ECLI:NL:RBAMS:2022:2250

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2022
Publicatiedatum
26 april 2022
Zaaknummer
26Marengo
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • I.N. Weski
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in de strafzaak 26Marengo

Op 22 april 2022 heeft de rechtbank Amsterdam beslissingen genomen op verzoeken van de verdediging in de strafzaak 26Marengo, waarin drie verdachten betrokken zijn. Voorafgaand aan de regiezitting op 22 april heeft de verdediging, vertegenwoordigd door mr. I.N. Weski, schriftelijke onderzoekswensen ingediend. De rechtbank heeft deze wensen besproken en de reacties van het Openbaar Ministerie in overweging genomen. De verdediging heeft onder andere verzocht om inzage in artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken, maar de rechtbank heeft dit verzoek afgewezen, verwijzend naar eerdere beslissingen en het feit dat inzage al geruime tijd mogelijk is. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdediging voldoende gelegenheid heeft gehad om de relevante stukken in te zien.

Daarnaast zijn er verzoeken gedaan om de partner van de kroongetuige te horen en om informatie over de verblijfplaatsen van verdachte [verdachte 3] in de periode van 2006 tot en met 2012 te verkrijgen. De rechtbank heeft deze verzoeken beoordeeld aan de hand van het verdedigingsbelang en heeft in sommige gevallen besloten om de verzoeken toe te wijzen, terwijl andere verzoeken zijn afgewezen. De rechtbank heeft benadrukt dat het belangrijk is om de betrouwbaarheid van de kroongetuige te toetsen en dat de verdediging voldoende mogelijkheden moet hebben om haar standpunten te onderbouwen. De beslissingen van de rechtbank zijn genomen in het kader van een zorgvuldige afweging van de belangen van de verdediging en de eisen van een eerlijk proces.

Uitspraak

Beslissingen van de rechtbank op verzoeken in 26Marengo, gedaan op de (regie)zitting van 22 april 2022 in de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3]
Procesverloop
1. Voorafgaand aan de (regie)zitting van 22 april 2022 heeft mr. I.N. Weski namens verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] schriftelijke onderzoekswensen ingediend bij e-mailbericht van 17 april 2022. Op 22 april 2022 heeft mr. I.N. Weski een door verdachte [verdachte 3] ondertekende versie van het schriftelijk stuk met enkele aanpassingen gezonden aan de rechtbank, ter vervanging van haar eerdere versie. De rechtbank zal uitgaan van het op 22 april 2022 ingediende stuk.
2. Het Openbaar Ministerie heeft op 21 april 2022 schriftelijk gereageerd op de onderzoekwensen van de verdediging.
3. Op de (regie)zitting van 22 april 2022 heeft de verdediging haar wensen (nader) toegelicht en daarop heeft het Openbaar Ministerie gereageerd.
4. Hieronder volgen de beslissingen van de rechtbank op de gedane verzoeken. Daarbij wordt de volgorde van de verdediging aangehouden.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]

Verzoek met betrekking tot inzage in artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken

Verzoek van de verdediging
5. De verdediging heeft verzocht om alle artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken op digitaal toegankelijke wijze te verstrekken aan de raadsvrouw en aan verdachte [verdachte 3] . De huidige wijze van inzage – op een politiebureau voor alleen de raadsvrouw, zonder gebruik te mogen maken van een laptop en zonder de mogelijkheid om (digitaal) aantekeningen te maken – volstaat niet. Het is vanwege uitpuilende agenda’s niet haalbaar gebleken om binnen kantooruren ook nog afspraken te maken op politiebureaus, nog los van de gebrekkige financiering en het principiële argument van ‘
equality of arms’ ten aanzien van het kunnen beschikken over bronmateriaal, aldus de verdediging.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
6. Het Openbaar Ministerie stelt zich op het standpunt dat het verzoek moet worden afgewezen. Een eerder verzoek van de verdediging met deze strekking is reeds afgewezen door de rechtbank bij beslissing van 21 mei 2021 en er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden aan het verzoek ten grondslag gelegd. Inzage is al ruim een jaar mogelijk. Sinds kort kunnen ook de recent (in maart 2022) vrijgegeven aanvullende artikel 565 Sv (oud) BOB-stukken door de verdediging worden ingezien.
Oordeel van de rechtbank
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat het verzoek een herhaling betreft van het verzoek dat eerder door de verdediging is gedaan en waarop de rechtbank op 21 mei 2021 [1] heeft beslist. De rechtbank heeft daarin overwogen, kort gezegd, dat het bij de artikel 565 (oud) BOB-stukken niet gaat om processtukken maar om stukken die voor de verdediging ter inzage zijn om te beoordelen of er specifieke stukken zijn die zij gevoegd zou willen zien aan de processtukken. Verder heeft de rechtbank daarin overwogen dat de wet niet voorschrijft dat ten behoeve van die beoordeling aan de verdachte en zijn advocaat een afschrift van die stukken zou moeten worden verstrekt. Verwezen wordt naar rechtsoverwegingen 77 tot en met 79 van die beslissing.
8. De stelling van de verdediging dat inzage ter beoordeling van eventuele verzoeken om voeging praktisch gezien onvoldoende mogelijk is gebleken en de omstandigheid dat (zo begrijpt de rechtbank) de verdediging daarin nu enige tijdsdruk ervaart, geeft de rechtbank geen aanleiding om het verzoek om praktische redenen toe te wijzen. Daartoe is redengevend dat de inzage al ruim een jaar (sinds maart 2021) mogelijk is, dat – na de zitting van 16 april 2021 – een index is verstrekt wat de inzage vergemakkelijkt en dat de verdediging nog steeds inzage heeft in deze stukken. Ook in de recent vrijgegeven aanvullende artikel 565 (oud) BOB-stukken heeft de verdediging inmiddels inzage. De rechtbank is van oordeel dat de verdediging daarmee voldoende gelegenheid heeft (gehad) om de desbetreffende stukken in te zien. Wat de inzage voor verdachte zelf betreft brengt de rechtbank in herinnering dat die inzage is verleend zodat de verdediging de mogelijkheid heeft om te kunnen controleren of bij de zoektocht naar verdachte [verdachte 3] binnen de grenzen van proportionaliteit en subsidiariteit is gebleven. Dit is bij uitstek een toets die de raadsvrouw zelf kan maken.
Het voorgaande betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
In de zaken van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3]

Verzoek met betrekking tot het verhoor van de partner van de kroongetuige

Inleiding
9. De rechtbank heeft bij beslissing van 29 september 2020 [2] het verzoek van de verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] en [verdachte 8] om de partner van de kroongetuige te horen toegewezen. De onderwerpen van dat toegewezen verhoor zijn: de telefoons die de kroongetuige (mogelijk) in zijn cel heeft gehad in 2017 en haar wetenschap met betrekking tot de betrokkenheid van de kroongetuige bij de feiten uit de zaaksdossiers Roos/Doorn.
10. Op de regiezitting van 16 april 2021 heeft de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] de rechtbank verzocht te bepalen dat de partner van de kroongetuige mag worden ondervraagd over de
inhoudvan de door hem gebruikte iPhone. Op deze regiezitting is eenzelfde verzoek gedaan door de verdediging van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] en [verdachte 7] . Andere raadslieden hebben zich toen bij dat verzoek aangesloten. De rechtbank heeft deze verzoeken – en de verzoeken van de andere raadslieden om bij dat verhoor te mogen aansluiten afgewezen. [3]
11. In haar beslissing van 14 januari 2022 [4] heeft de rechtbank overwogen dat de kroongetuige inmiddels (op de terechtzitting van 22 september 2021) is verhoord over algemene onderwerpen, waaronder over de inhoud van berichten uit de iPhone en dat de rechtbank zich voorstelde dat op de eerstvolgende regiezitting een eventueel debat zou kunnen plaatsvinden over de vraag of de partner van de kroongetuige ook over de
inhoudvan de iPhone bevraagd zou mogen worden. Op 1 maart 2022 heeft die regiezitting plaatsgevonden. Op de regiezitting van 1 maart 2022 heeft de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] geen zelfstandig verzoek gedaan tot het horen van de partner van de kroongetuige, noch is aangesloten bij het verzoek van de verdediging van verdachte [verdachte 7] om deze getuige ook te mogen horen over de
inhoudvan de iPhone. De verdediging van verdachte [verdachte 9] heeft zich wel aangesloten bij dit verzoek.
12. Bij beslissing van 23 maart 2022 [5] heeft de rechtbank bepaald dat de partner van de kroongetuige over de twee eerder toegewezen onderwerpen (zie onder 9.) zal worden gehoord door de rechter-commissaris in de zaken van verdachten [verdachte 4] , [verdachte 5] , [verdachte 6] , [verdachte 7] en [verdachte 8] , zoals de rechtbank op 29 september 2020 heeft beslist. Het verzoek om deze getuige over de inhoud van de iPhone te mogen horen is afgewezen omdat de verdediging van [verdachte 7] dit slechts heeft onderbouwd met de stelling dat het belang wel voldoende zou zijn gebleken uit de inhoud van de berichten. Deze motivering schiet in het licht van de daaraan te stellen eisen tekort.
Verzoek van de verdediging
13. Op de terechtzitting van 22 april 2022 heeft de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] verzocht de partner van de kroongetuige te mogen horen omtrent de twee, bij beslissing van 29 september 2020, eerder toegewezen onderwerpen. Daarnaast is gevraagd deze getuige ook te kunnen horen over haar contacten met de kroongetuige in relatie tot onderwerpen als diens uitspraken en iPhone-berichten tegenover deze getuige over:
  • “o.a. de onderhandelingen met het openbaar ministerie in het kader van diens status als kroongetuige;
  • het verkrijgen van inzage in PGP berichten door de kroongetuige van het openbaar ministerie in verschillende stadia van diens contacten met justitie en de onderhandelingen over de bedreigde straf;
  • alsmede in het kader van de communicatie met telefoons, die buiten het zicht van het openbaar ministerie zou hebben plaats gevonden;
  • voorts zijn nog andere onderwerpen relevant voor de verdediging bij het bevragen van deze getuige in het licht van de betrouwbaarheid van de uitspraken van de kroongetuige en de mogelijkheid van beïnvloeding, die ongecontroleerde contacten van de kroongetuige op diens verklaringen heeft kunnen plaats vinden;
  • zoals ook het bevragen van deze getuige over de onder de kroongetuige in detentie in beslag genomen goederen, zoals vermeend een dongel, welke goederen zouden zijn terug gegeven. zij kan een rol bij die teruggave hebben gespeeld.”
Oordeel van de rechtbank
14. De rechtbank toetst het verzoek om de partner van de kroongetuige ook te horen over haar contacten met hem in relatie tot de hiervoor genoemde onderwerpen aan de maatstaf van het verdedigingsbelang, zoals al uitvoerig uiteen is gezet in haar beslissing van 23 maart 2022. De rechtbank stelt vast dat de verdediging in het huidige verzoek slechts een opsomming heeft gegeven van onderwerpen waarover zij de getuige wil bevragen. Enige onderbouwing van het verdedigingsbelang is niet gegeven. Het verdedigingsbelang is zonder de onderbouwing ook niet evident. Daarom wordt dit verzoek door de rechtbank afgewezen.
15. De verdediging heeft evenmin onderbouwd welk belang zij heeft bij de bevraging van de getuige over de onderwerpen, toegewezen bij de beslissing van de rechtbank van 29 september 2020, te weten: de telefoons die de kroongetuige (mogelijk) in zijn cel heeft gehad in 2017 en haar wetenschap met betrekking tot de betrokkenheid van de kroongetuige bij de feiten uit de zaaksdossiers Roos/Doorn.
16. De rechtbank zal dit onderdeel van het verzoek echter toewijzen om de navolgende redenen. De getuige zal binnen afzienbare tijd over deze onderwerpen worden gehoord en de rechtbank heeft ook de verdediging van verdachte [verdachte 9] toegestaan zich (alsnog) bij dit getuigenverhoor aan te sluiten, omdat de raadsman in de veronderstelling verkeerde zich bij alle onderdelen van dit getuigenverhoor te hebben aangesloten. Uit de standpunten van de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] leidt de rechtbank af dat zij ook in die veronderstelling verkeerde. De fase vóór het requisitoir in het onderzoek Marengo loopt ten einde en alles afwegend acht de rechtbank het om proceseconomische redenen wenselijk de verdediging van verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] ook de gelegenheid te bieden bij dit verhoor aan te sluiten.
17. De rechtbank merkt tot slot nog op dat de verdediging van verdachte [verdachte 7] het oorspronkelijke verzoek, leidend tot de beslissing van de rechtbank van 29 september 2020, heeft ingetrokken. Het indertijd aangenomen verdedigingsbelang bij het horen van deze getuige over genoemde twee onderwerpen is echter niet veranderd. De destijds gegeven motivering van de verdediging van verdachte [verdachte 7] is het kader van het getuigenverhoor bij de rechter-commissaris. Een andere motivering is door geen van de andere verdedigingen aangevoerd.
18. Kort samengevat gaat het dan om het volgende:
A. telefoons (mogelijk) in de cel van verdachte [verdachte 10] in 2017
  • heeft verdachte [verdachte 10] (in 2017) beschikt over een andere/tweede PGP-toestel, en zo ja, is deze wellicht via de getuige naar binnen gebracht?
  • welke communicatiemiddelen heeft verdachte [verdachte 10] in december 2017 tot zijn beschikking gehad?
  • heeft verdachte [verdachte 10] in december 2017 vanuit detentie met een tweede PGP-toestel contact opgenomen met verdachte [verdachte 7] ?
Het voorgaande (mede) in het licht van de vraag of verdachte [verdachte 10] enige bemoeienis heeft gehad met de aanslag op verdachte [verdachte 7] in de nacht van 17 op 18 december 2017, in het bijzonder of verdachte [verdachte 10] hem vanuit detentie in de val heeft gelokt, zoals door verdachte [verdachte 7] is gesteld.
Heeft de getuige enige wetenschap over de betrokkenheid van verdachte [verdachte 10] in de onderzoeken Roos en Doorn?
19. De bevraging van de getuige over deze onderwerpen kan wellicht mede licht werpen op het wel of niet aannemelijk zijn van de door verdachte [verdachte 10] gestelde vertrouwensrelatie tussen hem en verdachte [verdachte 7] , die dat betwist.
20. Met inachtneming van het voorgaande wordt het verzoek om de getuige over deze twee onderwerpen te horen toegewezen.

Verzoek om [zus getuige] als getuige te doen horen

21. Namens de verdachten [verdachte 1] , [verdachte 2] en [verdachte 3] is verzocht om [zus getuige] – de zus van getuige [naam getuige] – als getuige te doen horen. De verdediging voert daartoe aan dat getuige [naam getuige] tot op heden niet gehoord kon worden over de door hem aan [zus getuige] verstrekte brieven en de op hem uitgeoefende psychische en lichamelijke dwang bij het afleggen van zijn verklaringen. [zus getuige] heeft voortdurend contact met haar broer gehouden en dient nader te worden bevraagd omtrent hetgeen zij exact weet (wat, wanneer, onder welke omstandigheden enzovoorts), en op grond waarvan zij haar wetenschap heeft verkregen betreffende de bejegening van haar broer tijdens diens detentie en diens verhoren door de Marokkaanse en Nederlandse politie. Daarover zijn aan [zus getuige] geen vragen gesteld in haar politieverhoor, althans er is onvoldoende doorgevraagd.
22. Het Openbaar Ministerie vindt dat het verzoek dient te worden afgewezen, nu alle vragen die de verdediging opwerpt al door deze getuige zijn beantwoord in haar politieverhoor.
Oordeel van de rechtbank
23. De rechtbank heeft in eerdere beslissingen [6] overwogen dat de verklaringen van getuige [naam getuige] zeer belastend zijn voor verschillende verdachten, dat de verdediging hem tot op heden niet als getuige heeft kunnen ondervragen en dat er aanleiding is (enig) nader onderzoek te doen naar de omstandigheden van deze verhoren, omdat de bruikbaarheid van verklaringen voor het bewijs kan wegvallen als bij de verkrijging daarvan sprake was van foltering of van onmenselijke of vernederende behandeling, vgl. EHRM 5 november 2020, 31454/10 (Ćwik tegen Polen).
24. De rechtbank heeft daarom de eerdere verzoeken van de verdediging om de verbalisanten en de tolk die aanwezig waren bij deze verhoren te doen horen toegewezen. Het verzoek om [zus getuige] als getuige te doen horen wordt om dezelfde reden toegewezen, nu ook daarmee compensatie voor het niet kunnen horen van getuige [naam getuige] kan worden geboden. Omdat de zaak van verdachte [verdachte 11] op de terechtzitting van 22 april 2022 niet aan de orde was kon bovengenoemd verzoek niet in zijn zaak worden gedaan. De rechtbank ziet echter reden om deze getuige ambtshalve eveneens in zijn zaak toe te wijzen.
In de zaak van verdachte [verdachte 3]
Verzoek met betrekking tot informatie over de detentie van verdachte [verdachte 8] in Spanje
25. De verdediging heeft de rechtbank verzocht het Openbaar Ministerie opdracht te geven om bij de Spaanse autoriteiten na te gaan of verdachte [verdachte 8] van 8 september 2008 tot en met 18 juni 2009 gedetineerd is geweest in Spanje. De officier van justitie heeft ter terechtzitting bij dupliek laten weten dat het inmiddels de bevestiging heeft gekregen dat deze informatie klopt. Gelet daarop is een beslissing van de rechtbank op dit verzoek niet meer nodig.
Verzoek met betrekking tot verblijfplaatsen van verdachte [verdachte 3] in de periode van 2006 tot en met 2012
Verzoek van de verdediging
26. De verdediging heeft verzocht het Openbaar Ministerie op te dragen onderzoek te doen naar de verblijfplaatsen van verdachte [verdachte 3] in de periode van 2006 tot en met 2012. Daarmee zou de betrouwbaarheid van de kroongetuige worden gefalsificeerd, in het bijzonder waar hij verklaart verdachte [verdachte 3] te kennen, hem te hebben ontmoet en hem soms dagelijks gesproken te hebben. Ook wenst de verdediging dat onderzoek wordt gedaan naar de vliegbewegingen van verdachte [verdachte 3] . De verdediging heeft ter onderbouwing een door haar gemaakte tijdlijn in het geding gebracht betreffende de verblijfplaatsen van verdachte [verdachte 3] in de periode van 2004 tot en met 2014. Ook zijn verschillende stukken ingebracht, waaronder een kopie van een Nederlands paspoort op naam van verdachte [verdachte 3] dat geldig was van februari 2008 tot februari 2013.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
27. Het Openbaar Ministerie vindt dat het verzoek moet worden afgewezen. Het gevraagde onderzoek betreft niet de feiten die in de overeenkomst van de Nederlandse Staat met de kroongetuige staan en bovendien zal het gevraagde onderzoek niet kunnen bevestigen dat de kroongetuige en verdachte [verdachte 3] elkaar nooit hebben ontmoet.
Oordeel van de rechtbank
28. In de beslissing van de rechtbank van 29 september 2020 [7] is al vooropgesteld dat het bij het toetsen van de betrouwbaarheid van de kroongetuige in eerste instantie gaat om de verklaringen die hij heeft afgelegd over de ten laste gelegde feiten. Het verzoek van de verdediging betreft echter (gestelde) contacten van de kroongetuige met verdachte [verdachte 3] die volgens de kroongetuige jaren vóór de ten laste gelegde feiten hebben plaatsgevonden.
Daarnaast is van belang dat de kroongetuige geen specifieke data heeft gegeven van de ontmoetingen maar vrij ruime tijdvakken heeft aangeduid waarin die ontmoetingen zouden hebben plaatsgevonden. Verder volgt uit de tijdlijn van de verdediging dat verdachte [verdachte 3] Nederland heeft bezocht in 2006, 2007, 2010, 2011 en 2012. De kopieën van het paspoort van verdachte [verdachte 3] bevatten wel in- en uitreisstempels van de autoriteiten van Marokko en daarnaast stempels uit Brazilië en de Dominicaanse Republiek, maar geen stempels van de Nederlandse overheid. Bovendien sluiten de in- en uitreisstempels niet op elkaar aan waardoor er hiaten in de tijdlijn zijn. Bij die stand van zaken kan het gevraagde onderzoek, voor zover dit al mogelijk is, nooit volledig bevestigen of uitsluiten dat verdachte [verdachte 3] niet de ontmoetingen kan hebben gehad met de kroongetuige waarover deze heeft verklaard. De rechtbank ziet daarom onvoldoende verdedigingsbelang bij het verzoek. Dit wordt dan ook afgewezen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBAMS:2021:2585, r.o. 77 – 79.
4.ECLI:NL:RBAMS:2022:132, r.o. 41 en 42.
6.Beslissingen van 17 november 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:5585, pag. 11) en 21 mei 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:2585, r.o. 68).