ECLI:NL:RBAMS:2022:2518

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2022
Publicatiedatum
10 mei 2022
Zaaknummer
13/752393-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen in Polen

Op 4 mei 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft vier vonnissen die zijn uitgesproken door de District Law Court in Ząbkowice Śląskie. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, was op dat moment gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 15 februari en 21 april 2022, waarbij de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden, en een tolk in de Poolse taal.

Tijdens de zittingen is de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en zijn de gronden voor de overlevering besproken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende strafzaken en dat hij zijn adres voor correspondentie correct had opgegeven. De rechtbank heeft ook de weigeringsgronden van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, maar heeft geconcludeerd dat deze niet van toepassing waren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon in de voorbereidende fase van de strafzaken in Polen op de hoogte was gesteld van zijn rechten en plichten, inclusief de verplichting om adreswijzigingen door te geven.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, waarbij zij heeft gewezen op de noodzaak om de rechtsstaat en de rechten van de opgeëiste persoon te waarborgen. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit de voorzitter en twee rechters, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752393-21
RK nummer: 21/6880
Datum uitspraak: 4 mei 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 23 december 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 30 november 2021 door
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans gedetineerd uit andere hoofde in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 15 februari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 15 februari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Oisterwijk en door een tolk in de Poolse taal.
De behandeling van de zaak is aangehouden in afwachting van de antwoorden op de gestelde prejudiciële vragen over de Poolse rechtsstaat aan het Hof van Justitie van de Europese Unie.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd. Ook heeft zij de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor zestig dagen verlengd op grond van artikel 22, vierde lid, OLW, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te kunnen beslissen.
Zitting 21 april 2022
De behandeling van de vordering is hervat op de openbare zitting van 21 april 2022. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. A.A.W. den Ouden, advocaat te Oisterwijk en door een tolk in de Poolse taal.
2. Identiteit van de opgeëiste persoon
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van vier voor tenuitvoerlegging vatbare vonnissen:
  • judgment of the District Law Court of Ząbkowice Śląskie(Polen) van 7 augustus 2020, onherroepelijk geworden op 15 augustus 2020, referentienummer: II K 153/20 (hierna:
    vonnis I);
  • judgment of the District Law Court of Ząbkowice Śląskie(Polen)van 5 augustus 2020, onherroepelijk geworden op 13 augustus 2020, referentienummer II K 137/20
    (hierna:
    vonnis II).
  • judgment of the District Law Court of Ząbkowice Śląskie(Polen) van 2 december 2020, onherroepelijk geworden op 10 december 2020, referentienummer: II K 306/20 (hierna:
    vonnis III);
  • judgment of the District Law Court of Ząbkowice Śląskie(Polen) van 7 oktober 2020, onherroepelijk geworden op 15 oktober 2020, referentienummer: II K 253/20 (hierna:
    vonnis IV);
Ten aanzien van vonnis I wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaren en 10 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 2 jaar, 9 maanden en 28 dagen.
Ten aanzien van vonnis II wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog 1 jaar, vijf maanden en 29 dagen.
Ten aanzien van vonnis III wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog vijf maanden en 29 dagen.
Ten aanzien van vonnis IV wordt de overlevering verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaren en twee maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren nog twee jaren, een maand en 29 dagen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I (II K 153/20) en vonnis II (II K 137/20)
De raadsman heeft aangevoerd dat de oproepingen voor beide zittingen niet aan de opgeëiste persoon in persoon zijn betekend. Het adres dat is genoemd in de aanvullende informatie (
[adres 1](Polen)) kent de opgeëiste persoon niet en dit adres heeft hij niet opgegeven. De opgeëiste persoon is nooit woonachtig geweest in die straat. De raadsman heeft ter onderbouwing een bewijs van inschrijving van de opgeëiste persoon overhandigd op een ander Pools adres [adres 2]) waaruit zou volgen dat de opgeëiste persoon daar sinds zijn geboorte op [geboortedag] 1992 heeft gewoond.
De officier van justitie heeft hiertegenover aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. In het EAB en in de aanvullende informatie die is verstrekt op 10 januari 2022 door de Poolse autoriteiten wordt aangegeven dat de opgeëiste persoon voor beide zittingen is gedagvaard op het door hem opgegeven adres. Hij heeft de oproepingen voor de zittingen in persoon ontvangen op 13 juni 2020. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon bovendien in een andere procedure twee adressen tijdens het vooronderzoek heeft opgegeven; niet alleen het adres waar hij stond ingeschreven, maar ook zijn verblijfadres. De opgeëiste persoon heeft bevestigd dat hij op zijn verblijfadres de dagvaardingen wilde ontvangen en de dagvaardingen zijn naar dit adres is gestuurd. Het bewijs van inschrijving dat de raadsman heeft overlegd, geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de door de Poolse autoriteiten met betrekking tot de onderhavige procedures gegeven. informatie.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie die op 10 januari 2022 is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon op 13 juni 2020 in persoon is gedagvaard voor beide zittingen op het door hem opgegeven adres. De enkele ontkenning door de opgeëiste persoon dat hij de oproepingen persoonlijk heeft ontvangen, doet hieraan niet af.
Gelet op deze informatie, is de rechtbank van oordeel dat zich de omstandigheid als omschreven in artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis III (II K 306/20) en vonnis IV (II K 253/20)
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is hoe de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte moet zijn geweest van de datum en plaats waarop de behandeling van zijn zaken zouden plaatsvinden. Het EAB vermeldt bij vonnis III onder rubriek d) dat ‘
the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place’. De aanvullende informatie laat verder zien dat op 20 oktober 2020 een brief op de
[adres 1]zou zijn achtergelaten voor de opgeëiste persoon. Aan de hand van de Nederlandse justitiële documentatie van de opgeëiste persoon kan echter worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon van 6 september 2020 tot 7 december 2020 in voorlopige detentie verbleef. Vanwege die Nederlandse detentie is onduidelijk hoe de opgeëiste persoon op 20 oktober 2020 op de hoogte moet zijn geraakt van de behandeling van zijn zaak in Polen. De raadsman verzoekt om aanhouding om informatie te verkrijgen over de betekening van de dagvaarding.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. De officier van justitie verzoekt, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam, om af te zien van de facultatieve weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende strafzaak. [1] De opgeëiste persoon is voor beide zaken tijdens het voorbereidend onderzoek geïnformeerd over zijn plicht om adreswijzigingen door te geven.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB ten aanzien van vonnis III en vonnis IV strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Verder zijn die vonnissen - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ten slotte is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor deze vonnissen worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 januari 2022 blijkt het volgende:
Ten aanzien van vonnis III
“(…) In the course of the preparatory (pre-trial) proceedings [opgeëiste persoon], the accused, was informed in writing about his rights and obligations in criminal proceedings, including the duty to provide the address for correspondence and about the consequences of his failing to do so - Art.132 §1 & §2 of kpk and Art.133 §2 of kpk, about the duty to appoint an agent for service in Poland if he is residing abroad and about the consequences of his failing to do so -Art.138 of kpk, about the duty to inform the authorities of his new address if he has changed the place of his residence or abode, also in the situation where he has been detained or imprisoned for another case, and about the consequences of his failing to do so -Art.139 of kpk. He confirmed in writing the receipt of these instructions.”
Ten aanzien van vonnis IV
“as to case II K 253/20 this Court points out that in the course of the preparatory (pre-trial) proceedings [opgeëiste persoon] provided the address of his registered residence and the address of his usual registred residence and he chose the address of his usual residence as the address for service in Poland. The notifications of the scheduled date of the trial were sent to [opgeëiste persoon] both at the address of his usual residence and at the address of his registred residence. In the course of the preparatory (pre-trial) proceedings, on the day of 05.06.2020, [opgeëiste persoon] signed the instructions about rights and obligations of a suspect in preparatory (pre-trial) proceedings, including the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligations.”
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking. Hij heeft zijn adres in de voorbereidende procedure als postadres opgegeven. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie en dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven. Ten slotte is hij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden. In dat geval kan namelijk ook zonder dat de opgeëiste persoon ter zitting verschijnt een beslissing worden genomen. De opgeëiste persoon heeft deze instructie ondertekend. De rechtbank gaat van de juistheid van deze informatie uit.
Om deze redenen kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht en dat hij er rekening mee moest houden dat een vervolging tegen hem zou worden ingesteld. Verder wist hij dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Door zijn handelwijze heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces of is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Dit betekent dat de rechtbank geen reden ziet om de zaak aan te houden.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan is aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
diefstal, meermalen gepleegd
diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, meermalen gepleegd
heling
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
opzettelijk mondeling zich jegens een persoon uiten, kennelijk om diens vrijheid om een verklaring naar waarheid of geweten ten overstaan van een ambtenaar af te leggen te beïnvloeden, terwijl hij weet of ernstige reden heeft te vermoeden dat die verklaring zal worden afgelegd
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod

5.Artikel 11 OLW: Poolse rechtsstaatsproblematiek

Standpunt van de raadsman
De raadsman heeft aangevoerd dat het voor opgeëiste personen die zich in overleveringsdetentie bevinden onmogelijk is om op korte termijn en met beperkte financiële middelen met stukken aan te tonen dat sprake is van systemische gebreken in het gerechtelijk apparaat van de uitvaardigende lidstaat die van concrete invloed zijn op de behandeling van de strafzaak van de opgeëiste persoon. Ook om die reden zou de zaak moeten worden aangehouden.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat, vanwege structurele of fundamentele gebreken in de Poolse rechtsorde, in Polen een algemeen reëel gevaar bestaat van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld. [2]
De raadsman heeft geen elementen aangevoerd die afzonderlijk dan wel in onderlinge samenhang beschouwd doen vermoeden dat de structurele of fundamentele gebreken een concrete invloed hebben gehad op de behandeling van de strafzaken van de opgeëiste persoon. Hieruit volgt dan ook dat niet is aangetoond dat sprake is van een individueel reëel gevaar van schending van het grondrecht op een eerlijk proces voor een onafhankelijk en onpartijdig gerecht dat vooraf bij wet is ingesteld.
De rechtbank ziet op basis van wat de raadsman ter zitting naar voren heeft gebracht ook geen aanleiding om de zaak aan te houden.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 310, 311, 285a, 350 en 416 Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 Opiumwet en 2, 5, 7 en 12 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Law Court in Świdnica(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.P.W. Helmonds, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en R. Godthelp, rechters,
in tegenwoordigheid van V.D. Reinders, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 mei 2022.
De voorzitter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.. Rb. Amsterdam 10 februari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:420, r.o. 5.3.1-5.3.3 en Rb. Amsterdam 6 april 2022, ECLI:NL:RBAMS:2022:1794, r.o. 4.4.