In deze zaak heeft de Hoge Raad op 24 november 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door Invinco GmbH tegen een eerdere uitspraak van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De zaak betreft een civielrechtelijk geschil over de aansprakelijkheid van Invinco voor schade die [verweerder] heeft geleden door beleggingen in effecten. De rechtbank had eerder geoordeeld dat Invinco haar zorgplicht had geschonden, wat leidde tot een tussenvonnis waarin Invinco aansprakelijk werd gesteld voor een deel van de schade. Invinco ging in hoger beroep tegen dit tussenvonnis, maar [verweerder] stelde incidenteel beroep in en wijzigde zijn eis. De centrale vraag in cassatie was of het hof de eiswijziging van [verweerder] had mogen toestaan en of het incidenteel beroep ontvankelijk was. De Hoge Raad oordeelde dat het hof de eiswijziging had mogen toestaan, maar dat het incidenteel beroep van [verweerder] niet ontvankelijk was, omdat er geen verlof tot tussentijds hoger beroep was verleend door de rechtbank. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep van Invinco, waardoor de eerdere uitspraak van het hof in stand bleef. De uitspraak benadrukt de regels omtrent de ontvankelijkheid van incidentele beroepen en de voorwaarden voor eiswijzigingen in civiele procedures.