De raadslieden van bijna alle andere verdachten hebben zich bij deze verzoeken aangesloten. Daarnaast heeft mr. Bouchikhi verzocht om een tijdlijn in het kader van het voornoemde en om voeging van stukken waaruit blijkt dat, en om welke reden [verdachte 26Koper] in 2015 is overgeplaatst vanuit de penitentiaire inrichting in [plaats] .
Met betrekking tot deze verzoeken overweegt de rechtbank als volgt.
Op 6 augustus 2020, kort voor de aanvang van de pro formazitting inzake Marengo, heeft het Openbaar Ministerie het proces-verbaal 26Koper in het dossier gevoegd en verspreid.
Het proces-verbaal 26Koper bevat in de kern gedeelten uit de kluisverklaringen van de kroongetuige, afgezet tegen ontsleutelde (delen van) PGP-gesprekken gevoerd in de periode nadat het onderzoek 26Koper net “geklapt” was. Deze PGP-gesprekken worden door de politie toegeschreven aan een aantal Marengo-verdachten en aan hen gelieerde personen. In die gesprekken wordt onder meer over advocaten gesproken en/of wat met hen besproken zou zijn of moet worden. Daarnaast wordt in het proces-verbaal 26Koper een aantal feitelijkheden opgesomd, zoals de namen van de in 26Koper aangehouden personen, wie wanneer hun advocaat was, tot welke datum de beperkingen golden en welke informatie wanneer met de verdediging werd gedeeld. Genoemde PGP-gesprekken worden afgezet tegen informatie uit het 26Koper-onderzoek en genoemde feitelijkheden. Een deel van het proces-verbaal 26Koper gaat over deze analyse en interpretaties wanneer bepaalde informatie bekend zou zijn (geworden) bij de personen die die gesprekken voeren.
Of het Openbaar Ministerie een gerechtvaardigd belang heeft om een dergelijk verificatie-proces-verbaal bij het dossier te voegen moet worden beoordeeld aan de hand van het relevantiecriterium. Gezien het belang dat het Openbaar Ministerie hecht aan de zaak 26Koper als aanloop naar een aantal liquidaties die in Marengo vervolgd worden, gezien hetgeen de kroongetuige in de kluisverklaringen heeft verklaard over 26Koper en gezien hetgeen het Openbaar Ministerie stelt omtrent (de deelnemers aan) het criminele samenwerkingsverband rondom verdachte [verdachte 6] en de wijze waarop zij aan voor hen relevante informatie zouden komen, acht de rechtbank het opmaken van het proces-verbaal 26Koper en de voeging daarvan in het zaaksdossier Marengo niet onbegrijpelijk.
Bij dit verificatieonderzoek komen namen naar voren van een aantal bij 26Koper betrokken advocaten (of advocatenkantoren), waaronder enkele advocaten die thans in Marengo betrokken zijn. Dit is nauwelijks te vermijden, alleen al omdat een aantal namen onomwonden door de deelnemers aan deze PGP-gesprekken wordt genoemd of rechtstreeks volgt uit de analyse van de politie. Het Openbaar Ministerie heeft er vervolgens voor gekozen de namen van die advocaten in het proces-verbaal 26Koper op te (doen) nemen. De vraag dringt zich op of het noemen van die namen in dit stadium van de procedure relevant was. Het proces-verbaal 26Koper handelt immers – zo geeft ook het Openbaar Ministerie aan – niet over de vraag of advocaten in het onderzoek 26Koper de beperkingen hebben geschonden, maar veeleer over de wijze waarop de deelnemers aan de PGP-gesprekken (al dan niet via advocaten) aan informatie over de verdenkingen tegen de 26Koper-verdachten trachten te komen.
Al te stellige conclusies over de genoemde advocaten lijken ook risicovol. De rechtbank constateert dat in de in het proces-verbaal 26Koper opgenomen PGP-gesprekken ook regelmatig genoemd wordt dat advocaten aangeven beperkte of geen handelingsvrijheid hebben, juist vanwege die beperkingen. Daarbij geldt dat aan deze PGP-gesprekken een aantal onzekerheden kleeft. Daargelaten of de personen die de gesprekken voeren zijn wie ze vermoed worden te zijn, is het immers ook de vraag of deze personen (als het gaat over advocaten respectievelijk uitlatingen die advocaten gedaan zouden hebben) in die gesprekken steeds de waarheid spreken. Daar komt de nuancering bij dat advocaten in zijn algemeenheid tijdens beperkingen best contact mogen hebben met naasten van hun cliënt mits dit het onderzoek niet raakt. Waar het proces-verbaal 26Koper – in de woorden van het Openbaar Ministerie – niet gaat over het gedrag van de raadslieden uit 26Koper, had het bovenstaande in aanmerking nemend in dit stadium van de procedure wellicht ook gekozen kunnen worden voor een andere, minder beschadigende wijze van verslaglegging.
Het Openbaar Ministerie heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank bij het maken van een keuze daarin weinig oog gehad voor de positie van de in het proces-verbaal 26Koper genoemde advocaten, nu het Openbaar Ministerie zich had moeten realiseren dat het risico op voor advocaten schadelijke berichten in de pers aanwezig was en dat het voor deze advocaten buitengewoon lastig zou zijn zich hiertegen te weren. Dat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal 26Koper heeft opgemaakt met als doel de reputatie van een aantal advocaten te beschadigen acht de rechtbank echter niet aannemelijk, gezien het hiervoor geschetste legitieme onderzoeksbelang dat de rechtbank op zichzelf bij het opmaken en voegen van dit verificatie-proces-verbaal aanwezig acht.
Uitgangspunt voor de rechtbank is – zo is al op de zitting gecommuniceerd – dat iedere advocaat zijn beroep uitoefent binnen de voor hem geldende gedragsregels. Dat uitgangspunt is niet veranderd door de inhoud van het proces-verbaal 26Koper. De deken van de Orde van Advocaten gaat inmiddels onderzoek doen naar een aantal advocaten uit 26Koper, waarbij deze advocaten zonder hun plicht tot geheimhouding te schenden zich kunnen verweren tegen vermeende overtredingen van de gedragsregels. Dat is de plaats waar dergelijke vragen aan de orde dienen te komen. De omstandigheid dat dit onderzoek gaande is brengt evenmin wijziging in het uitgangspunt van de rechtbank.
Het belang van nader onderzoek naar de door de raadslieden opgeworpen vragen door het horen van de verzochte getuigen dient de rechtbank af te zetten tegen de in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te beantwoorden vragen in de zaken van de door hen vertegenwoordigde verdachten. Een verdedigingsbelang in de betreffende strafzaken daarbij is, gegeven het hiervoor geschetste legitieme onderzoeksbelang dat de rechtbank op zichzelf bij het opmaken en voegen van dit verificatie-proces-verbaal aanwezig acht, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ditzelfde geldt voor de verzoeken van mr. Bouchikhi tot het (doen) opstellen van de verzochte tijdlijn en om voeging van stukken waaruit blijkt dat, en waarom, [verdachte 26Koper] in 2015 is overgeplaatst vanuit de penitentiaire inrichting in [plaats] , nu het daarbij moet gaan om een verdedigingsbelang in de zaak van verdachte [verdachte 7] . De verzoeken worden daarom afgewezen.
Verzoeken met betrekking tot de ‘Dubai-observatie’