ECLI:NL:RBAMS:2021:2358

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2021
Publicatiedatum
11 mei 2021
Zaaknummer
13/751813-20
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met detentiegarantie

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2021 uitspraak gedaan over een vordering tot overlevering op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat door Italië was uitgevaardigd. De vordering was ingediend door de officier van justitie op 16 oktober 2020 en betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in Italië in 1964, die gedetineerd was in Nederland. De rechtbank heeft de zittingen gehouden op 1, 2 en 16 december 2020, en op 22 april 2021, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon werd vastgesteld en de detentieomstandigheden in Italië werden besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen reëel gevaar bestaat voor onmenselijke of vernederende behandeling van de opgeëiste persoon in de Italiaanse detentiecentra, op basis van garanties van het Italiaanse Ministerie van Justitie. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751813-20 (EAB I)
RK nummer: 20/5063
Datum uitspraak: 6 mei 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 16 oktober 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 23 juli 2020 door
the Office of the Prosecutor General at the Court of Appeal of Ancona(Italië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Italië) op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[BRP-adres] ,
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De zittingen van 1 en 2 december 2020
De vordering is behandeld op de openbare zittingen van 1 en 2 december 2020 in verband met het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 24 november 2020 (C-510/19, ECLI:EU:C:2020:953) in tegenwoordigheid van de officieren van justitie mrs. K. van der Schaft en M. Diependaal. Als raadsman van de opgeëiste persoon is ter zitting aanwezig
mr. L. Tricoli, advocaat te Alphen aan den Rijn, die namens de opgeëiste persoon het woord voert.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst tot 16 december 2020. De rechtbank heeft het verzoek tot schorsing van de overleveringsdetentie afgewezen. De rechtbank heeft de detentietitel niet getoetst, nu de detentie is gebaseerd op een beslissing van de rechter-commissaris. Verder heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
De zitting van 16 december 2020
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 16 december 2020.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn raadsman en een tolk in de Italiaanse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen. Tevens is de gevangenhouding bevolen en is bepaald dat de overleveringsdetentie ook na de 90 dagentermijn zal voortduren, omdat sprake is van een zeer groot vluchtgevaar.
De rechtbank heeft het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst in afwachting van de vertaling van de brief over de cassatieprocedure, en in afwachting van informatie over de detentieomstandigheden in andere Italiaanse overleveringszaken.
De zitting van 22 april 2021
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen in gewijzigde samenstelling voortgezet op de openbare zitting van 22 april 2021 ten tijde van de schorsing op 16 december 2020. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn raadsman en een tolk in de Italiaanse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Italiaanse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
judgment handed down by the Court of Appeal of Ancona on 8.5.2013, final on 18.1.2016, reversing Judgment No. 678/2021 delivered by the Court of Pesaro on 21.6.2012 (reference: 1646/2013).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het arrest heeft geleid, maar dat zich de omstandigheid als bedoeld in artikel 12, onder b, OLW heeft voorgedaan.
Blijkens onderdeel d) van het EAB heeft de opgeëiste persoon op 29 oktober 2013, en zijn advocaat op 4 november 2013 hoger beroep ingesteld bij de
Supreme Court of Cassation. Op 18 januari 2016 heeft de
Supreme Court of Cassationgeconcludeerd dat dit hoger beroep
inadmissableis.
De raadsman heeft aangevoerd dat in de cassatieprocedure de opgeëiste persoon en zijn advocaat niet aanwezig waren. Uit de aanvullende informatie van 11 december 2020 blijkt niet dat de opgeëiste persoon ondubbelzinnig afstand heeft gedaan van zijn recht om te worden bijgestaan door zijn advocaat in cassatie. Nergens blijkt uit dat de Italiaanse autoriteiten bereid zijn om aan de opgeëiste persoon het recht toe te kennen op een nieuwe feitelijke en juridische beoordeling door het Hof van Cassatie. Daarom moet de overlevering worden geweigerd.
De rechtbank overweegt dat volgens de aanvullende informatie van de Italiaanse Procureur-Generaal van 11 december 2020 het Hof van Cassatie uitsluitend de rechtmatigheid beoordeelt en dat er niet inhoudelijk op de zaak wordt ingegaan. De rechtbank begrijpt hieruit dat in cassatie de strafzaak niet ten gronde wordt behandeld, maar dat dan alleen rechtsvragen onderwerp van bespreking zijn. Gelet op deze beperkte beoordeling valt de procedure bij het Hof van Cassatie naar het oordeel van de rechtbank niet onder de reikwijdte van artikel 12 van de OLW. De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman.
De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is dus niet van toepassing.

4.Strafbaarheid: feit vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit het strafbare feit heeft aangeduid als een feit vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. Het feit valt op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.

5.Detentiegarantie

De rechtbank heeft in eerdere uitspraken overwogen dat ten aanzien van zestien Italiaanse detentiecentra in het algemeen sprake is van een reëel gevaar dat gedetineerden daar onmenselijk of vernederend worden behandeld. [1] Zoals ook in eerdere overleveringsprocedures is gebeurd, heeft het Internationaal Rechtshulp Centrum van het Openbaar Ministerie in deze zaak twee brieven van de Italiaanse autoriteiten aan het dossier toegevoegd, op basis waarvan geoordeeld zou kunnen worden dat het gevaar op een met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest) strijdige situatie voor de opgeëiste persoon is weggenomen. [2]
Bij brief van 23 december 2020 heeft het Italiaanse Ministerie van Justitie bevestigd dat de bij brieven van 2 en 4 maart 2020 gegeven garanties nog altijd geldig zijn en ook op de opgeëiste persoon van toepassing zijn.
De rechtbank is van oordeel dat uit deze informatie kan worden afgeleid dat voor de opgeëiste persoon geen reëel gevaar bestaat op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zestien detentie-instellingen waar volgens de rechtbank een dergelijk gevaar bestaat. De detentieomstandigheden vormen daarom geen beletsel voor de overlevering.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Office of the Prosecutor General at the Court of Appeal of Ancona(Italië).
Aldus gedaan door
mr. M. van Mourik, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en A.K. Mireku, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 mei 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Amsterdam 24 december 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:10053
2.o.a. Rechtbank Amsterdam 12 maart 2020, ECLI:NL:RBAMS:2020:2039