Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde sub 2],
mr. [gedaagde sub 3]in hoedanigheid van curator in het faillissement van [gedaagde sub 2] ,
1.De procedure
- het tussenvonnis van 15 juli 2020, waarbij Buma en Sena zijn toegelaten tot het dienen van een akte over de hoogte van hun schade als gevolg van het in dat tussenvonnis vastgestelde onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 2] ;
- het verzoek ex art 32/32 Rv tevens inhoudende verzoek ex art 337 2e lid Rv, ingediend op de rol van 5 augustus 2020 door [gedaagde sub 4] , mede namens de curator en gedaagde sub 1;
- de akte toelichting schade, met producties, zijdens Buma en Sena, ingediend op de rol van 26 augustus 2020;
- het tussenvonnis van 9 september 2020, waarbij is beslist dat van het tussenvonnis van 15 juli 2020 tussentijds hoger beroep kan worden ingesteld;
- de antwoordakte, met producties, zijdens de curator, ingediend op de rol van 7 oktober 2019;
- de antwoordakte van 7 oktober 2019 zijdens [gedaagde sub 4] waarin zij het verweer van de curator integraal overneemt;
- de antwoordakte met producties, zijdens Buma en Sena, gedateerd 21 september 2020, maar is in reactie op de antwoordakte van de curator van 7 oktober 2020 en ingediend op de rol van 21 oktober 2020 (verder: de antwoordakte van 21 oktober 2020);
- de antwoordakte van 4 november 2020 zijdens de curator;
- de antwoordakte van 4 november 2020 zijdens [gedaagde sub 4] , waarin zij de antwoordakte van de curator integraal overneemt;
- de B-formulieren van 18 november 2020 van de curator, [gedaagde sub 4] , Buma en Sena als bedoeld in artikel 2.14 van het procesreglement;
- de brief van 25 november 2020 van de rechtbank aan partijen om zich uit te laten over processuele vragen;
- de berichten van partijen in antwoord op bovenstaand verzoek, genomen op de rol van 16 december 2020, dat op 6 oktober 2020 tussentijds hoger beroep is ingesteld van het tussenvonnis van 15 juli 2020.
- de brief van 16 februari 2022 van [gedaagde sub 2] (ingediend op de rol van 18 februari 2022), waarin vonnis wordt gevraagd met als bijlage het proces-verbaal van pleidooi gehouden op 16 december 2021 in het ingestelde tussentijds hoger beroep van de tussenvonnissen van 15 juli en 9 september 2020 bij het gerechtshof Amsterdam;
- het rolbericht van 9 maart 2022 zijdens Buma en Sena over het opbrengen en de voortzetting van deze procedure;
- de e-mail van 4 mei 2022 zijdens Buma en Sena waarin zij hebben gemeld dat mr. Haring zich heeft ontfermd over de praktijk van mr. Van Oers, de advocaat van [gedaagde sub 4] , en verder dat zij zich kunnen
“Gedaagden 2 en 3 ( [gedaagde sub 2] en [gedaagde sub 4] ) hechten er belang aan dat er vonnis wordt gewezen, om wellicht richting te kunnen krijgen over een mogelijke regeling.”
“in verband met hoger beroep”en verwezen naar de parkeerrol van 7 april 2021. Deze beslissing en verwijzing van de rechtbank is volledig overeenkomstig de vaste jurisprudentie over een ingesteld tussentijds hoger beroep (zie hierna onder 2.22 tot en met 2.30).
doorslaggevendbelang voor de beslissing in het eindvonnis van deze procedure over de aan Buma en Sena al dan niet te betalen schadevergoeding door [gedaagde sub 2] . Daarnaast is de beslissing van het hof ook van belang voor [gedaagde sub 4] als schuldeiser in het faillissement van [gedaagde sub 2] en in deze procedure verweerster tegen de vordering van Buma en Sena op [gedaagde sub 2] (artikel 29 Faillissementswet).
- rechtbank Overijssel heeft een tussenvonnis (zonder uitvoerbaar bij voorraad verklaring) gewezen vergelijkbaar met die in deze procedure is gewezen op 15 juli 2020, zie ECLI:NL:RBOVE:2013:2384;
- de betrokken rechtbank heeft tussentijds hoger beroep van dat tussenvonnis toegestaan;
- de gerede partij heeft tussentijds hoger beroep ingesteld;
- partijen hebben de rechtbank niet geïnformeerd over het ingestelde tussentijds hoger beroep;
- partijen hebben verdere proceshandelingen verricht in de rechtbankprocedure;
- rechtbank Overijssel heeft vervolgens een volgend tussenvonnis en daaropvolgend een eindvonnis gewezen terwijl in het tussentijds hoger beroep nog geen uitspraak was gedaan (hierin verschilt deze procedure vooralsnog van de hier aangehaalde procedure bij de rechtbank Overijssel).
schorsing van rechtswegeintreedt op het moment dat tussentijds hoger beroep wordt ingesteld van een tussenvonnis als gewezen in deze procedure op 15 juli 2020.
verdere proceshandelingen nietigzijn, althans dat die nadien verrichte proceshandelingen geen gevolgen mogen hebben (zo ook: ECLI:NL:HR:1965:AB4169).
van en inhet faillissement van [gedaagde sub 2] , is het uitgangspunt dat voor deze procedure geldt dat het faillissement van [gedaagde sub 2] nog niet is beëindigd, en dat de curator nog immer procespartij in deze procedure (en de appelprocedure) is.
3.De beslissing
woensdag 5 april 2023,