaal van rechercheur [nummer]

33. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft over het proces-verbaal van verbalisant [nummer] van 26 april 2021 over de inhoud van de iPhone van de kroongetuige vragen gesteld. Zij verzoekt deze te laten beantwoorden in een aanvullend proces-verbaal. De rechtbank wijst dit verzoek als volgt toe. De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie op een aanvullend proces-verbaal op te laten maken door rechercheur [nummer] , althans de meest aangewezen rechercheur, en daarin voor zover mogelijk uitleg te laten geven over hoe het kan dat de berichtenwisseling op de lijn tussen de kroongetuige en zijn partner pas op 14 november 2017 aanvangt, terwijl de iPhone volgens het proces-verbaal van 26 april 2021 vermoedelijk al vanaf 15 september 2017 in gebruik is geweest bij de kroongetuige. Tevens dient in dat op te maken proces-verbaal antwoord te worden gegeven op de vraag of er een technische verklaring is voor het gegeven dat slechts zoekslagen zijn teruggevonden van één datum, namelijk 23 september 2017, mede in het licht van de omstandigheid dat de kroongetuige en zijn partner elkaar kennelijk regelmatig ‘linkjes’ naar websites toestuurden. De vraag van de verdediging over de tijdstippen van het bezoek van websites op 23 september 2017 behoeft geen beantwoording meer. Die tijdstippen staan namelijk vermeld op de bijlage bij het proces-verbaal van 26 april 2021.
Verzoek met betrekking tot de vorderingen onthouding inzake de iPhone van de kroongetuige
34. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft verzocht om het Openbaar Ministerie op te dragen informatie te verstrekken over de hoeveelheid berichten die van inzage wordt onthouden. De rechtbank wijst dit verzoek af. De berichten worden met machtiging van de rechter-commissaris onthouden. Het belang bij inzicht in de verhouding tussen onthouden berichten en berichten waarin wel inzage wordt verstrekt, acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd.
Desgevraagd door de verdediging heeft het Openbaar Ministerie geantwoord dat bij de onthouding van berichten uit de inzage-set niet alleen de namen zijn verwijderd maar dat, in het geval een naam in een bericht voorkomt, dan het hele bericht is verwijderd. Dit is – net als bij van inzage onthouden berichten in de Marengo-dataset – gedaan omdat het technisch nagenoeg onmogelijk is om alleen de namen uit de digitale inzage-set te halen en deze berichten volgens de rechter-commissaris op geen enkele wijze relevant zijn voor de strafzaak, aldus het Openbaar Ministerie.
35. De rechtbank gaat er op basis van de verstrekte machtigingen van de rechter-commissaris van 24 juni 2021 vanuit dat dit antwoord van het Openbaar Ministerie en de hierna te beschrijven verzoeken alleen zien op de berichten die worden onthouden op grond van de beslissing van 24 juni 2021 op de vordering van het zaaks-Openbaar Ministerie en niet ook op de beslissing van 24 juni 2021 op de vordering van de TGB-officier van justitie. In die laatste beslissing staat immers dat alleen machtiging wordt verleend inzage te weigeren in de gemarkeerde passages en geselecteerde afbeeldingen. Deze machtiging lijkt dan ook niet te zien op hele berichten.
36. Voor zover de verdediging het verzoek heeft gedaan de berichten die op basis van de beslissing op de vordering van het zaaks-Openbaar Ministerie worden onthouden, uit te printen en vervolgens alleen de namen zwart te maken, wordt dit verzoek afgewezen. Het aanvullende verzoek van de verdediging om de rechter-commissaris de onthouden berichten zekerheidshalve opnieuw te laten beoordelen om na te gaan of deze mogelijk toch relevant zijn ten aanzien van algemene onderwerpen, wordt ook afgewezen. De rechter-commissaris heeft in de beslissing van 24 juni 2021 namelijk al expliciet overwogen dat de te onthouden berichten op geen enkele manier als relevant te beschouwen zijn voor de strafzaak en dat de verdachten niet in hun verdediging worden geschaad. De rechtbank treedt verder niet in die beoordeling.

Verzoek met betrekking tot het totaaloverzicht gunstbetoon

37. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een alomvattend proces-verbaal op te maken van alle gunsten die aan de kroongetuige zijn toegezegd.
38. Dit verzoek wordt afgewezen. De rechtbank is nog in afwachting van het bij beslissing van 21 mei 2021 opgedragen proces-verbaal waarin wordt ingegaan op de vragen wat er ten aanzien van de regeling van de voorwaardelijke invrijheidstelling (hierna: de VI-regeling) is besproken en wat daarover eventueel met de kroongetuige is afgesproken. Dit vond de rechtbank van belang met het oog op de vraag of mogelijk sprake is van gunstbetoon waarvan op grond van artikel 226g, vierde lid, Sv een proces-verbaal opgemaakt had moeten worden. Eventuele (extra, van een normale detentiesituatie afwijkende) voorzieningen die de kroongetuige in detentie heeft of heeft gehad, vallen in beginsel niet onder gunstbetoon als bedoeld in dat artikel. Een alomvattend proces-verbaal met een opsomming van deze voorzieningen is naar het oordeel van de rechtbank daarom niet van belang voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv.
Verzoek met betrekking tot een overzicht van communicatiemiddelen van de kroongetuige
Toelichting van het Openbaar Ministerie
39. In de mondelinge toelichting die het Openbaar Ministerie op 29 juni 2021 heeft gegeven is een overzicht opgenomen van de communicatiemogelijkheden die de kroongetuige – telefonisch en via internet – heeft en heeft gehad vanaf het moment dat hij op zijn huidige detentielocatie is gaan verblijven (te weten het eerste kwartaal van 2018). Voorts heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat als er relevante vervolgvragen zijn, deze kunnen worden uitgezet bij de officier van justitie van het Team Bijzondere Getuigen (hierna: TBG-officier van justitie).
Verzoek van de verdediging
40. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft daarop ter terechtzitting – samengevat – de volgende vragen opgeworpen:
  • Welke communicatiemogelijkheden had de kroongetuige gedurende heel 2017?
  • Vanaf welke datum kan de kroongetuige op internet, hoelang duren deze momenten en op welke wijze wordt hierop toezicht gehouden?
Oordeel van de rechtbank
41. De rechtbank acht deze vervolgvragen relevant en draagt daarom aan het Openbaar Ministerie op om hierover, al dan niet door de TBG-officier van justitie, een proces-verbaal op te (doen) maken. Het Openbaar Ministerie heeft ten aanzien van de eerste vraag ter zitting aangegeven dat verdachte [verdachte 8] tot begin februari 2018 niet als kroongetuige gedetineerd was, dat de TBG-officier van justitie daarover niets kan zeggen en dat hij als een gewone gedetineerde onder de verantwoordelijkheid van de directeur van de detentielocatie viel. Uit het dossier blijkt echter dat verdachte [verdachte 8] in september 2017, terwijl hij in het kader van de zaken Roos/Doorn in volledige beperkingen zat, mocht bellen. Dat had naar zijn zeggen te maken met zijn status als mogelijke kroongetuige, dus wellicht dat de TBG-officier van justitie toch degene is die hierover nader zou kunnen verbaliseren. Daarnaast geldt dat het Openbaar Ministerie – na informatie-inwinning bij de betreffende detentielocatie(s) – een proces-verbaal kan laten opmaken over de communicatiemogelijkheden die verdachte [verdachte 8] heeft gehad in de periode vóór februari 2018.

Verzoek met betrekking tot de bekendmaking van de deal

42. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft (opnieuw) verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal op te maken met betrekking tot de bekendmaking dat er een deal was met een kroongetuige.
Eerdere overwegingen van de rechtbank
43. De rechtbank heeft op eenzelfde verzoek van de verdediging op 21 mei 2021 voor zover hier van belang, het volgende overwogen:
‘De verdediging heeft verzocht, samengevat, het Openbaar Ministerie op te dragen een proces-verbaal op te maken met betrekking tot de bekendmaking dat er een deal was met een kroongetuige. Het belang van de verdediging is gelegen in het kunnen toetsen van de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige. Hij heeft namelijk ernstige beschuldigingen aan het adres van het Openbaar Ministerie geuit, waaronder dat het Openbaar Ministerie in strijd met afspraken en toezeggingen alsook waarschuwingen en smeekbedes van de kroongetuige om de deal niet naar buiten te brengen voordat de veiligheid was geregeld en/of de hoofdverdachte was aangehouden, (toch) is overgegaan tot vervroegde bekendmaking van de deal met als gevolg dat de broer van de kroongetuige is vermoord. Het belang klemt temeer nu de kroongetuige zijn leugen over de iPhone in direct verband heeft gebracht met deze gestelde schending van afspraken. Daarnaast is het belang van de verdediging erin gelegen, dat zij ten volle verweer wenst te voeren op de totstandkoming van de deal. In dit verband wijst de verdediging erop dat de kroongetuige ook heeft beweerd dat het Openbaar Ministerie in de week van de liquidatiepoging op verdachte [verdachte 6] heeft besloten verdachte [verdachte 6] aan te houden zonder met hem (de kroongetuige) te overleggen, ‘omdat ze wisten dat hij niet zou tekenen’. Als blijkt dat de kroongetuige gelijk heeft en hij tegen de afspraken in en onder druk gedwongen zou zijn om te tekenen, ziet de verdediging dit als bouwsteen voor het verweer dat de deal onrechtmatig tot stand is gekomen. De verdediging stelt in repliek nog dat het Openbaar Ministerie het toetsingskader juist ten onrechte versmalt door te stellen dat de toetsing naar de betrouwbaarheid zich alleen kan uitstrekken tot de verklaringen over de feiten in de overeenkomst. Bovendien legt het die toets dan alleen aan voor de verdediging en niet voor zichzelf omdat het zelf het zogenoemde 26Koper-proces-verbaal heeft ingebracht – naar eigen zeggen – in het kader van de beoordeling van de betrouwbaarheid van de kroongetuige en dit proces-verbaal (ook) geen betrekking had op strafbare feiten uit de overeenkomst.
(…)
Oordeel rechtbank
De kroongetuige heeft een overeenkomst gesloten met de Staat, en uit zijn proceshouding maakt de rechtbank op dat hij zich nog steeds aan die overeenkomst gebonden acht. Tegen deze achtergrond acht de rechtbank onvoldoende onderbouwd dat een proces-verbaal met betrekking tot de bekendmaking van de deal met de kroongetuige van belang is voor de beoordeling van de vragen van 348 en 350 Sv in de zaken van de door de verdediging bijgestane verdachten.’
Standpunt van de verdediging
44. De verdediging begrijpt de laatstgenoemde overweging van de rechtbank niet. De verdediging heeft haar belangen immers niet geplaatst in het licht van – kort gezegd – de gebondenheid van de kroongetuige aan de overeenkomst. Verder is niet gereageerd op hetgeen wel is opgeworpen, zo stelt zij.
Oordeel van de rechtbank
45. De rechtbank heeft in haar overweging gereageerd op de stelling van de verdediging dat haar belang er mede in gelegen is dat zij ten volle verweer wenst te voeren op de totstandkoming van de deal. De verdediging betoogde:

Als blijkt dat de kroongetuige gelijk heeft en hij tegen de afspraken in en onder druk gedwongen zou zijn om te tekenen, ziet de verdediging dit als bouwsteen voor het verweer dat de deal onrechtmatig tot stand is gekomen.”
Het oordeel van de rechtbank is vooralsnog dat een civielrechtelijke overeenkomst, zoals die tussen de kroongetuige en de Staat is gesloten, niet onrechtmatig wordt doordat een van de partijen deze onder druk is aangegaan. Een dergelijke overeenkomst blijft van kracht tot de onder druk gezette partij deze vernietigt. Deze partij kan er echter ook voor kiezen gebonden te blijven aan de overeenkomst, ondanks een gebrek bij de totstandkoming daarvan. Omdat de kroongetuige zelf zich nog gebonden acht aan de overeenkomst is deze dus tussen hen geldig. In die situatie kan de rechtbank voorshands niet inzien hoe de overeenkomst door de (gestelde) dwang of druk als onrechtmatig kan worden beoordeeld en is de relevantie van het verzoek in dat licht onvoldoende onderbouwd.
Verzoek met betrekking tot nadere motivering van de rechtbank
46. De verdediging merkt terecht op dat de rechtbank niet is ingegaan op de stelling van de verdediging dat haar belang bij het proces-verbaal er ook in gelegen is om de betrouwbaarheid van de kroongetuige te toetsen. Aan die stelling ligt ten grondslag de verklaring van de kroongetuige dat hij het Openbaar Ministerie heeft gesmeekt de deal niet naar buiten te brengen voordat de veiligheid was geregeld en/of een medeverdachte was aangehouden. Als de kroongetuige op dat punt heeft gelogen is de vraag waarom het Openbaar Ministerie zich hierover niet heeft uitgelaten en zegt het iets over de betrouwbaarheid en de acteerprestaties van de kroongetuige, aldus de verdediging.
Overwegingen van de rechtbank
47. De rechtbank acht ook die stelling onvoldoende onderbouwing van de relevantie van het op te maken proces-verbaal. De vraag of de kroongetuige heeft gelogen toen hij verklaarde dat hij het Openbaar Ministerie heeft gesmeekt de overeenkomst niet te vroeg bekend te maken, heeft geen rechtstreeks verband met de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De vraag of de kroongetuige in algemene zin als (on)betrouwbaar moet worden aangemerkt valt niet (zonder meer) samen met de vraag of de verklaringen van de kroongetuige betrouwbaar zijn. De rechtbank heeft in deze zaken al toegestaan dat enkele getuigen (te weten [getuige 6] en [getuige 7] ) werden gehoord over het volgens de verdediging onbetrouwbare karakter van de kroongetuige. Ook heeft de verdediging de kroongetuige verschillende malen kunnen ondervragen op dat punt en kan dat naar verwachting in de loop van de procedure ook nog doen. Daarnaast is de inzage van de iPhone van de kroongetuige nog gaande en worden in dat verband stukken aan het procesdossier toegevoegd. Bij die stand van zaken acht de rechtbank het belang van het gevraagde proces-verbaal onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank wijst het verzoek af.

Verzoek tot het horen van de partner van de kroongetuige

48. De verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] en [verdachte 6] heeft verzocht om de partner van de kroongetuige op korte termijn te gaan horen. De verdediging heeft daarbij aangegeven dat dit wat haar betreft kan plaatsvinden op een van de geplande zittingsdagen in september 2021. De verdediging heeft daartoe aangevoerd dat de kroongetuige nu niet verklaart en het horen van de partner over de inhoud van de iPhone ook los van de verklaring van de kroongetuige in het belang van de verdediging is. Dit belang is alleen maar toegenomen na kennisname van de berichten uit de iPhone die zijn ingezien, aldus de verdediging.
Eerdere overwegingen van de rechtbank
49. De rechtbank heeft op 29 september 2020 op het verzoek van de verdediging beslist dat de partner van de kroongetuige bij de rechter-commissaris gehoord zal worden over de telefoons die de kroongetuige (mogelijk) in zijn cel heeft gehad in 2017 en over haar wetenschap met betrekking tot de betrokkenheid van de kroongetuige bij de feiten uit de zaaksdossiers Roos/Doorn. Bij de regiezitting van 16 april 2021 heeft de verdediging de rechtbank verzocht te bepalen dat de partner ook mag worden ondervraagd over de
inhoudvan de iPhone. De rechtbank heeft dat verzoek – evenals de verzoeken van de andere raadslieden om bij dat verhoor in dat geval te mogen aansluiten – voor dat moment afgewezen. De rechtbank heeft daarbij overwogen dat de beslissing of de verdediging daarbij belang heeft pas kan worden genomen nadat de kroongetuige zelf over de inhoud van de iPhone is gehoord. Alleen om praktische redenen heeft de rechtbank vervolgens besloten het al geplande verhoor uit te stellen. Zo zou namelijk voorkomen worden dat de getuige twee keer bij de rechter-commissaris zou moeten verschijnen.
Oordeel van de rechtbank
50. De omstandigheid dat de kroongetuige op dit moment niet verklaart, maakt niet dat de rechtbank aanleiding ziet om het verzoek toe te wijzen. De rechtbank is namelijk nog steeds van oordeel dat zij het belang van het horen van de partner over de inhoud van de iPhone pas goed kan beoordelen indien en zodra de kroongetuige zelf over de inhoud van de iPhone is gehoord. Dit wordt niet anders door de inhoud van de door de verdediging geciteerde berichten uit de iPhone. Deze lijken veelal te gaan over de wensen van de kroongetuige over de beschermingsovereenkomst. Vooralsnog bestaat geen aanleiding de kroongetuige of zijn partner daarover te bevragen. Het verzoek wordt daarom afgewezen. Als bij de pro formazitting in september 2021 zou blijken dat de medische verhindering van de kroongetuige om te verklaren nog (veel) langer gaat duren, kan de rechtbank het verzoek heroverwegen.
Beslissing in de zaak van verdachte [verdachte 6]

Verzoek met betrekking tot het rechtshulpverzoek inzake de sportschool

51. Het Openbaar Ministerie heeft op 3 februari 2021 een rechtshulpverzoek gericht aan het Verenigd Koninkrijk om gegevens over het sportschoolbezoek van verdachte [verdachte 6] te verkrijgen. Deze gegevens staan op een
serverin het Verenigd Koninkrijk. Dit rechtshulpverzoek is nog in behandeling. De rechtbank ziet geen aanleiding om te bepalen dat het rechtshulpverzoek nu al, voordat de uitvoeringsstukken beschikbaar zijn, in het dossier moet worden gevoegd, zoals door de verdediging is verzocht. Het verzoek wordt afgewezen.
In de zaken van alle verdachten

Overige verzoeken en vragen

52. Voor zover de verdediging nog andere verzoeken heeft gedaan of vragen heeft gesteld, blijven deze hier onbesproken omdat de rechtbank er, gelet op de reactie van het Openbaar Ministerie, van uitgaat dat hierop geen beslissing meer hoeft te volgen. Voor zover dit anders is, kan de verdediging bij gelegenheid van een volgende zitting deze (eventuele) onbesproken verzoeken en vragen opnieuw onder de aandacht brengen.

Het vervolg van de inhoudelijke behandeling

53. De behandeling van alle zaken zal worden voortgezet in september 2021. De officier van justitie heeft aangekondigd dat medio augustus 2021 een aanvulling op het dossier zal worden verspreid. De zittingsdagen van 14 en 15 september 2021 zullen daarom worden gebruikt voor het bespreken van de stand van het onderzoek, nadere onderzoekswensen, mogelijke verzoeken met betrekking tot de voorlopige hechtenis en regie. Indien een schriftelijke voorbereiding in de rede ligt zal de rechtbank procespartijen daarover separaat berichten. Ook ligt het in de rede dat de verdediging van verdachte [verdachte 8] een nadere toelichting geeft op de gevolgen die zij ondervindt van de aanslag op het leven van [naam 1] .
54. De rechtbank heeft het voornemen om 21 en 22 september 2021, naast eventuele uitloop van de zittingsdagen de week ervoor, te gebruiken voor het horen van de kroongetuige over algemene onderwerpen in de zaken van alle verdachten. Mocht dit niet mogelijk zijn, dan verneemt de rechtbank dat uiteraard graag zo snel mogelijk van zijn raadslieden. In dat geval zal het debat op 14 en 15 september 2021 naar het zich laat aanzien mede over dat onderwerp gaan. Als de kroongetuige in september 2021 niet gehoord wordt, zal op 22 september 2021 het zaaksdossier Tennis worden besproken met de verdachten die het aangaat. Een concrete invulling van de zittingsdagen in december 2021 kan de rechtbank thans nog niet geven, maar naar het zich laat aanzien zullen op de meeste van deze dagen de zaken van alle verdachten aan de orde zijn.