ECLI:NL:RBAMS:2020:4764

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 september 2020
Publicatiedatum
28 september 2020
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • M.J. van der Meer
  • P. de Vries
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op de onderzoekswensen in het onderzoek 26Marengo

In de zaak 26Marengo heeft de rechtbank op 29 september 2020 beslissingen genomen over verschillende onderzoekswensen die door de verdediging van de verdachten zijn ingediend. De verzoeken waren gebaseerd op de stelling dat het Openbaar Ministerie een gecoördineerde actie heeft ondernomen om de integriteit van de verdediging te ondermijnen. De rechtbank heeft deze stelling voorlopig verworpen, omdat de argumenten niet voldoende onderbouwd waren. De verzoeken om nader onderzoek naar het proces-verbaal 26Koper en de 'Dubai-observatie' zijn afzonderlijk besproken. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Openbaar Ministerie gerechtvaardigd belang had bij het toevoegen van het proces-verbaal 26Koper aan het dossier, ondanks de betrokkenheid van advocaten. De rechtbank heeft ook de verzoeken om getuigen te horen en om inzage in bepaalde dossiers afgewezen, omdat het verdedigingsbelang onvoldoende was onderbouwd. De rechtbank heeft benadrukt dat de positie van de advocaten in het proces gerespecteerd moet worden en dat de verdediging de mogelijkheid moet hebben om zich te verweren tegen beschuldigingen. De rechtbank heeft de verzoeken tot het horen van getuigen en het verkrijgen van informatie over de inzet van opsporingsmiddelen afgewezen, maar heeft wel de noodzaak erkend om het dossier aan te vullen met relevante informatie over de inzet van BOB-middelen. De rechtbank heeft de verzoeken van de verdediging om inzage in bepaalde dossiers en om het horen van getuigen in de zaak van verdachte [verdachte 1] toegewezen, waarbij het belang van de verdediging in het geding was.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op onderzoekswensen in 26Marengo, gedaan op de pro formazitting van 11, 12, 13 en 27 augustus en 3 september 2020
Beslissingen in de zaken van alle verdachten

Verwijzing naar de rechter-commissaris

De stukken worden in handen gesteld van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, om het onderzoek dat hierna wordt toegewezen te (doen) verrichten, om voort te gaan met het lopende onderzoek en voorts om al datgene te verrichten wat zij in het belang van het onderzoek acht.
Verzoeken met betrekking tot het ‘Proces-verbaal bevindingen verificatie verklaringen [kroongetuige] betreffende het onderzoek 26Koper (hierna: proces-verbaal 26Koper)’ en de ‘Dubai-observatie’
Inleiding
De verdediging van de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] heeft een aantal onderzoekswensen geformuleerd, gebaseerd op de stelling dat er van de zijde van het Openbaar Ministerie sprake is van een bewuste, gecoördineerde beschadigingsactie gericht op de integriteit van de verdediging, om de aandacht af te leiden van de grote problemen waarin de kroongetuige is komen te verkeren. Daarbij noemt zij vier ‘incidenten’:
  • de verspreiding van het proces-verbaal 26Koper op 6 augustus 2020, in het volle bewustzijn dat dit op korte termijn bij de media terecht zou komen, met alle gevolgen van dien;
  • op 18 augustus 2020 werd mr. Van Kleef tijdens een pro formazitting door het zaaks-Openbaar Ministerie in de zaak Orinus beschuldigd van het lekken van informatie;
  • de wijze waarop de zaaks-rechter-commissaris en de teamvoorzitter van het kabinet van de rechter-commissaris in de brief van 4 augustus 2020 de integriteit van mr. Meijering aantastten, waaruit een frame vanuit het Openbaar Ministerie moet zijn overgeslagen dat niet overeenstemt met de werkelijkheid;
  • het stelselmatig observeren van mrs. Meijering en Van Kleef medio juni 2019 in Dubai, wat het Openbaar Ministerie getracht heeft onder de pet te houden maar dankzij journalisten bekend is geworden.
De rechtbank is voorlopig van oordeel dat die conclusie niet uit deze opsomming getrokken kan worden. Argumenten voor die stelling kunnen bezwaarlijk gehaald worden uit een beslissing van een rechter-commissaris (die immers niet aan het Openbaar Ministerie verbonden is) of een beschuldiging aan het adres van een niet bij het onderzoek Marengo betrokken advocaat, die wordt gedaan in een andere zaak dan Marengo. De twee andere genoemde incidenten – (de verspreiding van) het proces-verbaal 26Koper en de ‘Dubai-observatie’ – vertonen daarnaast onvoldoende samenhang en hebben in tijd zo ver uit elkaar plaatsgevonden, dat ook zij die conclusie niet rechtvaardigen. Deze twee kwesties en de daaruit voortvloeiende onderzoekswensen, ook die van de verdediging in zaken van andere verdachten, zullen in het navolgende afzonderlijk worden besproken.
Verzoeken met betrekking tot het proces-verbaal 26Koper
In de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] is verzocht om nader onderzoek te verrichten naar de (wijze van) totstandkoming en voeging van het proces-verbaal 26Koper en de publieke mededelingen door het Openbaar Ministerie daaromtrent. Dit om te bezien wat hier precies is gebeurd, waarom dat is gebeurd, in wiens opdracht dat is gebeurd, onder wiens verantwoordelijkheid en met wiens toestemming dat is gebeurd en welke motieven aan dit alles ten grondslag hebben gelegen.
Gevraagd is om als getuigen ter zitting te horen:
  • de verbalisant [nummer verbalisant] , opsteller van het proces-verbaal 26Koper,
  • de teamleider van het onderzoek Marengo en
  • de hoofdofficier van justitie van het Landelijk Parket [naam hoofdofficier van justitie] .
De raadslieden van bijna alle andere verdachten hebben zich bij deze verzoeken aangesloten. Daarnaast heeft mr. Bouchikhi verzocht om een tijdlijn in het kader van het voornoemde en om voeging van stukken waaruit blijkt dat, en om welke reden [verdachte 26Koper] in 2015 is overgeplaatst vanuit de penitentiaire inrichting in [plaats] .
Met betrekking tot deze verzoeken overweegt de rechtbank als volgt.
Op 6 augustus 2020, kort voor de aanvang van de pro formazitting inzake Marengo, heeft het Openbaar Ministerie het proces-verbaal 26Koper in het dossier gevoegd en verspreid.
Het proces-verbaal 26Koper bevat in de kern gedeelten uit de kluisverklaringen van de kroongetuige, afgezet tegen ontsleutelde (delen van) PGP-gesprekken gevoerd in de periode nadat het onderzoek 26Koper net “geklapt” was. Deze PGP-gesprekken worden door de politie toegeschreven aan een aantal Marengo-verdachten en aan hen gelieerde personen. In die gesprekken wordt onder meer over advocaten gesproken en/of wat met hen besproken zou zijn of moet worden. Daarnaast wordt in het proces-verbaal 26Koper een aantal feitelijkheden opgesomd, zoals de namen van de in 26Koper aangehouden personen, wie wanneer hun advocaat was, tot welke datum de beperkingen golden en welke informatie wanneer met de verdediging werd gedeeld. Genoemde PGP-gesprekken worden afgezet tegen informatie uit het 26Koper-onderzoek en genoemde feitelijkheden. Een deel van het proces-verbaal 26Koper gaat over deze analyse en interpretaties wanneer bepaalde informatie bekend zou zijn (geworden) bij de personen die die gesprekken voeren.
Of het Openbaar Ministerie een gerechtvaardigd belang heeft om een dergelijk verificatie-proces-verbaal bij het dossier te voegen moet worden beoordeeld aan de hand van het relevantiecriterium. Gezien het belang dat het Openbaar Ministerie hecht aan de zaak 26Koper als aanloop naar een aantal liquidaties die in Marengo vervolgd worden, gezien hetgeen de kroongetuige in de kluisverklaringen heeft verklaard over 26Koper en gezien hetgeen het Openbaar Ministerie stelt omtrent (de deelnemers aan) het criminele samenwerkingsverband rondom verdachte [verdachte 6] en de wijze waarop zij aan voor hen relevante informatie zouden komen, acht de rechtbank het opmaken van het proces-verbaal 26Koper en de voeging daarvan in het zaaksdossier Marengo niet onbegrijpelijk.
Bij dit verificatieonderzoek komen namen naar voren van een aantal bij 26Koper betrokken advocaten (of advocatenkantoren), waaronder enkele advocaten die thans in Marengo betrokken zijn. Dit is nauwelijks te vermijden, alleen al omdat een aantal namen onomwonden door de deelnemers aan deze PGP-gesprekken wordt genoemd of rechtstreeks volgt uit de analyse van de politie. Het Openbaar Ministerie heeft er vervolgens voor gekozen de namen van die advocaten in het proces-verbaal 26Koper op te (doen) nemen. De vraag dringt zich op of het noemen van die namen in dit stadium van de procedure relevant was. Het proces-verbaal 26Koper handelt immers – zo geeft ook het Openbaar Ministerie aan – niet over de vraag of advocaten in het onderzoek 26Koper de beperkingen hebben geschonden, maar veeleer over de wijze waarop de deelnemers aan de PGP-gesprekken (al dan niet via advocaten) aan informatie over de verdenkingen tegen de 26Koper-verdachten trachten te komen.
Al te stellige conclusies over de genoemde advocaten lijken ook risicovol. De rechtbank constateert dat in de in het proces-verbaal 26Koper opgenomen PGP-gesprekken ook regelmatig genoemd wordt dat advocaten aangeven beperkte of geen handelingsvrijheid hebben, juist vanwege die beperkingen. Daarbij geldt dat aan deze PGP-gesprekken een aantal onzekerheden kleeft. Daargelaten of de personen die de gesprekken voeren zijn wie ze vermoed worden te zijn, is het immers ook de vraag of deze personen (als het gaat over advocaten respectievelijk uitlatingen die advocaten gedaan zouden hebben) in die gesprekken steeds de waarheid spreken. Daar komt de nuancering bij dat advocaten in zijn algemeenheid tijdens beperkingen best contact mogen hebben met naasten van hun cliënt mits dit het onderzoek niet raakt. Waar het proces-verbaal 26Koper – in de woorden van het Openbaar Ministerie – niet gaat over het gedrag van de raadslieden uit 26Koper, had het bovenstaande in aanmerking nemend in dit stadium van de procedure wellicht ook gekozen kunnen worden voor een andere, minder beschadigende wijze van verslaglegging.
Het Openbaar Ministerie heeft naar het voorlopig oordeel van de rechtbank bij het maken van een keuze daarin weinig oog gehad voor de positie van de in het proces-verbaal 26Koper genoemde advocaten, nu het Openbaar Ministerie zich had moeten realiseren dat het risico op voor advocaten schadelijke berichten in de pers aanwezig was en dat het voor deze advocaten buitengewoon lastig zou zijn zich hiertegen te weren. Dat het Openbaar Ministerie het proces-verbaal 26Koper heeft opgemaakt met als doel de reputatie van een aantal advocaten te beschadigen acht de rechtbank echter niet aannemelijk, gezien het hiervoor geschetste legitieme onderzoeksbelang dat de rechtbank op zichzelf bij het opmaken en voegen van dit verificatie-proces-verbaal aanwezig acht.
Uitgangspunt voor de rechtbank is – zo is al op de zitting gecommuniceerd – dat iedere advocaat zijn beroep uitoefent binnen de voor hem geldende gedragsregels. Dat uitgangspunt is niet veranderd door de inhoud van het proces-verbaal 26Koper. De deken van de Orde van Advocaten gaat inmiddels onderzoek doen naar een aantal advocaten uit 26Koper, waarbij deze advocaten zonder hun plicht tot geheimhouding te schenden zich kunnen verweren tegen vermeende overtredingen van de gedragsregels. Dat is de plaats waar dergelijke vragen aan de orde dienen te komen. De omstandigheid dat dit onderzoek gaande is brengt evenmin wijziging in het uitgangspunt van de rechtbank.
Het belang van nader onderzoek naar de door de raadslieden opgeworpen vragen door het horen van de verzochte getuigen dient de rechtbank af te zetten tegen de in de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) te beantwoorden vragen in de zaken van de door hen vertegenwoordigde verdachten. Een verdedigingsbelang in de betreffende strafzaken daarbij is, gegeven het hiervoor geschetste legitieme onderzoeksbelang dat de rechtbank op zichzelf bij het opmaken en voegen van dit verificatie-proces-verbaal aanwezig acht, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende onderbouwd. Ditzelfde geldt voor de verzoeken van mr. Bouchikhi tot het (doen) opstellen van de verzochte tijdlijn en om voeging van stukken waaruit blijkt dat, en waarom, [verdachte 26Koper] in 2015 is overgeplaatst vanuit de penitentiaire inrichting in [plaats] , nu het daarbij moet gaan om een verdedigingsbelang in de zaak van verdachte [verdachte 7] . De verzoeken worden daarom afgewezen.
Verzoeken met betrekking tot de ‘Dubai-observatie’
Het Openbaar Ministerie dient bij de inzet van BOB-middelen en bij opsporing in bredere zin – of dit nu in het kader van artikel 6:1:7 Sv (artikel 565 (oud) Sv) gebeurt of in het vooronderzoek – altijd te blijven binnen de grenzen van het recht, waaronder de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. De vraag of het Openbaar Ministerie in de zoektocht naar verdachte [verdachte 6] die grenzen heeft overschreden door het in Nederland en in Dubai (laten) volgen van twee advocaten, en zo ja, of daaraan gevolgen moeten worden verbonden in zaken van verdachten die in Marengo worden vervolgd, zal in een later stadium zonder twijfel aan de orde komen.
Op dit moment zal het dossier zodanig moeten worden aangevuld dat helder wordt wat er precies gebeurd is. Berichten of uitlatingen in de pers of op zitting zijn voor de rechtbank onvoldoende om nader onderzoek te (laten) doen, laat staan om harde conclusies te trekken. Het Openbaar Ministerie zal daarom – overeenkomstig zijn aanbod – processen-verbaal aan het dossier toe dienen te voegen waarin wordt uiteengezet hoe de inzet heeft plaatsgevonden, op basis van welke informatie en wat er daadwerkelijk is gebeurd in Nederland en Dubai. Daarbij verwacht de rechtbank in ieder geval ook een gedetailleerde weergave wat precies aan de autoriteiten van Dubai is gevraagd, welke informatie daarbij met Dubai is gedeeld en op welke wijze Dubai hier uitvoering aan heeft gegeven. Daarnaast draagt de rechtbank het Openbaar Ministerie op om aan te geven of er daarnaast in het onderzoek Marengo – of dit nu in het kader van artikel 565 Sv is gebeurd of in het vooronderzoek – BOB-middelen of andere opsporingsmiddelen gericht zijn geweest op advocaten. Als hiervan sprake is geweest dient daarvan in een proces-verbaal verantwoording te worden afgelegd.
Het Openbaar Ministerie heeft voorts aangeboden om de volledige BOB-dossiers van het opsporingsonderzoek in de zaken van de verdachten [verdachte 6] en [verdachte 2] , dat is gebaseerd op artikel 565 Sv (hierna: de artikel 565 Sv BOB-dossiers), ter inzage te geven aan de rechter-commissaris, met het verzoek aan de rechter-commissaris om te bepalen welke advocaten belang hebben bij de inzage daarin. Daarbij heeft het Openbaar Ministerie de kanttekening gemaakt dat er wellicht informatie in deze dossiers staat die – in de ogen van het Openbaar Ministerie – tijdelijk dan wel permanent onthouden zou moeten worden. De rechtbank ziet bij de beslissing wie waarin inzage zou moeten hebben echter geen rol voor de rechter-commissaris. Uitgangspunt voor de rechtbank is dat de verdediging van de verdachten [verdachte 6] en [verdachte 2] , indien zij dit wensen, inzage dienen te krijgen in de artikel 565 Sv BOB-dossiers aangaande de opsporing van deze twee verdachten. Dit geldt overigens wellicht evenzeer in de zaken van de verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] , als daarin ook sprake is van een artikel 565 Sv BOB-dossier. Indien delen van deze dossiers in de ogen van het Openbaar Ministerie tijdelijk dan wel permanent onthouden dienen te worden, dan zal het Openbaar Ministerie daartoe de benodigde stappen dienen te zetten. Mocht de inzage in de artikel 565 Sv BOB-dossiers aanleiding geven voor de verdediging om te verzoeken om voeging van bepaalde stukken in het dossier, dan kan zij dit bij het Openbaar Ministerie neerleggen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de verdediging van andere verdachten inzage in deze 565 Sv BOB-dossiers te geven, nu opsporing, gericht op de aanhouding van verdachten, zich doorgaans richt op de privé-omgeving van deze verdachten. Daarom verzet de privacy zich tegen inzage door anderen dan de eigen advocaat.
De rechtbank ziet in dit stadium nog geen aanleiding om getuigen te horen over deze kwestie. Verzoeken dienaangaande worden daarom afgewezen. Het voorgaande leidt er ook toe dat andere onderzoekswensen met betrekking tot deze kwestie in dit stadium worden afgewezen.

Inzage in de Marengo-dataset (hierna: de dataset)

De rechtbank ziet in de uitgewisselde standpunten over de inzage in de dataset, het voorwaardelijke verzoek van mr. I.N. Weski in de zaken van verdachten [verdachte 8] , [verdachte 9] en [verdachte 6] , en de uitnodiging van het Openbaar Ministerie daartoe, aanleiding om zich te laten informeren over de wijze waarop de inzage in de dataset nu praktisch gaat door zelf de dataset te doorzoeken op eenzelfde laptop zoals die aan de verdediging in de diverse penitentiaire inrichtingen wordt verstrekt. De rechtbank gaat, bij gelegenheid van de volgende pro formazitting, graag met de procespartijen in gesprek over hoe dit praktisch vorm te geven, rekening houdend met de beperkingen die de coronamaatregelen met zich brengen.

Vragen die bij de inzage in de dataset opkomen

De rechtbank acht het wenselijk dat het Openbaar Ministerie vragen van de verdediging die opkomen bij de inzage ook buiten het bestek van de (pro forma)zittingen kan beantwoorden, bijvoorbeeld door de verdediging een vast aanspreekpunt te bieden waar zij terecht kan met vragen of praktische problemen die opkomen bij de inzage in de dataset. Deze zouden dan niet zonder meer op de (pro forma)zittingen aan de orde hoeven komen. Over de wenselijkheid hiervan en hoe dit vorm te geven gaat de rechtbank eveneens graag met de procespartijen in gesprek bij gelegenheid van de volgende pro formazitting.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5]
De verdediging heeft in de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] een aantal verzoeken gedaan. Voor zover de rechtbank begrijpt dat deze verzoeken alleen in de zaak van verdachte [verdachte 1] zijn gedaan zal dat worden vermeld.

Verzoek tot horen cliënt als verdachte

1. [verdachte 1] horen als verdachte
Dit verzoek, dat uiteraard alleen in de zaak van verdachte [verdachte 1] is gedaan, is al door de rechtbank toegewezen en, met instemming van de procespartijen, op 14 augustus 2020 in een e-mailbericht aan de verdediging en het Openbaar Ministerie meegedeeld.

Verzoeken tot horen getuigen

2. [getuige 1]

De verdediging heeft verzocht [getuige 1] als getuige te doen horen. Daaraan wordt allereerst ten grondslag gelegd dat via dat verhoor kan worden aangetoond dat verdachte [verdachte 1] niet in de buurt van de moord/doodslag op [slachtoffer 1] was. De rechtbank verenigt zich met de overweging van de rechter-commissaris dat daarbij geen verdedigingsbelang is, omdat het Openbaar Ministerie niet stelt dat verdachte [verdachte 1] in de buurt van die moord was. In zoverre wordt het verzoek afgewezen.
De verdediging wil [getuige 1] ook horen over de vraag of er tussen verdachte [verdachte 1] en de kroongetuige een vertrouwensrelatie bestond. De rechter-commissaris heeft (in haar beslissing van 25 februari 2020) terecht vooropgesteld dat het in eerste instantie gaat om het toetsen van de verklaringen van de kroongetuige over de ten laste gelegde feiten, en niet over zijn karakter. De rechtbank is echter van oordeel dat de verdediging in enige mate de gelegenheid moet krijgen om meer algemeen een indruk te geven van het volgens haar onbetrouwbare karakter van de kroongetuige en in hoeverre er tussen hem en verdachte [verdachte 1] sprake was van een vertrouwensrelatie. De rechtbank wijst het verzoek dan ook toe, voor zover het over deze onderwerpen gaat. Het is vervolgens aan de rechter-commissaris om te bepalen wanneer deze aspecten voldoende voor het voetlicht zijn gekomen in de verklaring.

3. [getuige 2]

De getuige [getuige 2] is door de rechter-commissaris toegewezen, maar onder de voorwaarde dat de gegevens waaronder deze bereikt kan worden binnen drie weken door de officier van justitie of de verdediging worden aangeleverd. Volgens de verdediging is deze voorwaarde ten onrechte aan de toewijzing verbonden, omdat de verdediging niet toegerust en niet aangewezen is om adresgegevens aan te reiken. De rechtbank volgt de verdediging daar niet in. De verplichting om adresgegevens aan te leveren wordt niet alleen bij de verdediging gelegd, maar ook bij het Openbaar Ministerie. Dat daaraan door de rechter-commissaris een termijn wordt gekoppeld is vanuit het oogpunt van agendabeheer niet onredelijk. De rechtbank gaat er daarbij overigens van uit dat, indien de adresgegevens van de getuige pas later worden gevonden, desgevraagd alsnog door de rechter-commissaris een verhoor wordt gelast. Het verzoek wordt afgewezen.

4. [getuige 3]

De getuige [getuige 3] is eveneens door de rechter-commissaris toegewezen. De rechter-commissaris heeft aan oproeping voor verhoor de voorwaarde verbonden dat de getuige aangeeft dat hij bereid is te verklaren. De verdediging maakt bezwaar tegen die voorwaarde, en wijst erop dat per vraag zal moeten worden beoordeeld of de getuige een verschoningsrecht toekomt. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de praktische aanpak van de rechter-commissaris, is zij van oordeel dat er in deze zaak wel aanleiding is om – in elk geval voor zover het niet om verhoren van medeverdachten gaat die op zitting gehoord kunnen worden – pas tijdens het verhoor te bezien of de getuige zich wil en kan beroepen op het verschoningsrecht. Het verzoek tot het horen van de getuige wordt dan ook toegewezen zonder de door de rechter-commissaris gestelde voorwaarde.

5. [getuige 4]

Ook het verzoek om de getuige [getuige 4] te horen is door de rechter-commissaris voorwaardelijk toegewezen, in die zin dat de getuige zal worden opgeroepen als hij aangeeft dat hij bereid is inhoudelijk vragen te beantwoorden. Daartegen maakt de verdediging bezwaar. De rechtbank bepaalt onder verwijzing naar hetgeen ten aanzien van de getuige [getuige 3] is overwogen dat de getuige [getuige 4] dient te worden opgeroepen zonder de genoemde voorwaarde.

6. [getuige 5]

De getuige [getuige 5] zou volgens de verdediging kunnen verklaren over de relatie tussen de kroongetuige en verdachte [verdachte 1] . De rechter-commissaris heeft het verzoek tot het horen van de getuige [getuige 5] afgewezen, bij gebrek aan relevantie voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. De rechtbank wijst dit verzoek van de verdediging toe, onder verwijzing naar hetgeen over de getuige [getuige 1] is overwogen.

7. [getuige 6]

De verdediging heeft verzocht om [getuige 6] als getuige te horen. Onderwerp van het verzochte verhoor is enerzijds betrokkenheid van de getuige en/of de kroongetuige bij drugshandel, en anderzijds de liquidaties van [slachtoffer 2] en ‘ [bijnaam slachtoffer 3] ’ (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 3] ) waarover verdachte [verdachte 1] zou hebben gezegd dat hij wist wie er achter zat en wat de reden was. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbelang om deze getuige over het eerste onderwerp, kort gezegd: drugshandel, te horen, voldoende is onderbouwd, nu de kroongetuige daarover gedetailleerd heeft verklaard. Daarbij verwijst de rechtbank naar hetgeen is overwogen ten aanzien van de getuige [getuige 1] . Het verzoek om de getuige te horen wordt op dit punt dan ook toegewezen.
Ten aanzien van het tweede onderwerp, de liquidaties van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , is de rechtbank met de rechter-commissaris van oordeel dat niet is gebleken dat de getuige bij het gesprek met verdachte [verdachte 1] aanwezig is geweest, zodat het verzoek om hem ten aanzien van dit onderwerp te horen wordt afgewezen.

8. [getuige 7]

De verdediging heeft, met dezelfde onderbouwing, verzocht om [getuige 7] te doen horen als getuige. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging het verdedigingsbelang om deze getuige over kort gezegd: drugshandel, te horen, onvoldoende heeft onderbouwd, nu de kroongetuige in de betreffende passages uit de kluisverklaringen niet over deze getuige heeft verklaard.
Ten aanzien van het tweede onderwerp, de liquidaties van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] , is de rechtbank van oordeel dat het horen van deze getuige voldoende relevant is voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van de kroongetuige. In zoverre wordt het verzoek dan ook toegewezen.

9. De partner van de kroongetuige

De verdediging heeft verzocht de partner van de kroongetuige te doen horen als getuige, allereerst over telefoons die de kroongetuige (mogelijk) in zijn cel heeft gehad in 2017. Verder wil de verdediging de partner van de kroongetuige vragen stellen over haar wetenschap met betrekking tot de betrokkenheid van de kroongetuige bij de feiten uit de zaaksdossiers Roos en Doorn. De rechtbank acht het verdedigingsbelang daarbij voldoende onderbouwd. Het verzoek wordt toegewezen, waarbij het aan de rechter-commissaris is te bepalen in hoeverre er bijzondere (veiligheids-)maatregelen worden genomen ten behoeve van de getuige.

10. [getuige 8]

11. [getuige 9]

12. ‘ [getuige 10] ’

Ten aanzien van het verzoek om de getuigen [getuige 8] en ‘ [getuige 10] ’ te horen over – kort gezegd – de liquidatie van [slachtoffer 4] , is door de rechter-commissaris al geoordeeld dat daarbij een verdedigingsbelang bestaat. De getuige [getuige 8] is toegewezen. Het verzoek tot het horen van de getuige ‘ [getuige 10] ’ is door de rechter-commissaris niet toewijsbaar geacht omdat persoonsgegevens waarmee hij kan worden opgeroepen ontbreken. De rechtbank oordeelt dat van het Openbaar Ministerie mag worden verwacht dat het onderzoek doet naar de identiteit van ‘ [getuige 10] ’, opdat deze getuige, indien vindbaar, kan worden gehoord. Het verzoek tot het horen van ‘ [getuige 10] ’ wordt dan ook toegewezen.
De verdediging heeft verder verzocht de getuigen [getuige 8] en [getuige 9] te doen horen over de aanslag op verdachte [verdachte 1] op 17 december 2017. De rechtbank is van oordeel dat het verdedigingsbelang daarbij op dit moment onvoldoende is onderbouwd, in het licht van de brief van de officier van justitie van 25 augustus 2020. In die brief wordt beschreven welk nader onderzoek door het Openbaar Ministerie is verricht naar aanleiding van de verklaring van verdachte [verdachte 1] . De conclusie van die brief is dat in het onderzoek geen enkele ondersteuning is gevonden voor het scenario dat de kroongetuige op enige wijze betrokken is geweest bij dit schietincident. Het verzoek wordt in zoverre dus afgewezen.

13. De twee zussen van de kroongetuige die meegewerkt hebben aan de vierdelige docu-serie “De jacht op de Mocro-maffia”

De verdediging heeft verzocht deze twee zussen van de kroongetuige te doen horen als getuige. Voor zover de grondslag van dat verzoek ziet op de totstandkoming van de overeenkomst met de kroongetuige en de beweerde mededeling van een overheidsfunctionaris dat de dood van de broer van de kroongetuige aan de kroongetuige te wijten was, kan de rechtbank niet inzien welk verdedigingsbelang daarmee gemoeid kan zijn.
De verdediging heeft verder gewezen op passages uit de documentaire ‘De jacht op de Mocro-Maffia’ waaruit zou volgen dat de kroongetuige (mogelijk) met zijn familie heeft gesproken over de feiten uit de zaaksdossiers Roos en Doorn. De rechtbank is van oordeel dat de aanwijzingen in de citaten uit de documentaire geen uitsluitsel geven over hetgeen de kroongetuige inhoudelijk over die zaken heeft verteld, maar wel enig nader onderzoek op dit punt rechtvaardigen. De officier van justitie wordt opgedragen om, in het kader van verificatie en falsificatie, de beide zussen te doen verhoren door de politie. Indien daartoe aanleiding bestaat kan de verdediging naar aanleiding van de processen-verbaal die van die verhoren worden opgemaakt, een nader verzoek doen tot het horen van hen als getuige.

14. De vader van [kroongetuige]

15. De broer van [kroongetuige]

De verdediging heeft verzocht de broer en vader van de kroongetuige te doen horen als getuige over een ontvoering van de vader door (onder meer) de kroongetuige. Met de rechter-commissaris is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van enig verdedigingsbelang bij die verhoren. Voor zover beoogd wordt het gestelde slechte karakter van de kroongetuige aan te kaarten, is de rechtbank van oordeel dat daarvoor voldoende gelegenheid wordt geboden door het verhoor van andere reeds toegewezen getuigen. De verzoeken worden afgewezen.

Verzoeken om het Openbaar Ministerie opdrachten te geven

Media-onderzoek (ongenummerd)
De verdediging heeft – verwijzend naar een bij het gerechtshof Den Haag lopende kroongetuigenzaak – verzocht om een media-onderzoek door een informatiespecialist, om na te gaan wat de kroongetuige tijdens detentie te weten kan zijn gekomen uit mediaberichtgeving. Ter zitting heeft het Openbaar Ministerie de specifieke omstandigheden van die zaak – een kroongetuige die zelf niet betrokken is geweest bij de strafbare feiten waarover hij heeft verklaard en aangeeft in detentie informatie te hebben gekregen van de verdachte, terwijl de verdachte aangeeft dat de kroongetuige al zijn wetenschap uit de media heeft – geschetst. Naar het oordeel van de rechtbank is het verdedigingsbelang bij een dergelijk mediaonderzoek in de onderhavige zaak – gezien de wezenlijk andere positie van de kroongetuige – onvoldoende onderbouwd. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

1. Proces-verbaal ter beantwoording van vragen met betrekking tot bespreking en contacten tussen zaaks-OM en kroongetuige en verificatieonderzoek

De verdediging verzoekt de rechtbank om de zaaksofficieren van justitie op te dragen een proces-verbaal op te maken over de contacten die de zaaksofficieren van justitie hebben gehad met de kroongetuige, waarbij de verdediging een aantal vragen formuleert over de aanvang en het verloop van de contacten tussen het zaaks-Openbaar Ministerie en de kroongetuige, over de voorgenomen bekendmaking van de met hem gesloten overeenkomst en over eventuele betrokkenheid van het zaaks-Openbaar Ministerie bij verificatie- en tactisch onderzoek. Ter zitting hebben de officieren van justitie hierover nadere informatie verschaft. Het verzoek om een nader proces-verbaal op te laten maken wordt afgewezen, nu de relevantie voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv onvoldoende is onderbouwd. De stelling dat een rechtmatigheidsverweer gekoppeld kan worden aan het feit dat de kroongetuige zich destijds verzet zou hebben tegen de openbaarmaking, is daarvoor onvoldoende.

2. Dossiers kampschietincident Orinoco en schietincident Amazone d.d. 17 december 2017

De verdediging heeft om toezending van een kopie van de dossiers Orinoco en Amazone verzocht. De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om kennisname van die dossierstukken als bedoeld in artikel 34 lid 2 Sv. Met betrekking tot het onderzoek Orinoco is de rechtbank van oordeel dat er een zodanig ver verwijderd verband is tussen dit onderzoek en de feiten waarover de kroongetuige heeft verklaard c.q. de periode waarin die feiten gepleegd zijn, dat er geen verdedigingsbelang is bij inzage in dat dossier. Het verzoek tot inzage in het onderzoek Orinoco wordt daarom afgewezen.
Een verdedigingsbelang bij inzage in het onderzoek Amazone ziet de rechtbank op zichzelf wel, al is het maar omdat enige relatie tussen de aanslag op verdachte [verdachte 1] en de feiten waarvoor de verdachten in de zaak Marengo vervolgd worden, niet ondenkbeeldig is. Uit de door de officier van justitie geciteerde brief van het zaaks-Openbaar Ministerie in de zaak Amazone blijkt er sprake te zijn van “een zwaarwegend opsporingsbelang dat zich verzet tegen verstrekking van het volledige dossier”. Uit die formulering leidt de rechtbank af dat er wel inzage aan de verdediging kan worden gegeven in een gedeelte van het dossier in de zaak Amazone. De rechtbank wijst het verzoek van de verdediging in zoverre toe.

3. Hoe is het OM aan stukken uit het dossier 03Amazone gekomen?

De verdediging verzoekt de rechtbank om het Openbaar Ministerie opdracht te geven zeven vragen te beantwoorden over de verkrijging van het dossier Amazone. De officieren van justitie hebben in antwoord daarop aangegeven dat zij niet beschikken over dat dossier. Enkel is door het zaaks-Openbaar Ministerie in het onderzoek Amazone informatie verstrekt aan de verdediging van verdachte [verdachte 1] , die daarbij tevens aan het zaaks-Openbaar Ministerie in het onderzoek Marengo is gegeven. Bij die stand van zaken ziet de rechtbank geen belang de vragen van de verdediging te laten beantwoorden. Het verzoek hiertoe wordt dan ook afgewezen.

4. Verzekeringsfraude [kroongetuige] en zijn levenspartner

Uit de reactie van mr. Meijering op 3 september 2020 leidt de rechtbank af dat de verdediging dit verzoek niet langer handhaaft.

5. Afgeschermde TCI-informatie gebruiker PGP-lijn

De verdediging vraagt de rechtbank om het Openbaar Ministerie op te dragen kenbaar te maken uit welk onderzoek de informatie afkomstig is dat verdachte [verdachte 1] de gebruiker is van het PGP-emailadres [e-mailadres] , met als motivering dat kenbaar gemaakt moet worden of er al dan niet sprake is van een dubbele bron. Dit verzoek wijst de rechtbank af bij gebrek aan verdedigingsbelang, omdat TCI-informatie geen bewijsmiddel is.

6. Persoonsdossier [kroongetuige]

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen het volledige persoonsdossier van de kroongetuige aan het dossier toe te voegen, omdat zicht moet worden verkregen op de gang der dingen vanaf het moment dat de kroongetuige zich gemeld heeft bij de politie. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de verdediging in een zaak met een kroongetuige zicht dient te krijgen op de gesloten overeenkomst, maar dat dit niet zonder meer geldt voor het – vertrouwelijke – traject dat daaraan voorafgaat. Bijzondere omstandigheden die dat hier anders maken zijn niet gebleken. De officier van justitie heeft ter zitting aangegeven wat de vindplaatsen zijn van een aantal tot het persoonsdossier van de kroongetuige behorende processen-verbaal. De dossierstukken van de “wapenzaak” van de kroongetuige noemt de officier van justitie niet en de rechtbank heeft deze stukken niet in het dossier Marengo aangetroffen. In beginsel is het aan de officier van justitie om op basis van het relevantiecriterium het procesdossier samen te stellen en deze stukken hebben het kennelijk niet gehaald. Naar het oordeel van de rechtbank is er echter wel een verdedigingsbelang om op de voet van artikel 34 lid 2 Sv inzage in deze stukken te krijgen. Het verzoek wordt voor wat betreft dat gedeelte toegewezen.

7. Antecedenten [kroongetuige]

Uit de reactie van mr. Meijering op 3 september 2020 leidt de rechtbank af dat de verdediging dit verzoek niet langer handhaaft.

8. Verificatiedossier n.a.v. kluisverklaringen [kroongetuige]

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen het verificatiedossier dat is opgemaakt naar aanleiding van de kluisverklaringen, waarover de TBG-officier van justitie heeft verklaard, beschikbaar te laten komen. De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om kennisname van die stukken als bedoeld in artikel 34 lid 2 Sv. De stelling van het Openbaar Ministerie dat hier geen (verdedigings-)belang bij is, nu dit beperkte verificatie- en falsificatieonderzoek inmiddels in de zaak Marengo veel uitgebreider over is gedaan en alles wat van belang is, in het dossier Marengo is gevoegd, kan de rechtbank niet volgen. Uiteraard mag het Openbaar Ministerie op basis van het relevantiecriterium, gezien het hiervoor opgemerkte, beslissen dit verificatiedossier niet in het procesdossier op te nemen, maar naar het oordeel van de rechtbank is er wel een verdedigingsbelang om op de voet van artikel 34 lid 2 Sv inzage in deze stukken te krijgen. Het verzoek wordt in zoverre toegewezen.

9. Verslagen van (oriënterende) gesprekken met kroongetuige

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de verslagen van de oriënterende gesprekken met de kroongetuige beschikbaar te laten komen. De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om kennisname van die stukken als bedoeld in artikel 34 lid 2 Sv. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat de verdediging in een zaak met een kroongetuige zicht dient te krijgen op de gesloten overeenkomst, maar dat dit niet zonder meer geldt voor het – vertrouwelijke – traject dat daaraan voorafgaat. Bijzondere omstandigheden die dat hier anders maken zijn niet gebleken. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

10. Historische verkeersgegevens cliënt en kroongetuige en mastgegevens betreffende zendmasten op/rondom PD’s Kreta en Roos&Doorn

De rechtbank begrijpt dit als een verzoek om kennisname van die stukken als bedoeld in artikel 34 lid 2 Sv. Uit de aanhef begrijpt de rechtbank dat dit verzoek slechts gedaan is in de zaak van verdachte [verdachte 1] . De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen deze gegevens te verstrekken omdat zij eigen onderzoek wenst te kunnen doen naar deze gegevens, nu aan de hand daarvan de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kroongetuige kan worden getoetst. Het Openbaar Ministerie verzet zich hiertegen, waarbij enerzijds wordt aangegeven dat zich op verschillende plaatsen in het dossier al telecom-analyses bevinden en anderzijds dat de privacy- en veiligheidsbelangen van de kroongetuige en zijn naasten in het geding zijn. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging van verdachte [verdachte 1] in de gelegenheid moet worden gesteld zelf onderzoek te doen op basis van de historische verkeersgegevens van aan hem toegeschreven telefoons, voor zover beschikbaar. Het verzoek om inzage wordt in zoverre toegewezen.
De rechtbank kan zich voorstellen dat deze inzage zijn beslag krijgt door het ter beschikking stellen van die gegevens aan de verdediging van verdachte [verdachte 1] onder door de officier van justitie te stellen voorwaarden. Het verzoek om inzage in de telecomgegevens van de kroongetuige wordt afgewezen, nu de privacy- en veiligheidsbelangen van de kroongetuige en zijn naasten zich daartegen verzetten en met de zich reeds in het dossier bevindende telecom-analyses voldoende onderzoeksmogelijkheden voor de verdediging aanwezig zijn. Deze beoordeling kan anders worden als een verzoek om inzage specifieker wordt en het verdedigingsbelang (daarmee) concreter wordt onderbouwd.
Wijziging tenlastelegging kroongetuige (ongenummerd)
De verdediging heeft (mondeling) verzocht om een afschrift van de gewijzigde tenlastelegging (de rechtbank begrijpt: de drie toegewezen vorderingen wijziging tenlastelegging en de toegewezen vordering nadere omschrijving van de tenlastelegging) van de kroongetuige. Dit verzoek wordt toegewezen. De rechtbank draagt het Openbaar Ministerie op die stukken aan het dossier van alle medeverdachten toe te voegen.

11. Totaaloverzicht van aan de kroongetuige toegeschreven communicatiemiddelen

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen een totaaloverzicht te geven van de aan de kroongetuige toegeschreven communicatiemiddelen. De rechtbank gaat ervan uit dat, voor zover het Openbaar Ministerie kennis draagt van communicatiemiddelen van de kroongetuige tijdens detentie en daarvoor, deze zijn of worden verantwoord in het dossier. Daarmee bestaat er onvoldoende verdedigingsbelang bij de verstrekking van een overzicht zoals verzocht. Dit verzoek wordt daarom afgewezen.

12. Onderzoek gericht op partner van de kroongetuige en andere directe relaties van de kroongetuige

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de vragen te beantwoorden of er op de partner en andere relaties van de kroongetuige op enig moment onderzoeksmethoden zijn gericht en of zij gehoord zijn als verdachte en/of getuige. In zijn algemeenheid geldt dat als er BOB-middelen zijn ingezet in het onderzoek Marengo of ‘daaronder hangende’ onderzoeken, dit verantwoord dient te worden in het procesdossier. Hetzelfde geldt voor verhoren in het kader van die onderzoeken. Dit is in beginsel niet anders als het de partner of andere relaties van de kroongetuige betreft. Uit het BOB-dossier (pagina’s 201 en 352) is af te leiden dat de partner van de kroongetuige op enig moment getapt is in de onderzoeken Roos en Doorn, maar in de zaaksdossiers Roos en Doorn – waarin overigens geen afzonderlijk BOB-dossier zit – lijkt dat niet te zijn verantwoord. Het Openbaar Ministerie zal hieromtrent en ter zake van de vraag of er BOB-middelen op andere naasten van de kroongetuige hebben plaatsgevonden, een (nader) proces-verbaal op dienen te maken. De zaaksdossiers Roos en Doorn bevatten wel twee ordners “tapdossier”, maar enig tapgesprek van de partner van de kroongetuige lijkt dit niet te bevatten. Op grond van het relevantiecriterium kan het Openbaar Ministerie deze keuze maken, maar naar het oordeel van de rechtbank bestaat er in beginsel een verdedigingsbelang bij inzage in deze tapgesprekken. Het Openbaar Ministerie zal dit als daarom verzocht wordt dienen te faciliteren op een door het Openbaar Ministerie te bepalen wijze. Het Openbaar Ministerie kan, als er redenen zijn om delen daarvan te onthouden van inzage, daarvoor de geëigende weg bewandelen.

13. Bob-dossier

De verdediging heeft (samengevat) verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen het BOB-dossier te completeren, het aan te geven als niet alle BOB-activiteiten aan het dossier kunnen worden toegevoegd en voor de completering een termijn van twee weken te stellen. De rechtbank vertrouwt erop dat de BOB-dossiers zo snel mogelijk gecompleteerd worden en ziet geen reden om het Openbaar Ministerie hierbij een termijn te stellen.

14. Taps (en OVC?) familie cliënt

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen de resultaten van alle taps en OVC’s op broers van verdachte [verdachte 1] aan het dossier toe te voegen. Gelet op de aanhef en formulering van dit verzoek houdt de rechtbank het ervoor dat dit verzoek alleen in de zaak van verdachte [verdachte 1] is gedaan. Het Openbaar Ministerie heeft geantwoord dat onder het BOB-nummer van verdachte [verdachte 2] taps op familie van verdachte
[verdachte 1] hebben plaatsgevonden en dat dit binnen afzienbare tijd in het BOB-dossier zal worden gevoegd. Gelet op dit antwoord is er geen aanleiding voor de rechtbank hieromtrent nu een opdracht aan het Openbaar Ministerie te geven
.

15. Resultaten zoeking(en)/financieel onderzoek cliënt

De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen alle resultaten van de doorzoekingen die hebben plaatsgevonden op aan verdachte [verdachte 1] toegeschreven verblijfplaatsen en financieel onderzoek naar verdachte [verdachte 1] (en directe familieleden) aan het dossier toe te voegen. Gelet op de aanhef en formulering van dit verzoek houdt de rechtbank het ervoor dat dit verzoek alleen in de zaak van verdachte [verdachte 1] is gedaan. Gelet op de toelichting van het Openbaar Ministerie – die kort gezegd inhoudt dat er een inventarisatie gemaakt zal worden van de doorzoekingen die in het dossier zal worden gevoegd en dat er, behalve een onderzoek naar de rekening in de Penitentiaire Inrichting, geen financieel onderzoek naar verdachte [verdachte 1] heeft plaatsgevonden – ziet de rechtbank geen reden hieromtrent een opdracht aan het Openbaar Ministerie te geven.

Verzoeken met betrekking tot PGP-berichten

Namens de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] is verzocht om:
verstrekking van de dataset aan verdachten en de advocaat, dan wel (subsidiair) de huidige wijze van inzage aan te passen zodat het voor verdachten mogelijk is de dataset in te zien op cel zonder tijdslimiet en zonder aanwezigheid van een advocaat;
verbetering van zoekmogelijkheden in de PDF-bestanden van de dataset;
horen van de meest aangewezen NFI-PGP-deskundige;
horen van de meest aangewezen PGP-rechercheur.

1. Verstrekking van de dataset aan verdachten en de advocaat, dan wel (subsidiair) de huidige wijze van inzage aan te passen zodat het voor verdachten mogelijk is de dataset in te zien op cel zonder tijdslimiet en zonder aanwezigheid van een advocaat

Ten aanzien van dit verzoek verwijst de rechtbank naar haar eerdere beslissingen van 13 maart 2020 en 4 juni 2020, waarin is overwogen dat de volledige dataset niet tot de processtukken behoort en er (dus) geen recht bestaat op verstrekking van die volledige dataset. De verdediging heeft wel recht op inzage, zodat zij kan beoordelen of er specifieke berichten zijn die zij toegevoegd zou willen zien aan de processtukken. De wet schrijft echter niet voor dat ten behoeve van deze beoordeling aan de verdachte en zijn advocaat een afschrift zou moeten worden verstrekt van alle resultaten van opsporing. Het gaat erom dat de wijze van inzage voldoende mogelijkheid moet bieden om een adequate verdediging te voeren, daarbij rekening houdend met het feit dat het om privacygevoelige gegevens gaat waar zorgvuldig mee omgegaan moet worden. Deze inzagemogelijkheid wordt sinds 10 februari 2020 aan de verdediging geboden en is – zo heeft de officier van justitie op 3 september 2020 ter zitting medegedeeld – verlengd tot 1 december 2020. Daarnaast geldt dat aan de raadslieden de zogenoemde ‘eigen PGP-lijnen’ zijn verstrekt, zodat zij reeds over een belangrijk deel van de voor hun cliënt van belang zijnde berichten beschikken. Mede vanwege de eerder genoemde privacygevoelige informatie wordt aan de verdachten geen zelfstandige inzage in de dataset, noch in de ‘eigen PGP-lijnen’ verstrekt.
De omstandigheid dat de inzage in de dataset op praktische problemen stuit en tijdrovend is, brengt niet mee dat de dataset moet worden verstrekt aan de verdachte en/of diens advocaat. Uit de reactie van het Openbaar Ministerie begrijpt de rechtbank bovendien dat het zoeken kan worden versneld door alleen in de zogenoemde tekstkolom te zoeken met hulp van een tekstfilter en dat inmiddels ook een aangepast Excel bestand beschikbaar is (met minder kolommen) waardoor ook het zoeken, op de manier die de verdediging wenst, sneller gaat. Dat de verdachte zelfstandig inzage zou kunnen bewerkstelligen door zelf de verdediging te gaan voeren, zonder advocaat, is een conclusie die de verdediging trekt en die niet zonder meer wordt onderschreven. Alternatieven voor inzage bij die optie zijn immers denkbaar, zoals inzage via een toe te voegen advocaat of onder toezicht van het Openbaar Ministerie en/of de politie. De rechtbank wijst het verzoek dan ook af.
De rechtbank ziet, zoals hiervoor reeds is overwogen, in de gewisselde standpunten over de problemen bij het doorzoeken van de dataset en de uitnodiging van het Openbaar Ministerie daartoe, wel aanleiding om zich te laten informeren over de wijze waarop de inzage in de dataset nu praktisch gaat door zelf de dataset te doorzoeken op eenzelfde laptop zoals die aan de verdediging in de diverse penitentiaire inrichtingen wordt verstrekt.

2. Verbetering van zoekmogelijkheden in de Pdf-bestanden van de dataset

De rechtbank wijst dit verzoek ook af, nu uit de reactie van het Openbaar Ministerie blijkt dat het niet mogelijk is de Pdf-bestanden beter doorzoekbaar te maken. Het Openbaar Ministerie heeft uiteengezet dat de databestanden zowel in Excel als in Pdf beschikbaar zijn, maar dat die Pdf-bestanden groot en langzaam zijn en daardoor niet handig te doorzoeken. Volgens het Openbaar Ministerie kan doorzoeken alleen effectief in het Excel bestand. Bij gelegenheid van dupliek is namens verdachten verzocht om het onderzoek van de ICT-specialist van de politie, die – kort gezegd – heeft geconcludeerd dat sneller zoeken in de Pdf-bestanden niet mogelijk is, in een proces-verbaal vast te leggen, zodat dit getoetst kan worden. De rechtbank wijst ook dit verzoek af. In de gegeven onderbouwing wordt onvoldoende verdedigingsbelang gezien bij het opmaken van een dergelijk proces-verbaal. De mededeling van het Openbaar Ministerie ter zitting hieromtrent volstaat.

3. Horen van de meest aangewezen NFI-PGP-deskundige

4. Horen van de meest aangewezen PGP-rechercheur

Ook de verzoeken onder 3 en 4 wijst de rechtbank af. Met betrekking tot onderzoek naar de conclusies inzake het toeschrijven/identificeren van bepaalde lijnen geldt dat het dossier de processen-verbaal van identificatie bevat waarin wordt beschreven op grond waarvan de desbetreffende lijnen aan een verdachte worden toegeschreven. Tegen de achtergrond van deze processen-verbaal van identificatie vormt de algemene stelling van de verdediging dat zij genoemde deskundige en genoemde getuige met betrekking tot dit onderzoek wil ondervragen, onvoldoende onderbouwing van het verdedigingsbelang. Wat betreft de vraag met betrekking tot het eerst niet en later wel beschikbaar zijn van uitgaande berichten van de lijn [e-mailadres] , toegeschreven aan verdachte [verdachte 1] , heeft het Openbaar Ministerie in haar reactie uiteengezet hoe dit komt. Daarmee is op dit punt evenmin een belang de deskundige en getuige te horen. De rechtbank merkt hierbij overigens op dat het hier een concrete vraag betrof waarop het Openbaar Ministerie vrij snel antwoord kon geven. De rechtbank acht het – zoals hiervoor reeds is overwogen – wenselijk dat de verdediging het Openbaar Ministerie dergelijke vragen ook buiten het bestek van de (pro forma)zittingen kan stellen, bijvoorbeeld door de verdediging een vast aanspreekpunt te bieden waar zij terecht kan met vragen die opkomen bij de inzage in de dataset.
De verdediging heeft aangevoerd de deskundige en getuige te willen bevragen met betrekking tot de periodes van berichten. Dit vormt een te weinig concrete onderbouwing van het verdedigingsbelang bij het horen van deze deskundige en getuige. Voor vragen met betrekking tot het krijgen van nader zicht op het totale proces van ontsleuteling van en onderzoek naar PGP-berichten geldt hetzelfde. Indien er concrete vragen zijn over perioden of berichten, kan de rechtbank niet inzien waarom de verdediging zich niet eerst zou kunnen wenden tot het Openbaar Ministerie. De wens van de verdediging om antwoord te krijgen op de vraag of zij op adequate wijze in staat wordt gesteld zelf onderzoek te doen in het totale berichtenbestand, levert onvoldoende onderbouwing op van het verdedigingsbelang deze deskundige en getuige te horen. De door de verdediging geformuleerde concreet aan hen te stellen vragen zien namelijk allemaal op een vergelijking van de mogelijkheden van de politie en het Openbaar Ministerie enerzijds en de verdediging anderzijds. Daarentegen heeft de verdediging (in reactie op het standpunt van het Openbaar Ministerie) ook aangegeven dat het haar er niet om gaat dat zij dezelfde mogelijkheden zou moeten hebben als het Openbaar Ministerie en de politie. Bij deze stand van zaken kan de rechtbank niet goed inzien dat er enig verdedigingsbelang is bij het horen van deze deskundige of deze getuige.
Het verdedigingsbelang bij het horen van genoemde deskundige en getuige over de bevindingen naar aanleiding van onderzoek aan de in de zomer van 2019 ingeleverde PGP-telefoon van de kroongetuige is evenmin voldoende onderbouwd. De algemene stelling dat de verdediging daarover vragen wil stellen, is onvoldoende. De verdediging heeft nog gesteld dat zij hen zelf vragen wil kunnen stellen en wil kunnen doorvragen in een spontane verhoorsetting in het belang van de waarheidsvinding, maar deze stelling gaat eraan voorbij dat daaraan voorafgaat dat een dergelijk verzoek pas wordt toegewezen als het verdedigingsbelang daarbij voldoende is onderbouwd.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 6] , [verdachte 8] , [verdachte 9] , [verdachte 10] en [verdachte 11]
De verdediging heeft zich op de zitting van 3 september 2020 aangesloten bij verzoeken van de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] , [verdachte 3] , [verdachte 4] en [verdachte 5] . Het gaat – kort gezegd – om de volgende verzoeken: Media-onderzoek (ongenummerd), 8. Verificatiedossier, 10. Zendmastgegevens en 11. Overzicht communicatiemiddelen van de kroongetuige.
De verzoeken met betrekking tot het media-onderzoek en het overzicht communicatiemiddelen van de kroongetuige worden afgewezen, onder verwijzing naar de hiervoor opgenomen motivering van de rechtbank in de zaken van de vijf hiervoor genoemde verdachten. Ook het verzoek met betrekking tot de zendmastgegevens wordt afgewezen, onder verwijzing naar de motivering die de rechtbank hiervoor heeft opgenomen bij de beslissing op dit verzoek in de zaak van verdachte [verdachte 1] . Het verzoek met betrekking tot het verificatiedossier wordt in zoverre toegewezen, dat de verdediging inzage in deze stukken dient te krijgen. De rechtbank verwijst naar hetgeen hiervoor is opgenomen bij de beslissing op dit punt in de zaken van de vijf hiervoor genoemde verdachten.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 6] , [verdachte 8] en [verdachte 9]
F. Het kennisnemen en de contra-expertise van de dataset en de separate PGP-lijnen
De verdediging heeft (wederom) verzocht de dataset in toegankelijk doorzoekbare vorm op een gegevensdrager aan verdachten en de verdediging te doen verstrekken. Daartoe heeft zij aan de hand van inmiddels bij de inzage opgedane en in de pleitaantekeningen beschreven ervaringen gesteld dat het feitelijk onwerkbaar is gebleken de dataset te kunnen bestuderen. De verdediging heeft met verwijzing naar jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) gesteld dat deze wijze van inzage niet voldoet aan de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM), omdat de verdediging ten opzichte van het Openbaar Ministerie in het nadeel is bij de inzage en de verdediging bovendien niet in staat wordt gesteld een eigen deskundige te benaderen om de dataset te bestuderen. De verdediging heeft voorwaardelijk, namelijk als de rechtbank in raadkamer tot een afwijzing van het verzoek zou komen, verzocht dat de rechtbank eerst zelf kennis neemt van de huidige wijze van inzage in de dataset.
De rechtbank wijst het verzoek tot verstrekking van de dataset af. Het voorwaardelijke verzoek wordt ook afgewezen. De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen hiervoor is opgenomen bij de beslissing op dit punt in de zaken van de vijf genoemde medeverdachten, onder 1, eerste alinea.
De verwijzing van de verdediging naar jurisprudentie met betrekking tot artikel 6 EVRM brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Die jurisprudentie ziet op de toegankelijkheid van processtukken en/of het recht op contra-expertise. De dataset behoort echter niet tot de processtukken en is evenmin een deskundigenrapport, zodat die verwijzing, ter ondersteuning van het verzoek om verstrekking van de dataset, niet opgaat.
Hansken
Het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) heeft wel gebruik gemaakt van software (Hansken) waarmee, kort gezegd, de uit de servers van Ennetcom en PGP-safe verkregen data kan worden onderzocht. Voor zover de verdediging vragen heeft over de werking van Hansken in de zaak Marengo, kan zij de rechter-commissaris op grond van artikel 227 Sv verzoeken een deskundige te benoemen. Uit de bijlagen die het Openbaar Ministerie bij repliek op de zitting van 3 september 2020 heeft overgelegd blijkt dat dit in andere zaken waarin Hansken is gebruikt, ook is gebeurd en dat de verdediging toen specifieke vragen aan een NFI-deskundige heeft kunnen stellen.
Praktische problemen met betrekking tot inzage
Verder stelt de rechtbank vast dat de door de verdediging geschetste problemen rondom het maken van afspraken voor inzage in de penitentiaire inrichting door het Openbaar Ministerie zijn betwist, met uitzondering van het verzoek tot inzage op 24 juli 2020. Op die dag kon slechts voor één dagdeel inzage worden geregeld in plaats van de verzochte hele dag. Het Openbaar Ministerie heeft, in reactie op de gestelde problemen die met de inzageregels gepaard gaan, uiteengezet dat het doel van die regels is te voorkomen dat berichten onnodig worden gedeeld. Ook heeft het Openbaar Ministerie medegedeeld dat het de advocaat is toegestaan bij de inzage aantekeningen te maken en die te delen met de eigen cliënt en dat op verzoek ook het digitale dossier beschikbaar is bij de inzage. De ‘eigen PGP-lijnen’ staan ook op de laptop die bij de inzage in de dataset wordt verstrekt, zodat het niet nodig is om het verstrekte MacBook met deze ‘eigen PGP-lijnen’ aanwezig te hebben bij die inzage. Ten aanzien van de beschreven problemen bij de doorzoekbaarheid van de bestanden heeft het Openbaar Ministerie aangegeven dat dit te maken heeft met de omvang van de data en de wijze waarop de verdediging zoekt in die bestanden, hetgeen volgens het Openbaar Ministerie wordt afgeleid uit de eigen verklaring van de verdediging daarover – en niet omdat de wijze van zoeken door het Openbaar Ministerie wordt gelogd. De officier van justitie heeft ter zitting uitgelegd dat het zoeken kan worden versneld door alleen in de zogenoemde tekstkolom te zoeken met behulp van een tekstfilter en dat inmiddels ook een aangepast Excel bestand beschikbaar is (met minder kolommen) waardoor het zoeken op de manier die de verdediging wenst, sneller gaat. Gelet op deze reactie van het Openbaar Ministerie en bezien tegen de achtergrond van de eerdere beslissingen van de rechtbank, maken de door de verdediging geschetste ervaringen bij de inzage niet dat de dataset aan de verdediging en de verdachten verstrekt zou moeten worden. Dit geldt ook voor de zelfstandige verstrekking van de ‘eigen PGP-lijnen’ aan de verdachten.
Het Openbaar Ministerie heeft inhoudelijk gereageerd op de stelling van de verdediging dat berichten (die worden toegeschreven aan verdachten [verdachte 8] en [verdachte 9] ) zich wél in het dossier bevinden, maar niet in de dataset. De rechtbank gaat ervan uit dat de opgekomen vragen op dit punt daarmee zijn beantwoord.
Vragen aan het Openbaar Ministerie
De verdediging heeft op pagina 18 tot en met 22 van haar pleitaantekeningen 22 vragen geformuleerd waarvan zij de rechtbank verzoekt het Openbaar Ministerie op te dragen deze te beantwoorden. Waar in onderdelen binnen die vragen opnieuw wordt verzocht om verstrekking van de dataset aan de verdediging en verdachten en verstrekking van de ‘eigen PGP-lijnen’ aan de verdachten, wijst de rechtbank deze verzoeken af onder verwijzing naar hetgeen hiervoor is overwogen. Voor het overige betreft het vragen, gericht aan het Openbaar Ministerie, die onder meer zien op de servers in Canada en Costa Rica, de datumaanduiding van berichten, het bestaan van dubbele berichten in de dataset, de kolommen, berichten zonder data, de gebruikte zoektermen die hebben geleid tot opname van een bericht in de dataset en de achtergrond van de door het Openbaar Ministerie gestelde regels bij de inzage in de dataset. Het Openbaar Ministerie heeft in zijn repliek (met bijlagen) op al deze vragen inhoudelijk gereageerd, zodat de rechtbank ervan uitgaat dat zij geen beslissing meer hoeft te nemen op het verzoek het Openbaar Ministerie op te dragen deze vragen te beantwoorden.
Onderzoek ICT-specialist
De verdediging heeft zich aangesloten bij het verzoek van mr. Ter Steeg om het onderzoek van de ICT-specialist van de politie, die – kort gezegd – heeft geconcludeerd dat sneller zoeken in de Pdf-bestanden niet mogelijk is, in een proces-verbaal vast te leggen, zodat dit getoetst kan worden. De rechtbank wijst ook dit verzoek af. In de gegeven onderbouwing wordt onvoldoende verdedigingsbelang gezien bij het laten opmaken van een dergelijk proces-verbaal. De mededeling van het Openbaar Ministerie ter zitting hieromtrent volstaat.
Permanente onthouding berichten
Bij dupliek heeft de verdediging ook verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen om aan te geven welke stukken in het kader van artikel 30 Sv worden onthouden, waarbij zij het oog heeft op onthouden PGP-berichten. Het Openbaar Ministerie heeft daarop, onder verwijzing naar het proces-verbaal van bevindingen van 2 juli 2020 bij de vordering permanente onthouding, geantwoord dat 66 berichten permanent worden onthouden, dat circa 5.000 berichten tijdelijk worden onthouden en dat daarvan een deel binnenkort wordt vrijgegeven. Andere stukken worden niet onthouden, aldus het Openbaar Ministerie. Gelet op dit antwoord gaat de rechtbank ervan uit dat ook hierover geen beslissing meer hoeft te volgen.
A. Over het verstrekken van informatie door het Openbaar Ministerie
De verzoeken onder A (tweede gedachtestreepje) van de pleitaantekeningen zijn ingegeven door en gebaseerd op uitlatingen die de voormalige, anonieme advocaat van de kroongetuige heeft gedaan in een op 4 juni 2020 gepubliceerd interview in het Algemeen Dagblad.
Waar de vragen van de verdediging zijn gericht op gunsten die aan de kroongetuige zouden zijn verstrekt (A2 onder punten 1 en 3), op een betreffende de kroongetuige opgemaakte psychologische rapportage en een conflict dat daarover met het Openbaar Ministerie zou zijn ontstaan (A2 onder punt 2), op een overleg dat tussen de anonieme advocaat en de zaaksofficier van justitie zou hebben plaatsgevonden (A2 onder punt 4) en op de gestelde bedreiging van de anonieme advocaat door de kroongetuige, ziet de rechtbank onvoldoende verdedigingsbelang om het Openbaar Ministerie op te dragen deze vragen (schriftelijk) te beantwoorden. Zonder nadere onderbouwing valt namelijk niet in te zien in welke zin de antwoorden op deze vragen in de zaken van de verdachten kunnen bijdragen aan beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Deze verzoeken worden dan ook afgewezen. Op het verzoek tot het verstrekken van de psychologische rapportage betreffende de kroongetuige heeft het Openbaar Ministerie niet expliciet gereageerd, zodat het de rechtbank niet bekend is of een dergelijke rapport bestaat. Mocht er al sprake zijn van een dergelijk rapport, dan is de rechtbank van oordeel dat het belang bij verstrekking voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv onvoldoende is onderbouwd. Ook dit verzoek wordt daarom afgewezen.
De overige vragen zien op de inhoud van ‘de enveloppe’ en de mogelijke wetenschap van het Openbaar Ministerie daarover. Voor zover de vragen zijn gebaseerd op uitlatingen van de anonieme advocaat in het interview met het Algemeen Dagblad, is de rechtbank van oordeel dat daarmee het verdedigingsbelang om het Openbaar Ministerie op te dragen deze vragen te beantwoorden, onvoldoende is onderbouwd. Voor het overige wijst de rechtbank de verzoeken eveneens thans af, omdat de telefoon bij beslissing van de rechter-commissaris van 2 juli 2020 in beslag is genomen en hiertegen een klaagschriftprocedure loopt. Als deze procedure ertoe leidt dat de resultaten van het onderzoek aan de telefoon aan het dossier kunnen worden toegevoegd, wordt daarmee tegemoet gekomen aan de meeste vragen die nu daarover bij de verdediging leven. Mocht de inhoud van de telefoon in dat geval nieuwe onderzoekswensen opwerpen, dan kunnen die alsnog worden ingediend. Als de klaagschriftprocedure ertoe leidt dat de resultaten van het onderzoek aan de telefoon niet aan het dossier kunnen worden toegevoegd, dan verzet het door de klagers ingeroepen verschoningsrecht zich tegen verstrekking van die resultaten.
Het Openbaar Ministerie heeft de vraag of het overweegt de overeenkomst met de kroongetuige op te zeggen, beantwoord op de zitting van 3 september 2020. De rechtbank gaat er daarom van uit dat op het verzoek om het Openbaar Ministerie op te dragen deze vraag te beantwoorden, geen beslissing meer hoeft te volgen.
B. Het completeren van het dossier ten aanzien van het handelen van het Openbaar Ministerie in relatie tot [naam 1] en [kroongetuige]
De onder B. gedane verzoeken van de verdediging zijn gebaseerd op uitlatingen van [naam 1] over het aanzoeken van rechtsbijstand door de kroongetuige, gedaan tijdens een persconferentie en in diverse media. De rechtbank ziet niet in hoe de antwoorden op deze vragen in de zaken van de verdachten kunnen bijdragen aan de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 Sv. Deze verzoeken worden daarom afgewezen.
C. [getuige 11]
De verdediging heeft verzocht de rechter-commissaris op te dragen alsnog een rechtshulpverzoek te doen uitgaan ten behoeve van het horen van getuige [getuige 11] , waarin expliciet aan Marokko om het voor verhoor overbrengen van de getuige naar Nederland wordt gevraagd, dan wel of dit verhoor door middel van een videoverbinding kan plaatsvinden. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat de rechter-commissaris in januari 2020 een rechtshulpverzoek naar Marokko heeft doen uitgaan, waarin niet expliciet naar deze mogelijkheden is gevraagd en de rechter-commissaris ook nu, ondanks de opdracht van de rechtbank, er niet voor heeft gekozen een formele reactie van Marokko te vernemen over die opties, maar slechts meedeelt wat de Afdeling Internationale Rechtshulp in Strafzaken (hierna: AIRS) van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft laten weten.
De rechtbank wijst dit verzoek af. De rechter-commissaris heeft het rechtshulpverzoek van 4 december 2019, waarin om het horen van getuige [getuige 11] wordt verzocht, op 9 januari 2020 aan de AIRS gezonden ter indiening bij de autoriteiten van Marokko. De beslissing van de rechtbank van 4 juni 2020 hield, anders dan de verdediging kennelijk meent, niet in dat de rechter-commissaris door middel van een nieuw of aanvullend rechtshulpverzoek (via de AIRS) aan de Marokkaanse autoriteiten diende te vragen of [getuige 11] via een videoverbinding of door overbrenging naar Nederland zou kunnen worden gehoord. De rechtbank heeft de rechter-commissaris verzocht om nader onderzoek te laten doen naar de mogelijkheden om [getuige 11] via een videoverbinding te horen (artikel 13 van het rechtshulpverdrag), dan wel om hem tijdelijk naar Nederland over te brengen voor verhoor (artikel 16 van het rechtshulpverdrag). Het resultaat van dit onderzoek is neergelegd in het proces-verbaal van de rechter-commissaris van 4 augustus 2020 waarin zij het antwoord van de AIRS op de mogelijkheid van het horen via videoverbinding of overbrenging naar Nederland weergeeft. Dit antwoord komt erop neer dat het horen van een getuige via videoverbinding in Marokko nog altijd niet mogelijk is, omdat dit nog niet is geregeld in de Marokkaanse wetgeving. Tevens houdt dit antwoord in dat een verzoek tot tijdelijke overbrenging van een in Marokko gedetineerde persoon, die als getuige in een strafzaak anders dan die tegen hemzelf wordt gehoord, in de regel door Marokko nog niet uitgevoerd wordt zolang er in Marokko nog strafrechtelijke procedures gaande zijn tegen de betrokken persoon. De rechtbank acht zich daarmee op dit moment voldoende voorgelicht over de (on)mogelijkheden om [getuige 11] te horen en ziet geen aanleiding om de rechter-commissaris op te dragen opnieuw een rechtshulpverzoek (via de AIRS) aan de Marokkaanse autoriteiten te doen uitgaan.
C.a. Het proces-verbaal van de twee Nederlandse verbalisanten die [getuige 11] hebben verhoord
De rechtbank wijst dit verzoek af. Het Openbaar Ministerie heeft ter zitting laten weten dat de desbetreffende processen-verbaal van de twee Nederlandse verbalisanten inmiddels zijn ontvangen en zullen worden verspreid, zodat het stellen van een termijn niet nodig wordt geacht. Anders dan de verdediging stelt is de rechtbank daarbij wel ingegaan op de verzoeken om de tolk en de Marokkaanse verbalisanten te horen. De rechtbank heeft deze verzoeken bij beslissing van 4 juni 2020 namelijk afgewezen en daarbij overwogen dat, mochten de processen-verbaal van de Nederlandse verbalisanten daartoe aanleiding geven, dan nadere verzoeken bij de rechter-commissaris kunnen worden ingediend.
D. Horen [verdachte 2]
De verdediging heeft verzocht de rechter-commissaris een termijn te stellen om aan te geven of, en zo ja wanneer, een rechtshulpverzoek naar Colombia is uitgegaan en daarvan een kopie te verstrekken en de resultaten daarvan mee te delen. Daartoe heeft de verdediging aangevoerd dat onbekend is of een rechtshulpverzoek naar Colombia is uitgegaan en daarover door de rechter-commissaris geen duidelijkheid is verschaft.
De rechtbank stelt vast dat de rechter-commissaris in het proces-verbaal van bevindingen van 13 mei 2020 het volgende heeft geschreven:
“Alle verdachten in de zaak 26Marengo zijn als getuige toegewezen om te worden gehoord in elkaars zaak. Aan alle raadslieden is verzocht om aan te geven of hun cliënt zich bij het verhoor als getuige in de kern op zijn verschoningsrecht zal beroepen. Van iedereen is via de advocaat het bericht gekomen dat de cliënt zich op zijn verschoningsrecht gaat beroepen, met uitzondering van:
[verdachte 2] , nog geen bericht.
(…)
Ik heb hierop besloten op dit moment geen van de verdachten als getuige voor verhoor op te roepen. Zij kunnen te zijner tijd op de zitting worden gehoord.”
De rechtbank begrijpt hieruit dat de rechter-commissaris (nog) geen rechtshulpverzoek heeft doen uitgaan naar Colombia ten behoeve van het horen van verdachte [verdachte 2] en dat het oordeel van de rechter-commissaris is dat verdachte [verdachte 2] te zijner tijd op de zitting zal worden gehoord. De rechtbank zal de rechter-commissaris echter opdragen wel een rechtshulpverzoek aan Colombia te (laten) doen uitgaan ten behoeve van het horen van verdachte [verdachte 2] als getuige. Op dit moment is namelijk niet duidelijk of, en zo ja op welke termijn, verdachte [verdachte 2] aan Nederland zal worden uitgeleverd. Daarmee is niet duidelijk of een verhoor op de zitting in Nederland van deze getuige op aanvaardbare termijn mogelijk is. De mogelijkheid om hem in Colombia, al dan niet met behulp van een videoverbinding, te horen moet daarom worden onderzocht en, zo mogelijk, worden uitgevoerd. De rechtbank zal dit (ambtshalve) aan de rechter-commissaris opdragen in alle zaken waarin verdachte [verdachte 2] reeds als getuige was toegewezen.
Beslissing in de zaak van verdachte [verdachte 10]
Namens verdachte [verdachte 10] is verzocht om inzage in de stukken, waaronder mogelijke verklaringen van [getuige 12] , die het Openbaar Ministerie heeft met betrekking tot het in Schotland lopende onderzoek in de zaak Zeilboot.
Het Openbaar Ministerie heeft hierop geantwoord dat er nog geen formeel rechtshulpverzoek aan Schotland is verzonden, dat de stukken van het Schotse onderzoek nog niet met het zaaks-Openbaar Ministerie in de zaak Marengo zijn gedeeld en dat zij daarover (dus) niet beschikt. Zodra resultaten uit dit onderzoek kunnen worden gedeeld, zullen deze aan het dossier worden toegevoegd, aldus het Openbaar Ministerie. Gelet op dit antwoord gaat de rechtbank ervan uit dat hierover geen beslissing meer hoeft te volgen.
Beslissingen in de zaken van verdachten [verdachte 12] en [verdachte 13]
Mr. Heuvelmans heeft namens verdachte [verdachte 12] verzocht om het horen van de getuigen [getuige 13] en [getuige 14] . Ter onderbouwing van dit verzoek is aangevoerd dat met het horen van deze getuigen het verweer, dat sprake is van vrijwillige terugtred, kan worden onderbouwd omdat verdachte via deze twee getuigen de mogelijke slachtoffers [slachtoffer 5] en [slachtoffer 4] (zaaksdossier Kreta) heeft willen waarschuwen voor liquidatieplannen, zoals hij in zijn verhoor van 7 oktober 2019 heeft verklaard.
Anders dan de rechter-commissaris in de beslissing van 4 augustus 2020 heeft overwogen, is de rechtbank van oordeel dat het verdedigingsbelang bij het horen van deze getuigen voldoende is onderbouwd. Daaraan doet niet af dat [getuige 15] en [slachtoffer 5] nog als getuigen zullen worden gehoord en dat daar het punt van het waarschuwen aan de orde kan worden gesteld, omdat de waarschuwing – zoals gesteld door verdachte – niet rechtstreeks door hem aan [slachtoffer 4] en de broers [familienaam broers] is gedaan, maar dat hij dit via de verzochte getuigen heeft gedaan. De rechtbank wijst het verzoek tot het horen van deze getuigen daarom toe. De rechtbank gaat er daarbij van uit dat de gegevens waaronder deze getuigen bereikt kunnen worden door de officier van justitie of de verdediging zo spoedig mogelijk worden aangeleverd.
De rechtbank bepaalt dat deze getuigen eveneens zullen worden gehoord in de zaak van verdachte [verdachte 13] , zoals namens hem is verzocht en voorts bepaalt de rechtbank ambtshalve dat deze getuigen worden gehoord in de zaken van de andere verdachten in zaaksdossier Kreta: [verdachte 1] , [kroongetuige] , [verdachte 4] , [verdachte 14] , [verdachte 2] , [verdachte 7] , [verdachte 8] en [verdachte 6] .
(Aanvullend) verzoek van het Openbaar Ministerie tot het horen van [getuige 14] in de zaaksdossiers Roos en Doorn
Naar aanleiding van het verzoek van mr. Heuvelmans tot het horen van getuige [getuige 14] is de rechtbank, voor zover zij heeft kunnen nagaan, niet gebleken dat door de rechter-commissaris is beslist op het aanvullende verzoek van het Openbaar Ministerie van 6 juli 2020 om de getuige [getuige 14] tevens te horen met betrekking tot de zaaksdossiers Roos en Doorn. Volgens het Openbaar Ministerie heeft deze getuige blijkens taps contact gehad met [slachtoffer 6] over de aanslag op [slachtoffer 6] . De rechtbank bepaalt uit praktische overwegingen ambtshalve dat deze getuige met betrekking tot de zaaksdossiers Roos en Doorn gehoord kan worden in de zaken van verdachten [verdachte 3] , [kroongetuige] , [verdachte 10] , [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 6] . Mocht het Openbaar Ministerie daar geen behoefte meer aan hebben, dan kan het dit aan de rechter-commissaris laten weten en kan het horen met betrekking tot de zaaksdossiers Roos en Doorn achterwege blijven.