ECLI:NL:RBAMS:2022:3934

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juli 2022
Publicatiedatum
8 juli 2022
Zaaknummer
AWB - 21 _ 3678
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van last onder dwangsom en bestuursdwang betreffende Tea for Two-balkons zonder vergunning

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juli 2022 uitspraak gedaan over de handhaving van lasten onder dwangsom en bestuursdwang met betrekking tot de zogenaamde Tea for Two-balkons, die zonder vergunning aan de voorgevels van twee voormalige pakhuizen in Amsterdam zijn aangebracht. De eisers, die de balkons in gebruik hebben, hebben beroep ingesteld tegen de besluiten van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, die hen gelastte de balkons te verwijderen. De rechtbank oordeelt dat de Tea for Two-balkons geen veranderingen van niet-ingrijpende aard zijn en dat er geen geslaagd beroep kan worden gedaan op het overgangsrecht of het vertrouwensbeginsel. De rechtbank stelt vast dat de balkons in strijd zijn met het bestemmingsplan en dat er geen vergunning is verleend voor het aanbrengen ervan. De rechtbank concludeert dat er geen concreet zicht op legalisering bestaat en dat handhaving niet onevenredig is. Het beroep van de eisers wordt ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 21/3678

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 juli 2022 in de zaak tussen

[eiser] , [eiser 2] ,

[eiser 3] ,
[eiser 4] ,
[eiser 5] ,en
[eiser 6]allen te Amsterdam en hierna gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. J.S. Haakmeester),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

( [gemachtigde] ).

Procesverloop

Met drie afzonderlijke besluiten van 4 mei 2017 (de primaire besluiten I) heeft verweerder [eiser] , [eiser 2] en de rechtsvoorganger van [eiser 3] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast binnen zes weken na dagtekening van het besluit de Tea for Two-balkons aan de voorgevel van het gebouw aan [adres] te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden. De dwangsom bedraagt € 5.000,- per balkon per week met een maximum van € 15.000,-.
Met drie afzonderlijke besluiten van 4 mei 2017 (de primaire besluiten II) heeft verweerder [eiser 4] , [eiser 6] en de rechtsvoorganger van [eiser 5] onder oplegging van een last onder dwangsom gelast binnen zes weken na dagtekening van het besluit de Tea for Two-balkons aan de voorgevel van het gebouw aan [adres 2] te Amsterdam te verwijderen en verwijderd te houden. De dwangsom bedraagt € 5.000,- per balkon per week met een maximum van € 15.000,-.
Met het besluit van 3 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder beslist op de bezwaren van eisers.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld op de zitting van 14 april 2022. [eiser] is verschenen, bijgestaan door zijn toenmalige gemachtigde mr. J.A. Dupree, die ook de overige eisers heeft vertegenwoordigd. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door [naam 1] (medewerker bij de afdeling Toezicht en Handhaving).

Overwegingen

1. De zaak gaat over zogenaamde Tea for Two-balkons . Een Tea for Two-balkon is een aanbouwbalkon dat net groot genoeg is voor twee personen, met twee ingebouwde zitjes en een ingebouwd tafeltje. Het balkon wordt als een geheel aan de gevel bevestigd. Alle balkons in deze procedure bevinden zich aan de voorgevel van de panden, gelegen aan de [adres 4] .
2. De panden aan [adres] en [adres 2] zijn voormalige pakhuizen, die nu in gebruik zijn als woningen. Op 22 september 1995 is een vergunning verleend voor het veranderen, vergroten en afsplitsen van het gebouwgedeelte [adres 3] met bestemming daarvan tot zeven woningen en een kantoor. Daarbij zijn Franse balkons mee vergund. In afwijking van de vergunning zijn geen Franse balkons, maar Tea for Two-balkons geplaatst. De balkons zijn in 1996 en in de jaren daarna aangebracht.
3. Verweerder heeft op 6 januari 2017 het voornemen kenbaar gemaakt om handhavend op te treden tegen de Tea for Two-balkons . Op 18 januari 2017 heeft de Vereniging van Eigenaars [adres 3] te Amsterdam, mede namens eisers, een zienswijze tegen dit voornemen ingediend. Verweerder heeft vervolgens de primaire besluiten I en II genomen.
4. Voor zover in beroep nog van belang, heeft verweerder met het bestreden besluit de bezwaren van eisers ongegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de bezwaarschriftencommissie. De lasten onder dwangsom ten aanzien van [eiser 2] , [eiser 3] , [eiser 4] , [eiser 5] en [eiser 6] zijn gehandhaafd. Verweerder legt aan het bestreden besluit ten grondslag dat voor de Tea for Two-balkons geen vergunning is verleend en dat de balkons vervolgens zonder vergunning in stand zijn gelaten. Verweerder heeft hiermee de grondslag van de lasten onder dwangsom gewijzigd naar het overtreden van het verbod als bedoeld in artikel 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). De last onder dwangsom ten aanzien van [eiser] is gewijzigd in een last onder bestuursdwang zonder kostenverhaal. [1] [eiser] is voor 1 april 2007 eigenaar van zijn woning geworden en daarom kan volgens verweerder aan hem geen last onder dwangsom worden opgelegd. [eiser] heeft evenwel hetzelfde verbod overtreden.
5. Eisers zijn het niet eens met dit besluit en hebben daarom beroep ingesteld bij de rechtbank. Op de beroepsgronden zal hierna worden ingegaan.
Het oordeel van de rechtbank
6. Ter plaatse geldt het bestemmingsplan “Westelijke Binnenstad”. De gronden waarop de panden zijn gebouwd hebben de bestemming Gemengd-1 en als specifieke bouwaanduiding ‘Orde 2’. De balkons bevinden zich boven gronden met de bestemming ‘Verkeer’. De gronden met deze bestemming zijn niet aangewezen voor balkons.
7. Eisers voeren allereerst aan dat de Tea for Two-balkons vergunningvrij waren toen zij in 1996 en in de jaren daarna aan de panden werden aangebracht, althans dat deze balkons met vrijstelling hadden kunnen worden vergund. De term ‘verandering van niet-ingrijpende aard’ is pas later in de rechtspraak ontwikkeld en toen werd ook pas duidelijk dat het aanbrengen van een Tea for Two-balkon – onder omstandigheden – geen verandering van niet-ingrijpende aard was. Daarover bestond nog onduidelijkheid tijdens het bouwen. Voor deze balkons is dan ook geen sprake van een overtreding zodat verweerder niet bevoegd was tot handhaven.
8. De rechtbank stelt vast dat ten tijde van het aanbrengen van de balkons aan de panden aan [adres] en [adres 2] de Woningwet van toepassing was zoals deze gold tot 15 augustus 2002.
9. Op grond van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, zoals dat artikel gold tot 15 augustus 2002, is in afwijking van artikel 40, eerste lid, geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd.
10. Anders dan eisers stellen geldt niet pas vanaf de uitspraak in 1999 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [2] dat voor het aanbrengen van Tea for Two-balkons mogelijk een vergunning is vereist. Dit oordeel geldt ook voor de periode daarvoor, maar wordt bevestigd in de uitspraak waarnaar eisers verwijzen. In deze uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat de term ‘van niet-ingrijpende aard’ in bouwkundige en in stedenbouwkundige zin dient te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het visuele effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft, een rol.
11. De rechtbank oordeelt op grond hiervan dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de geplaatste Tea for Two-balkons geen verandering van niet-ingrijpende aard zijn. Daarbij is van belang dat het gaat om voormalige pakhuizen met (oorspronkelijk) vlakke gevelwanden. Het zijn historische panden. De balkons steken, gemeten aan de bovenzijde, (ruim) 70 centimeter uit de voorheen vlakke gevellijn en zijn duidelijk zichtbaar vanaf de straatzijde. Het aanbrengen van balkons aan de gevels leidt tot een ander en intensiever gebruik van de voorgevel van de panden. Daar waar eerst alleen naar binnen draaiende (laad)deuren aanwezig waren, is een permanente constructie voor de deuren geplaatst waarop een of twee personen in de buitenlucht kunnen verblijven. Dergelijk gebruik is niet vergelijkbaar met het gebruik van naar binnen draaiende deuren. De rechtbank vindt steun voor dit oordeel in de uitspraak van de Afdeling van 1 augustus 2018. [3] In deze uitspraak heeft de Afdeling bevestigd dat het aanbrengen van Tea for Two-balkons aan de voorgevel, gelet op de visuele effecten van de balkons op de omgeving en de intensivering van het gebruik van de voorgevel, niet kan worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard in de zin van artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet. Dit betekent dat voor het aanbrengen van de balkons, ook ten tijde van het realiseren van de balkons, een vergunning was vereist.
12. Niet in geschil is dat de balkons aan de panden in strijd zijn met het geldende bestemmingsplan en dat voor geen van de balkons op het moment van handhaven een (omgevings)vergunning was verleend.
13. Toen eisers hun woningen in eigendom verkregen, waren de Tea for Two-balkons al aangebracht
.Omdat voor het aanbrengen van de balkons geen vergunning was verleend en eisers de balkons vervolgens zonder vergunning in stand hebben gelaten, is sprake van een overtreding van het verbod van artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo. Eisers zijn eigenaar en kunnen daarom worden aangemerkt als overtreder van dit verbod.
Overgangsrecht
14. Eisers voeren verder aan dat verweerder niet bevoegd was om op te treden tegen de zonder vergunning gerealiseerde balkons, omdat de bouwwerkzaamheden onder het overgangsrecht voor bestaande bouwwerken valt dat in het bestemmingsplan is opgenomen.
15. De rechtbank overweegt dat een geslaagd beroep op het overgangsrecht niet kan worden gelijk gesteld aan een vergunning en een bouwwerk daardoor evenmin anderszins wordt gelegaliseerd. [4] Zelfs al zouden eisers een beroep op de overgangsregeling kunnen doen voor gedeeltelijke vernieuwing, verandering of herbouw na het teniet gaan door een calamiteit, laat dit onverlet dat dit de balkons zelf niet legaliseert en dat een omgevingsvergunning vereist blijft. Of op de balkons het bouwovergangsrecht van toepassing is, behoeft daarom geen bespreking.
16. Voor zover eisers betogen dat het gebruik van de balkons onder de beschermende werking van het gebruiksovergangsrecht valt, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak het gebruiksovergangsrecht geen recht geeft om te bouwen en dus alleen de bepalingen die betrekking hebben op het bouwovergangsrecht van belang zijn. Het gebruiksovergangsrecht is in dit opzicht niet relevant. [5] Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het overgangsrecht niet meebrengt dat ten behoeve van door overgangsrecht beschermd gebruik ook gebouwd mag worden. [6] De rechtbank zal wat eisers hebben aangevoerd over het gebruiksovergangsrecht dan ook niet bespreken omdat, ook al slaagt het betoog, het niet kan leiden tot het daarmee door hen beoogde doel. Verweerder was dan ook in beginsel bevoegd handhavend op te treden tegen de zonder vergunning gerealiseerde balkons.
17. Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder dwangsom of bestuursdwang op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Verder kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien. [7]
Concreet zicht op legalisering
18. Eisers hebben op 24 november 2017 een concept aanvraag voorgelegd aan verweerder ter legalisatie van de balkons. Op 26 maart 2019 hebben eisers nog een aangepast plan ingediend. De concept aanvraag en het daarna gewijzigde plan zijn door verweerder op 27 mei 2019 in strijd met het bestemmingsplan en redelijke eisen van welstand bevonden.
19. Eisers zijn het niet eens met het standpunt van verweerder dat geen sprake is van concreet zicht op legalisatie. De motivering van verweerder in het bestreden besluit is onzorgvuldig en onjuist. Er bestaat volgens eisers concreet zicht op legalisering, omdat de Tea for Two-balkons niet in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Verweerder kan op grond van het Besluit omgevingsrecht een vergunning verlenen in afwijking van het bestemmingsplan. Verder is het advies van de welstandscommissie volgens eisers onvoldoende en onzorgvuldig gemotiveerd. Zo is volgens eisers het rapport van [naam 2] niet kenbaar betrokken in de beoordeling.
20. De rechtbank stelt voorop dat de weigering van de vergunning als zodanig in deze procedure niet aan de orde is, zodat de toetsing daarvan zeer terughoudend moet zijn. Er moeten aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het standpunt van verweerder rechtens onhoudbaar is en de vergunning niet zal kunnen worden geweigerd. In beginsel volstaat echter het enkele feit dat verweerder niet bereid is gebruik te maken van zijn bevoegdheid om een omgevingsvergunning te verlenen voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisering bestaat. [8]
21. Verweerder wil niet meewerken aan een afwijking van het bestemmingsplan. Verweerder heeft toegelicht dat de Tea for Two-balkons aan de voorgevel in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Kenmerkend voor het straatbeeld van de binnenstad zijn namelijk de vlakke gevelwanden. Om de karakteristiek van de vlakke gevelwanden langs dit gedeelte van [adres 4] te behouden is het realiseren van balkons aan de voorgevel niet gewenst. Ook de duidelijke scheiding tussen het openbaar gebruik van de openbare ruimte en het privégebruik dat zich achter de voorgevel en op het binnenterrein afspeelt, is een belangrijk kenmerk van de binnenstad. Het realiseren van buitenruimtes aan de voorgevel met bijbehorend gebruik is een aantasting van het kenmerkende stadsbeeld en een onevenredige verstoring van de gevelwand. Bovendien is het pand een orde-2 pand. De balkons passen niet bij een gebouwtype bedoeld voor opslag en ophijsen van goederen, waar de balkons een belemmering voor zijn. Verder doen de balkons afbreuk aan de architectuureenheid van het pand. Verweerder heeft aan het belang van het dienen van een goede ruimtelijke ordening meer gewicht toegekend dan aan het belang van eisers bij het handhaven van de balkons. De rechtbank vindt deze beslissing van verweerder, waarin verweerder beleidsruimte heeft, niet op voorhand rechtens onhoudbaar.
22. De welstandscommissie heeft op 31 januari 2018 geadviseerd over de aangevraagde balkons. Verweerder heeft deze welstandsadviezen overgenomen en zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat de balkons niet in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand. De balkons voldoen niet aan de geldende criteria van de welstandsnota. Voor balkons aan gevels geldt immers dat deze niet zijn toegestaan aan de voorgevel. Daarnaast passen de balkons niet bij de karakteristiek van de orde-2 panden. Door uitstekende balkons te plaatsen ontstaan er obstakels die de oorspronkelijk functie van het pand ontkennen. De omzetting van het pakhuis naar woningen legitimeert niet dat deze karakteristiek van de pakhuizen verdwijnt. Verweerder heeft verder toegelicht dat uit een e-mail van 10 maart 2021 blijkt dat het door eisers overgelegde rapport van [naam 2] door de welstandcommissie is betrokken in het advies. De argumenten in het rapport hebben niet geleid tot een ander oordeel. Aanknopingspunten voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door verweerder ingenomen standpunt rechtens onhoudbaar is, ontbreken daarom.
23. De rechtbank concludeert dat geen concreet zicht bestaat op legalisering van de balkons. Dit hoefde voor verweerder dus geen reden te zijn om af te zien van het opleggen van de lasten onder dwangsom en de last onder bestuursdwang.
Vertrouwensbeginsel
24. Eisers hebben erop gewezen dat de Tea for Two-balkons al sinds 1996 in gebruik zijn en dat de gemeente dit wist. De gemeente is op de hoogte van de balkons sinds de schouw in december 1996, dan wel vanwege de vergunning voor dakterrassen, dan wel de schouw in 1999 vanwege een bouwvergunning voor een derde verdieping op het [naam gebouw] . Daarnaast zijn er vrijwel wekelijks gemeenteambtenaren in de nabije omgeving van het pand. Verder hebben eisers erop gewezen dat in 2000 een fietstocht door Amsterdam is georganiseerd voor de gemeenteraad, waarbij ook een aantal balkons van eisers is laten zien. De gemeente heeft nooit eerder tegen de balkons opgetreden en daardoor zijn bij eisers verwachtingen gewekt. Eisers waren zich niet bewust van een vergunningplicht en zij vertrouwden erop dat de balkons legaal waren gebouwd.
25. De rechtbank volgt bij het beantwoorden van de vraag of verweerder het vertrouwensbeginsel heeft geschonden, het toetsingskader zoals door de Afdeling vastgesteld in de uitspraak van 29 mei 2019. [9]
26. Wie zich beroept op het vertrouwensbeginsel moet allereerst aannemelijk maken dat van de kant van de overheid sprake is van een toezegging (waaronder zowel uitlatingen als gedragingen vallen) die redelijkerwijs de indruk wekken van een welbewuste standpuntbepaling van het bestuur over de manier waarop in zijn geval een bevoegdheid al dan niet zal worden uitgeoefend. [10] Met andere woorden, eisers moeten aannemelijk maken dat een toezegging van de gemeente bij hen de indruk heeft gewekt dat de Tea for Two-balkons legaal waren en zij gebruik mochten maken van deze balkons zonder dat sprake zou zijn van handhaving.
27. De rechtbank oordeelt dat een dergelijke toezegging van het legaal gebruik of dat niet handhavend opgetreden zal worden, niet blijkt uit de gedingstukken en verder ook niet door eisers is aangetoond. Daargelaten of verweerder op de hoogte was van de balkons (wat overigens nergens expliciet uit blijkt), is het enkele feit dat verweerder gedurende lange tijd niet handhavend heeft opgetreden onvoldoende om te kunnen zeggen dat om die reden van verweerder gevergd mocht worden dat werd afgezien van handhavend optreden. [11]
Evenredigheidsbeginsel
28. Ten slotte stellen eisers dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de bij de handhaving te dienen belangen, dat verweerder daarvan in dit geval had moeten afzien. De Tea for Two-balkons zijn al lange tijd in gebruik, de gemeente wist dit en er is nooit eerder tegen opgetreden. Door dit tijdsverloop zou verweerder in redelijkheid niet meer kunnen overgaan tot handhaving. Eisers voeren verder aan dat de beoordeling van het hier voorliggende besluit anders zou moeten uitpakken dan in de procedure over een vergelijkbare kwestie, de handhaving van de Tea for Two-balkons aan voormalige pakhuizen aan de [adres 5] . [12] In die procedure zijn de balkons veel later aangebracht en gebouwd zonder vergunning. Daarnaast hebben eisers erop gewezen dat de huidige situatie esthetisch wenselijker is dan de reeds vergunde Franse balkons. Zo zou het aanzicht van de panden met de Tea for Two-balkons veel mooier zijn. Bovendien is het verschil tussen de vergunde Franse balkons en de Tea for Two-balkons in het aangepaste plan maar 20 centimeter. Verder draagt de buitenruimte in belangrijke mate bij aan het woongenot. De onduidelijkheid in de regelgeving over de vraag of de balkons vergunningplichtig waren ten tijde van het aanbrengen van de balkons, mag niet ten laste van eisers komen.
29. De rechtbank is van oordeel dat het enkele tijdsverloop in deze zaak geen bijzondere omstandigheid is in verband waarmee van handhavend optreden moet worden afgezien. Het door eisers gestelde verschil tussen de vergelijkbare zaak waarnaar eisers hebben verwezen, is - voor zover juist - naar het oordeel van de rechtbank geen relevant verschil. Zoals hiervoor is overwogen zijn eisers in overtreding omdat zij de Tea for Two-balkons waarvoor geen vergunning is verleend, in stand hebben gelaten. Daarbij is niet relevant dat voor de Franse balkons al eerder een vergunning is verleend. Verweerder heeft er verder terecht op gewezen dat de omstandigheid dat de Tea for Two-balkons volgens eisers esthetisch wenselijker zijn, voor de beoordeling van deze zaak ook niet relevant is. Van belang is of de gevolgen van handhaving voor eisers onevenredig zijn. Aan de enkele stelling dat de huidige situatie als mooier wordt ervaren, heeft verweerder geen gewicht hoeven toe te kennen.
30. De argumenten van eisers over het woongenot en de onduidelijkheid in de regelgeving maken niet dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat verweerder in deze concrete situatie van handhaving had moeten afzien. De rechtbank stelt vast dat eisers beschikken over de mogelijkheid om de reeds vergunde Franse balkons te realiseren met een diepte van 30 centimeter overeenkomstig de op 22 september 1995 verleende omgevingsvergunning. Het missen van het genot van een groter balkon acht de rechtbank onvoldoende om te kunnen spreken van onevenredige gevolgen. Daar komt bij dat [eiser] nog een buitenruimte heeft in de vorm van een dakterras. De overige eigenaars waren niet op zitting aanwezig om hun belang verder toe te lichten. De rechtbank kan eisers verder niet volgen in de stelling dat de balkons ten opzichte van de vergunde balkons maar 20 centimeter verder uitsteken. De afwijking is een stuk groter omdat in de huidige situatie immers sprake is van balkons die (ruim) 70 centimeter uitsteken van de gevelwand. Het aangepaste plan waar eisers ter vergelijking naar verwijzen, is als zodanig in deze procedure niet aan de orde. Wat betreft het betoog van eisers dat destijds onduidelijkheid bestond in de regelgeving, acht de rechtbank van belang dat eisers bij de aankoop van hun woningen hadden kunnen controleren of er een vergunning was afgegeven voor de Tea-for-Two balkons en bij het ontbreken daarvan deze hadden kunnen aanvragen, danwel bij de gemeente hadden kunnen navragen of de balkons vergunningvrij waren. Verder hadden ook de rechtsvoorgangers van eisers deze onduidelijkheid kunnen voorkomen door bij de gemeente een vergunning aan te vragen voor de balkons. Dan was die onduidelijkheid opgeheven. Doordat dit niet is gedaan, hebben is de onduidelijkheid in stand gebleven. Gelet op het voorgaande oordeelt de rechtbank dat handhavend optreden om de karakteristiek van het stadsgezicht te beschermen, niet onevenredig is ten opzichte van het belang van eisers om het gebruik van de Tea for Two-balkons te kunnen voortzetten.
31. Ook indien alle overige door eisers aangevoerde omstandigheden in onderling verband en samenhang worden beschouwd, is er naar het oordeel van de rechtbank nog geen sprake van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van handhaving had moeten afzien.
32. De uitspraak van de Afdeling van 23 februari 2022 [13] waarnaar eisers op de zitting hebben verwezen, leidt niet tot een ander oordeel. In die zaak oordeelde de Afdeling dat er gelet op de tekeningen bij de vergunningprocedure juist wel een bouwvergunning was verleend voor het hek, zodat geen sprake was van een overtreding van de Wabo. Die situatie is daarom niet vergelijkbaar met die van eisers. Verder gaat een vergelijking met de uitspraak van de Afdeling van 29 oktober 2014 [14] ook niet op. In die zaak waren de gevolgen om het bouwplan alsnog te kunnen uitvoeren overeenkomstig de verleende omgevingsvergunning namelijk aanzienlijk. Ofwel zou de gehele woning moeten worden afgebroken, ofwel zou de gehele zijmuur van de woning met gemiddeld 15 centimeter moeten worden verplaatst. Daarnaast heeft verweerder in die zaak meegedeeld de afwijking in een vast te stellen bestemmingsplan te zullen legaliseren. Dergelijke, zeer bijzondere, omstandigheden doen zich in dit geval niet voor.
Conclusie
33. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht handhavend heeft opgetreden. Door de Tea for Two-balkons zonder vergunning in stand te houden, hebben eisers artikel 2.3a, eerste lid, van de Wabo overtreden. Er is geen sprake van concreet zicht op legalisering of van andere redenen om af te zien van handhavend optreden.
34. De rechtbank zal eisers daarom geen gelijk geven en het beroep ongegrond verklaren. Voor een proceskostenvergoeding of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.A.E. Wijnker, voorzitter, en mr. A.E.J.M. Gielen en
mr. A.M. van der Linden-Kaajan, leden,in aanwezigheid van mr. R. Boerlage, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling)
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.De grondslag van het besluit is artikel 5:21 van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AN6300.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1559, overweging 5.1 en de uitspraak van de Afdeling van 4 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:262.
5.Zie de uitspraak van 5 augustus 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1867 en de uitspraak van 15 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:118.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling van 7 november 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BY2520.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 1 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1514.
8.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 mei 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5267, overweging 2.4.2.
9.ECLI:NL:RVS:2019:1694 met de verwijzing naar de conclusie van advocaat-generaal Wattel van
10.ECLI:NL:RVS:2019:896, overweging 3.14 en ECLI:NL:RVS:2019:1694, overweging 11.2.
12.Zie de tussenuitspraak van deze rechtbank in de zaak [adres 5] , ECLI:NL:RBAMS:2016:8751 en de uitspraak van de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2018:2560.
14.Zie ECLI:NL:RVS:2014:3885, overweging 6.2.