In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 juli 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, een niet-toegelaten vreemdeling die in de opvang te Amsterdam verblijft, en het College van Burgemeester en Wethouders van de Gemeente Amsterdam. Eiser had een verzoek ingediend om inzage in zijn persoonsgegevens op grond van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG). Het primaire besluit van verweerder op 6 september 2019 en het bestreden besluit van 18 februari 2020, waarin het bezwaar van eiser gedeeltelijk gegrond werd verklaard, stonden centraal in deze procedure. Eiser stelde dat verweerder onvoldoende had voldaan aan zijn verzoek om inzage in de verwerkte persoonsgegevens, omdat hij niet in staat was om te controleren of de verwerking rechtmatig en behoorlijk was. Verweerder had slechts een algemeen overzicht van de verwerkte persoonsgegevens verstrekt en een drietal gedeeltelijk geanonimiseerde afschriften. De rechtbank oordeelde dat verweerder in dit geval aan het inzageverzoek had voldaan door het verstrekken van het overzicht en de afschriften. De rechtbank overwoog dat eiser zijn verzoek onvoldoende had gespecificeerd, waardoor het voor verweerder moeilijk was om aan het verzoek te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk kreeg in zijn verzoek om meer inzage in zijn persoonsgegevens.