ECLI:NL:RBAMS:2022:4082

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 mei 2022
Publicatiedatum
15 juli 2022
Zaaknummer
13/751415-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel van Polen met betrekking tot de opgeëiste persoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 mei 2022 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Polen was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1982, was op dat moment gedetineerd in Nederland. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld in verschillende zittingen, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, ondanks verweren van de verdediging die stelden dat er sprake was van een onterecht proces in Polen en dat de opgeëiste persoon gelijkgesteld moest worden met een Nederlander. De rechtbank verwierp deze verweren en oordeelde dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren en dat de overlevering moest worden toegestaan, waarbij werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751415-20
RK nummer: 20/2370
Datum uitspraak: 10 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 13 mei 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 10 december 2019 door
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1982,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 15 juli 2020
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 juli 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R Bakkenes. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. R. Malewicz, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De zaak is voor onbepaalde tijd aangehouden om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om aan de uitvaardigende justitiële autoriteit de informatie van de raadsman voor te leggen en te vragen of het een EAB ten behoeve van de vervolging of executie is uitgevaardigd en welke zaken bij de cassatieprocedure aan de orde kan komen.
Zitting 29 september 2020
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 29 september 2020 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 15 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 29 september 2020 de gevangenhouding bevolen en het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van teneinde de antwoorden op de gestelde vragen in voornoemde tussenuitspraak van 12 juni 2020 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2020:2938.
Zitting 13 juli 2021
Op 13 juli 2021 is de zaak voor onbepaalde tijd aangehouden, omdat de opgeëiste persoon corona had en aanwezig wilde zijn bij de zitting.
Zitting 3 november 2021
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 3 november 2021 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 13 juli 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is wederom bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft op 3 november 2021 het onderzoek geschorst voor onbepaalde tijd in afwachting van de antwoorden van het Hof van Justitie van de Europese Unie naar aanleiding van de verwijzingsbeslissing van 14 september 2021 met kenmerk: ECLI:NL:RBAMS:2021:5052.
Zitting 26 april 2022
De behandeling van de vordering is met toestemming van de officier van justitie en de opgeëiste persoon op 26 april 2022 hervat in de stand waarin het onderzoek zich bevond ten tijde van de schorsing op 3 november 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman en door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
enforceable judgement of Regional Court in Warsaw VIII Criminal Division of March 14, 2017; enforceable on 18.10.2018(VIII K 94/15).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 25 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 20 jaar, één maand en 20 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
In het EAB onder rubriek d) staat dat de opgeëiste persoon in hoger beroep samen met zijn advocaten in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis van
18 oktober 2018 heeft geleid. Uit de informatie van het EAB leidt de rechtbank af dat in hoger beroep definitief uitspraak is gedaan over de schuld van de betrokkene en zijn veroordeling tot een straf, nadat de zaak, in feite en in rechte, opnieuw ten gronde is behandeld (de rechtbank verwijst naar HvJ EU 10 augustus 2017, C-270/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:628 (Tupikas)).
Zoals de verdediging naar voren heeft gebracht tijdens de zitting, hebben de advocaten van de opgeëiste persoon cassatie ingesteld tegen het arrest van 18 oktober 2018. De cassatieprocedure valt echter niet onder de reikwijdte van artikel 12 OLW nu in die procedure alleen rechtsvragen zijn beantwoord. [1]

4.Strafbaarheid: feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummers 1 en 14, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
moord en doodslag, zware mishandeling.

5.Gelijkstellingsverweer

De raadsman van de opgeëiste persoon heeft verzocht artikel 6a OLW ruimer toe te passen.
Hij heeft daartoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon gelijk dient te worden gesteld met een Nederlander.
Oordeel van de rechtbank
Overlevering van een met een Nederlander gelijk te stellen vreemdeling kan ingevolge artikel 6a, eerste en negende lid, OLW worden geweigerd indien deze is gevraagd ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een hem bij onherroepelijk vonnis opgelegde vrijheidsstraf en de rechtbank van oordeel is dat de tenuitvoerlegging van die straf kan worden overgenomen.
Om in aanmerking te komen voor gelijkstelling met een Nederlander moet ingevolge artikel 6a, negende lid, van de OLW onder andere zijn aangetoond dat de opgeëiste persoon ten minste vijf jaren ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven.
Nu in deze zaak geen stukken ter onderbouwing van de gelijkstelling zijn overgelegd, blijkt niet dat de opgeëiste persoon gedurende een periode van vijf jaar ononderbroken rechtmatig in Nederland heeft verbleven. De opgeëiste persoon komt niet voor in de Basisregistratie personen in Nederland en heeft dus niet met andere objectieve gegevens onderbouwd dat hij in Nederland heeft verbleven. Evenmin heeft hij inkomensgegevens verstrekt. Gelet hierop is niet aangetoond dat hij een duurzaam verblijfsrecht als EU-onderdaan heeft opgebouwd en kan de opgeëiste persoon niet gelijk gesteld worden met een Nederlander. De rechtbank verwerpt het gelijkstellingsverweer. De rechtbank ziet geen grond om artikel 6a OLW ruimer toe te passen dan de wet toelaat.

6.Artikel 11 OLW jo. 47 Handvest van de grondrechten van de EU

De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering – mede gelet op de hiervoor genoemde gebreken – moet worden geweigerd en heeft hiertoe het volgende aangevoerd.
In het strafproces van de opgeëiste persoon in Polen hebben zich een aantal onregelmatigheden voorgedaan, waardoor niet langer kan worden gesproken van een eerlijke rechtsgang. Zo heeft de politie getuigen beïnvloed, heeft de kroongetuige wisselende verklaringen afgelegd en zijn de verzoeken van de opgeëiste persoon tot het horen van getuigen en het doen van nader onderzoek afgewezen. De opgeëiste persoon heeft zich met klachten over deze gang van zaken gewend tot het Poolse Hooggerechtshof. Deze instantie heeft zich over de klachten gebogen en deze op 30 juli 2020 afgewezen, waarna het op 18 oktober 2018 onherroepelijk werd. Uit deze gang van zaken volgt dat het Hooggerechtshof en eerder ook de rechtbank en het gerechtshof, niet de materiële waarheid hebben willen achterhalen, waardoor dus ook niet kan worden gezegd dat sprake is geweest van een eerlijk proces.
Ook voor de toekomst bestaat er een reëel gevaar dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zullen worden geschonden nu het voor de hand ligt dat hij in het kader van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde straffen nog verzoeken zal richten tot de Poolse autoriteiten.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer en overweegt hiertoe het volgende.
In deze zaak gaat het om een verzoek tot overlevering ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een arrest van 18 oktober 2018. Tegen dit arrest is cassatie ingesteld door de Poolse advocaten van de opgeëiste persoon. De behandeling en uitspraak is gewezen op 30 juli 2020 en dus na februari 2020. De rechtbank is van oordeel dat uit de door de opgeëiste persoon aangevoerde gronden niet blijkt dat de eerder bedoelde structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, die vooral zien op de aantasting van de onafhankelijkheid van de rechters, een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van zijn strafzaak. Zo heeft de raadsman naar voren gebracht dat bepaalde getuigen en/of deskundigen ten onrechte niet zijn gehoord dan wel dat andere door de opgeëiste persoon verzochte onderzoekshandelingen niet zijn gehonoreerd. Uit dergelijke processuele beslissingen kan niet zonder meer worden afgeleid dat de betrokken rechterlijke instanties niet onafhankelijk waren. Van belang is bovendien dat de opgeëiste persoon na de einduitspraak in Polen een procedure is gestart bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens, waarin voornoemde punten naar voren zijn gebracht, en dat dit beroep niet is gehonoreerd.
Gelet op het voorgaande is, de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken van een schending van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [3]
De rechtbank overweegt in dit kader overigens nog dat er bij een EAB ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een onherroepelijk vonnis in beginsel niet wordt gekeken naar eventuele toekomstige procedures in Polen, zoals een nog in te dienen verzoek om een verzamelvonnis.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Warsaw, VIII Penal Division(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 10 mei 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Onder andere rechtbank Amsterdam 6 mei 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:2358
2.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.
3.. Vgl. Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, onder verwijzing naar HvJ EU 22 februari 2022, C-562/21 PPU en C-563/21 PPU, ECLI:EU:C:2022:100 (