ECLI:NL:RVS:2018:2560

Raad van State

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
1 augustus 2018
Zaaknummer
201704928/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • R. van der Spoel
  • J. Kramer
  • R.J.J.M. Pans
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van dwangsommen voor het verwijderen van balkons in Amsterdam

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] en anderen tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam en de uitspraak van de rechtbank in een handhavingskwestie. Het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam had op 11 juli 2014 en 9 juli 2014 besluiten genomen om eigenaren te gelasten de 'Tea for Two-balkons' aan de voorzijde van hun panden te verwijderen, onder oplegging van een dwangsom. De balkons waren in strijd met het bestemmingsplan en het college had geweigerd omgevingsvergunningen te verlenen voor het aanbrengen van deze balkons. De rechtbank had eerder de besluiten van het college bevestigd, maar [appellant] en anderen waren het daar niet mee eens en gingen in hoger beroep.

De Raad van State oordeelde dat de balkons niet als veranderingen van niet-ingrijpende aard konden worden aangemerkt, zoals door [appellant] en anderen werd betoogd. De rechtbank had terecht overwogen dat voor het aanbrengen van de balkons een vergunning vereist was. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden. De Afdeling concludeerde dat er geen bijzondere omstandigheden waren die het college noopten om van handhaving af te zien. Het hoger beroep werd ongegrond verklaard en de eerdere uitspraken werden bevestigd.

Uitspraak

201704928/1/A1.
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant] en anderen, allen wonend te Amsterdam,
tegen de tussenuitspraak van de rechtbank Amsterdam van 28 november 2016 in zaak nrs. 15/3800, 15/4365, 15/4395 en 16/3544 en de uitspraak van de rechtbank van 8 mei 2017 in het geding tussen:
[appellant] en anderen
en
het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het stadsdeel Centrum (thans: het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam en hierna te noemen: het college).
Procesverloop
Opgelegde lasten
Bij besluit van 11 juli 2014 heeft het college de eigenaren van [locatie 1], [locatie 2] en [locatie 3] te Amsterdam en de Vereniging van Eigenaren [locatie 4] gelast de "Tea for Two-balkons" aan de voorzijde van het pand te verwijderen en verwijderd te houden onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 per balkon per week met een maximum van € 15.000,00 per balkon.
Bij besluit van 9 juli 2014 heeft het college de eigenaren van [locatie 5] en de Vereniging van Eigenaren [locatie 5] gelast de "Tea for Two-balkons" aan de voorzijde van het pand te verwijderen en verwijderd te houden onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 per balkon per week met een maximum van € 15.000,00 per balkon.
Bij besluit van 11 juli 2014 heeft het college de eigenaren van [locatie 6] gelast de "Tea for Two-balkons" aan de voorzijde van het pand te verwijderen en verwijderd te houden onder oplegging van een dwangsom van € 5.000,00 per balkon per week met een maximum van € 15.000,00 per balkon.
Bij onderscheiden besluiten van 4 juni 2015 heeft het college de door [appellant] en anderen tegen deze besluiten gemaakte bezwaren ongegrond verklaard, de last onder dwangsom ten aanzien van [locatie 3] en [locatie 6] omgezet in een last onder bestuursdwang en de besluiten voor het overige gehandhaafd.
Omgevingsvergunning
Bij besluit van 10 maart 2015 heeft het college geweigerd een omgevingsvergunning te verlenen voor het aanbrengen van balkons aan de voorzijde van [locatie 4] en [locatie 5].
Bij besluit van 13 april 2016 heeft het college het door [appellant] en anderen daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Procedure rechtbank en vervolg
Bij tussenuitspraak van 28 november 2016 heeft de rechtbank het college opgedragen binnen twee weken na verzending van deze tussenuitspraak mee te delen of hij gebruik maakt van de gelegenheid de gebreken te herstellen, het college in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak de gebreken te herstellen met inachtneming van de overwegingen en aanwijzingen in deze tussenuitspraak en iedere verdere beslissing aangehouden. Deze uitspraak is aangehecht.
Bij besluit van 10 januari 2017 heeft het college de besluiten van 9 juli 2014 en 11 juli 2014 in zoverre aangepast, dat deze besluiten zijn herroepen voor zover deze zijn gericht aan de Vereniging van eigenaren [locatie 4] en [locatie 5].
Bij uitspraak van 8 mei 2017 heeft de rechtbank de door [appellant] en anderen tegen de besluiten van 4 juni 2015 ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen daarvan in stand blijven en de beroepen tegen het besluit van 13 april 2016 ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben [appellant] en anderen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellant] en anderen hebben nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 april 2018, waar [appellant] en anderen, vertegenwoordigd door [gemachtigden], bijgestaan mr. I.H. van den Berg, advocaat te Amsterdam, en het college, vertegenwoordigd door mr. M. Luttik, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    De voorgevels van de panden aan de [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6] zijn voorzien van zogeheten "Tea for Two-balkons". Een "Tea for Two-balkon" is een aanbouwbalkon dat net groot genoeg is voor twee personen, met twee ingebouwde zitjes en een ingebouwd tafeltje. Het balkon wordt als geheel aan de gevel bevestigd.
De "Tea for Two-balkons" zijn in de volgende periodes aangebracht: [locatie 1] en [locatie 2] in 2002, [locatie 3] in 1998, [locatie 5] in 2013 en [locatie 6] in 1996.
Volgens het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Westelijke binnenstad" zijn de panden aanwezig op gronden met de bestemmingen "Gemengd", "Waarde - Archeologie", "Waarde - Cultuurhistorie" en de aanduidingen "ensembles" en "orde 2". De balkons bevinden zich boven gronden met de bestemming "Verkeer". De balkons zijn in strijd met het bestemmingsplan. Dat is tussen partijen niet in geschil.
Overtreding
2.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de balkons aan de gevels van [locatie 4] en . ten tijde van de realisering ervan in 1996, 1998 en 2002 niet zonder vergunning mochten worden aangebracht. Volgens hen heeft de rechtbank ten onrechte onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 december 1999, ECLI:NL:RVS:1999:AN6300, overwogen dat het aanbrengen van de balkons geen verandering is van niet-ingrijpende aard. [appellant] en anderen stellen dat een andere situatie aan de orde is als in vorenbedoelde uitspraak. Volgens hen zijn de balkons vergelijkbaar met uitstekende bouwdelen van ondergeschikte aard, als bedoeld in artikel 1, tweede lid, aanhef en onder c, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht. Daartoe voeren zij aan dat de balkons de gevels van hun historische panden intact en volledig zichtbaar laten, alsmede dat de balkons wat betreft materiaal en detaillering bij de panden en in de omgeving passen.
2.1.    Artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet luidde van 1 oktober 1992 tot 15 augustus 2002: "In afwijking van artikel 40, eerste lid, is voorts geen bouwvergunning vereist voor het aanbrengen van veranderingen van niet-ingrijpende aard aan een bouwwerk, met dien verstande dat die veranderingen geen betrekking hebben op de draagconstructie van het bouwwerk, geen uitbreiding van het bebouwde oppervlak plaatsvindt en het bestaande, niet-wederrechtelijke gebruik wordt gehandhaafd, mits wordt gebouwd overeenkomstig de bij of krachtens de in artikel 2 bedoelde algemene maatregel van bestuur gegeven voorschriften."
2.2.    De balkons zijn ruim 1,5 meter breed en steken, gemeten aan de onderzijde, ongeveer 50 centimeter uit. Aan de bovenzijde zijn de balkons voorzien van een rand die verder uitsteekt dan de onderzijde.
Onder verwijzing naar vaste jurisprudentie van de Afdeling (bijvoorbeeld de uitspraken van 25 juni 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AH8642, en 27 augustus 2003, ECLI:NL:RVS:2003:AI1483), heeft de rechtbank terecht overwogen dat de term "van niet-ingrijpende aard" als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet, in bouwkundige en in stedenbouwkundige zin dient te worden opgevat. Bij dat laatste aspect spelen zowel het planologische als het feitelijke effect dat de ter beoordeling staande verandering op de omgeving heeft, een rol. In dit geval leidt het aanbrengen van balkons aan de voorgevel van de panden tot de visuele effecten zoals de rechtbank die heeft betrokken bij haar uitspraak, namelijk het aanbrengen van een constructie van niet geringe omvang aan historische panden die gelet op hun voormalige functie als pakhuis niet over balkons beschikken. Ook leidt het aanbrengen van balkons aan de gevels tot een ander en intensiever gebruik van de voorgevel van de panden. Daar waar eerst alleen een raam aanwezig was, is een constructie voor het raam geplaatst waarop een of twee personen in de buitenlucht kunnen verblijven. Dergelijk gebruik is niet vergelijkbaar met het gebruik van een raam. Het betoog van [appellant] en anderen dat de balkons vergelijkbaar zijn met uitstekende bouwdelen van ondergeschikte aard, wordt daarom niet door de Afdeling gevolgd.
Gelet op de visuele effecten van de balkons op de omgeving en de intensivering van het gebruik van de voorgevel, heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat het aanbrengen van balkons aan de voorgevel niet kan worden aangemerkt als een verandering van niet-ingrijpende aard als bedoeld in artikel 43, eerste lid, aanhef en onder e, van de Woningwet zoals die luidde ten tijde van belang. Dat betekent dat voor het aanbrengen van de balkons een vergunning was vereist.
Het betoog faalt.
3.    Ook sinds de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is voor het aanbrengen van de balkons een vergunning vereist. Gelet op hetgeen onder 2.2 is overwogen, was het college bevoegd om over te gaan tot handhavend optreden wegens het bouwen, dan wel het in stand laten, en het gebruiken van de balkons zonder de vereiste vergunning.
4.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisering bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in de concrete situatie behoort te worden afgezien.
5.    Aangezien concreet zicht op legalisering aan handhavend optreden in de weg kan staan, zal de Afdeling, net zoals de rechtbank heeft gedaan, eerst ingaan op de aan de orde gestelde vraag of het college de gevraagde omgevingsvergunning voor het aanbrengen van balkons aan de voorzijde van de [locatie 4] en [locatie 5] heeft kunnen weigeren.
Weigering omgevingsvergunning
6.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college de gevraagde omgevingsvergunning onrechte heeft geweigerd. Daartoe voeren zij aan dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de balkons niet in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Volgens [appellant] en anderen bestond aanleiding om medewerking aan de balkons te verlenen, temeer aangezien de panden slechts aan de rand van het beschermd stadsgezicht liggen en tegenover een aantal lelijke gebouwen, dat de panden niet in een UNESCO-erfgoedgebied liggen en voorts dat in de originele vorm van de panden al werd afgeweken van de vlakke gevelwanden. Tevens doen [appellant] en anderen een beroep op het door de gemeenteraad aanvaarde beleid "Aanbouwbalkons in de binnenstad van Amsterdam" van 2001 over "Tea for Two-balkons". Verder voeren [appellant] en anderen aan dat de rechtbank niet heeft onderkend dat hun belangen wel moeten worden betrokken bij de vraag of de balkons in overeenstemming zijn met een goede ruimtelijke ordening. Ten slotte betogen [appellant] en anderen dat de rechtbank ten onrechte niet is toegekomen aan een bespreking van hun betoog over welstand.
6.1.    De balkons zijn in strijd met het bestemmingsplan. Bij zijn besluitvorming over de verlening van medewerking aan afwijking van het bestemmingsplan heeft het desbetreffende bestuursorgaan beleidsruimte. Indien het bestuursorgaan van mening is dat het bouwplan in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening, kan het er voor kiezen om zijn bevoegdheid tot afwijking van het bestemmingsplan al dan niet te gebruiken. In dat geval toetst de rechter of het bevoegd gezag bij een afweging van de betrokken belangen in redelijkheid tot zijn besluit heeft kunnen komen.
6.2.    Het college heeft zich in het besluit op bezwaar van 13 april 2016 op het standpunt gesteld dat realisering van een buitenruimte aan de voorgevel zoals een "Tea for two-balkon" een grote aantasting is van het kenmerkende stadsbeeld van het beschermde stadsgezicht. Volgens het college doorbreken de aangevraagde balkons de karakteristiek van de vlakke gevelwanden die hoort bij de voormalige pakhuizen en leidt de realisering van de balkons niet tot verbetering van de ruimtelijke kwaliteit. Volgens het college doorbreken de balkons de duidelijke scheiding tussen het openbaar gebruik van de openbare ruimte en het privégebruik dat zich achter de voorgevel en op het binnenterrein afspeelt. De rechtbank heeft in deze motivering terecht geen grond gevonden voor het oordeel dat het college de gevraagde vergunningen niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren. Niet valt in te zien dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen vasthouden aan het in het bestemmingsplan neergelegde verbod op het hebben van balkons aan de voorzijde van de panden. Daarbij wordt in aanmerking genomen het standpunt van het college dat het bereid is een omgevingsvergunning te verlenen voor bepaalde soorten Franse balkonhekken, die een andere aanblik geven op de panden dan "Tea for Two-balkons" en bovendien minder ver uitsteken vanaf de gevel en daarom niet leiden tot hetzelfde gebruik als de "Tea for Two-balkons". Over de stelling van [appellant] en anderen dat de voormalige pakhuizen deuren hadden die, als de pakhuizen in gebruik waren, naar buiten opensloegen, overweegt de Afdeling dat dergelijke deuren niet vergelijkbaar zijn met de balkons die permanent aan de gevel zijn bevestigd. Met betrekking tot het betoog van [appellant] en anderen over de bebouwing aan de overzijde van de gracht, overweegt de Afdeling dat aan de overzijde van de gracht een ander bestemmingsplan geldt en dat die bebouwing niet vergelijkbaar is met de historische bebouwing aan de Lijnbaansgracht. De niet-historische bebouwing aan de overzijde van de gracht brengt niet met zich dat het besluit van het college om niet van het bestemmingsplan af te wijken, onredelijk moet worden geacht.
6.3.    In het door [appellant] en anderen bedoelde beleid is over bouwwerken met de aanduiding "orde 2" opgenomen dat een vergunning kan worden verleend voor een balkon aan de voorgevel, mits de behoudenswaardige karakteristiek niet zodanig wordt verstoord, dat daarmee het straatbeeld wordt verstoord. Volgens het beleid ligt het oordeel daarover bij de stedenbouwkundige beoordeling en advisering waarbij in beginsel de advisering door de Commissie voor Welstand en Monumenten (hierna: de welstandscommissie) doorslaggevend zal zijn. Voorts is in het beleid opgenomen het voorstel om deze uitgangspunten te verwerken in te vernieuwen of nieuwe bestemmingsplannen. Na de vaststelling van dit beleid is het bestemmingsplan tweemaal herzien en vast staat dat het bestemmingsplan geen regels bevat op grond waarvan ten aanzien van deze balkons op deze locatie kan worden afgeweken. Tevens heeft het college zich op het standpunt gesteld dat de balkons in strijd zijn met redelijke eisen van welstand, zodat evenmin is voldaan aan de eis dat de behoudenswaardige karakteristiek niet zodanig wordt verstoord dat daarmee het straatbeeld wordt verstoord. Met betrekking tot dit standpunt van het college betogen [appellant] en anderen dat de balkons niet in strijd zijn met redelijke eisen van welstand. Zij verwijzen in dat verband naar het advies van drs. K. Loeff van 25 februari 2015. Loeff heeft zich in zijn advies van 25 februari 2015 gebaseerd op de welstandsnota "De Schoonheid van Amsterdam 2013". Zijn conclusie is dat de balkons voldoen aan redelijke eisen van welstand, bezien vanuit de eerder doorgevoerde wijziging van de voormalige pakhuizen naar appartementen. Volgens Loeff completeren de balkons het bestaande beeld van het ensemble, bestaande uit [locatie 4], [locatie 5] en [locatie 6]. Ook wijst hij erop dat de verbouwing van het pand [locatie 5], inclusief de balkons, is opgenomen in het Projectenboek 2013-2014 van het Ontwikkelingsbedrijf van de gemeente Amsterdam, waarin expliciet wordt gewezen naar de passende relatie met de buurpanden.
Het college heeft zich gebaseerd op het advies van de welstandscommissie van 15 februari 2015 en de aanvullende reactie van 8 januari 2016 en heeft de daarin opgenomen conclusie overgenomen dat de aangevraagde balkons niet in overeenstemming zijn met redelijke eisen van welstand. Over de verwijzing naar het Projectenboek heeft het college ter zitting van de Afdeling toegelicht dat het Projectenboek niet wordt opgesteld door een deskundige op het gebied van welstand en dat de welstandscommissie in de verwijzing naar het Projectenboek geen aanleiding heeft gezien om tot een andere uitkomst te komen.
Naar het oordeel van de Afdeling brengt een andere visie op de aanvaardbaarheid van de balkons op zichzelf niet mee dat de advisering van de welstandscommissie niet deugdelijk is. Met betrekking tot de verwijzing naar het Projectenboek overweegt de Afdeling dat de vermelding in het Projectenboek illustreert dat (onderdelen van) bouwplannen verschillend kunnen worden gewaardeerd. De vermelding in het Projectenboek kan echter niet leiden tot de conclusie dat de "Tea for Two-balkons" in overeenstemming moeten worden geacht met redelijke eisen van welstand. De opmerkingen van Loeff over het advies van de welstandscommissie zijn, in het licht van de uiteenlopende benadering van beide partijen, niet van dien aard dat moet worden geoordeeld dat het advies van de welstandscommissie wat betreft de inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het dagelijks bestuur dit niet aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft kunnen leggen. Gelet daarop heeft het college zich naar het oordeel van de Afdeling op het standpunt kunnen stellen dat de balkons niet voldoen aan redelijke eisen van welstand. Derhalve is evenmin voldaan aan de eis van het beleid dat het straatbeeld niet wordt verstoord.
6.4.    Concluderend is de Afdeling van oordeel dat het college niet in strijd met het beleid heeft gehandeld door te weigeren voor de balkons een omgevingsvergunning te verlenen. Met betrekking tot de gestelde belangen van [appellant] en anderen, die zijn gebaat bij de aanwezigheid van een balkon aan hun appartementen, ziet de Afdeling, gelet op de beleidsruimte van het college, geen aanleiding voor het oordeel dat het college niet in redelijkheid heeft kunnen afzien van medewerking aan het bouwplan. De rechtbank heeft daarom terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de gevraagde omgevingsvergunning niet in redelijkheid kon worden geweigerd.
Het betoog faalt.
Aanwezigheid bijzondere omstandigheden
7.    [appellant] en anderen betogen dat de rechtbank ten onrechte geen grond heeft gezien voor het oordeel dat bijzondere omstandigheden aanwezig zijn die maken dat het college van handhaving diende af te zien. Daartoe voeren zij aan dat concreet zicht op legalisering aanwezig is ten aanzien van de balkons aan de gevels van [locatie 4] en [locatie 5].
Tevens voeren zij aan dat het gaat om een overtreding van geringe aard en ernst. Bovendien heeft niemand ooit geklaagd over de balkons. [appellant] en anderen hebben hun panden opgeknapt en worden nu onevenredig getroffen door handhavend optreden, terwijl het college niet optreedt tegen overlast van vuil en geluid.
Ook voeren [appellant] en anderen aan dat handhavend optreden in strijd is met de rechtszekerheid en het vertrouwensbeginsel. Het balkon aan de [locatie 7] is opgehangen in april 1996 en het college nam op dat moment aan dat daarvoor geen vergunning was vereist. De balkons aan de [locatie 4] zijn opgehangen in 1998 en 2002 en de bewoners van die panden waren zich niet bewust van een vergunningplicht, zodat geen sprake is van het opzettelijk overtreden van enige rechtsregel. Ook vertrouwden zij erop dat niet zou worden gehandhaafd.
Verder voeren [appellant] en anderen aan dat ten tijde van het aanbrengen van de balkons geen buitenruimte aanwezig was - voor de [locatie 5] is het de enige buitenruimte - en dat de balkons op het zuiden bijdragen aan de aantrekkelijkheid van hun woningen. Ten slotte wijzen [appellant] en anderen erop dat veel meer panden in de binnenstad beschikken over "Tea for Two-balkons" waartegen het college niet handhavend optreedt. Het college voert daarin volgens [appellant] en anderen geen consistent en doordacht handhavingsbeleid.
7.1.    De rechtbank heeft terecht geen concreet zicht op legalisering aanwezig geacht. In dat verband wordt gewezen op het overwogene onder 6.3. Voorts wordt in aanmerking genomen dat ten aanzien van [locatie 7] geen aanvraag om omgevingsvergunning is gedaan en dat geen aanknopingspunten bestaan voor het oordeel dat op voorhand moet worden geconcludeerd dat het door het college ingenomen standpunt dat het niet bereid is om van het bestemmingsplan af te wijken rechtens onhoudbaar is en de vereiste medewerking niet zal kunnen worden geweigerd.
Naar het oordeel van de Afdeling heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat aan [appellant] en anderen aan het college toe te rekenen concrete, ondubbelzinnige toezeggingen zijn gedaan door een daartoe bevoegd persoon, waaraan zij een rechtens te honoreren verwachting konden ontlenen dat niet tegen de balkons zou worden opgetreden. De enkele omstandigheid dat het college niet eerder is overgegaan tot handhaving, rechtvaardigt niet de verwachting dat het college van handhavend optreden zou afzien.
De rechtbank heeft in hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat het college daarvan in dit geval had behoren af te zien. Hierbij is van belang dat, anders dan [appellant] en anderen stellen, het zonder omgevingsvergunning realiseren of in stand houden van balkons die in strijd zijn met het bestemmingsplan niet valt aan te merken als een overtreding van geringe aard en ernst. Dat omwonenden daarover niet hebben geklaagd, betekent niet dat het college de belangen van [appellant] en anderen, onder andere bestaande uit de mogelijke financiële gevolgen die gepaard kunnen gaan met het verwijderen van de balkons, zwaarder had moeten laten wegen dan het algemeen belang dat met handhaving is gediend. De omstandigheid dat [appellant] en anderen zich naar gesteld niet van een overtreding bewust waren, brengt niet met zich dat het college daarin aanleiding had moeten zien om af te zien van handhaving. Ook de omstandigheid dat het college naar gesteld niet met dezelfde voortvarendheid optreedt tegen de overlast van vuil en geluid, maakt niet dat het college niet zou mogen optreden tegen een activiteit waarvoor een vergunning is vereist.
7.2.    Het beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt. Er bestaat geen grond voor het oordeel dat het niet toelaatbaar is dat het college prioriteiten heeft gesteld met betrekking tot de inzet van de beschikbare handhavingscapaciteit. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, heeft het college inzichtelijk gemaakt dat het handhavingstrajecten heeft opgestart tegen door [appellant] en anderen gestelde gelijke gevallen. Daar waar [appellant] en anderen in hoger beroep wijzen op het pand Runstraat 17, heeft het college gesteld dat het daarvan geen vergunning kan vinden en dat indien na verder onderzoek blijkt dat de balkons aan dat pand zonder de vereiste vergunning zijn gerealiseerd, ook ten aanzien van dat pand zal worden overgegaan tot handhaving. De situatie van [appellant] en anderen komt daarom niet zodanig overeen met de situatie aan de Runstraat 7 dat het college daarin aanleiding had moeten zien om niet tot handhaving over te gaan.
7.3.    Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, heeft de rechtbank terecht geen bijzondere omstandigheden aanwezig geacht die maken dat van handhavend optreden behoorde te worden afgezien.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
8.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraken dienen te worden bevestigd.
9.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraken.
Aldus vastgesteld door mr. R. van der Spoel, voorzitter, en mr. J. Kramer en mr. R.J.J.M. Pans, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.C.M. Smulders-Wijgerde, griffier.
w.g. Van der Spoel    w.g. Smulders-Wijgerde
voorzitter    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 1 augustus 2018
672.