3.1Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Ten aanzien van vonnis I (II K 153/20) en vonnis II (II K 137/20)
De raadsman heeft aangevoerd dat de oproepingen voor beide zittingen niet aan de opgeëiste persoon in persoon zijn betekend. Het adres dat is genoemd in de aanvullende informatie (
[adres 1](Polen)) kent de opgeëiste persoon niet en dit adres heeft hij niet opgegeven. De opgeëiste persoon is nooit woonachtig geweest in die straat. De raadsman heeft ter onderbouwing een bewijs van inschrijving van de opgeëiste persoon overhandigd op een ander Pools adres [adres 2]) waaruit zou volgen dat de opgeëiste persoon daar sinds zijn geboorte op [geboortedag] 1992 heeft gewoond.
De officier van justitie heeft hiertegenover aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. In het EAB en in de aanvullende informatie die is verstrekt op 10 januari 2022 door de Poolse autoriteiten wordt aangegeven dat de opgeëiste persoon voor beide zittingen is gedagvaard op het door hem opgegeven adres. Hij heeft de oproepingen voor de zittingen in persoon ontvangen op 13 juni 2020. Uit de aanvullende informatie blijkt dat de opgeëiste persoon bovendien in een andere procedure twee adressen tijdens het vooronderzoek heeft opgegeven; niet alleen het adres waar hij stond ingeschreven, maar ook zijn verblijfadres. De opgeëiste persoon heeft bevestigd dat hij op zijn verblijfadres de dagvaardingen wilde ontvangen en de dagvaardingen zijn naar dit adres is gestuurd. Het bewijs van inschrijving dat de raadsman heeft overlegd, geeft geen aanleiding tot twijfel aan de juistheid van de door de Poolse autoriteiten met betrekking tot de onderhavige procedures gegeven. informatie.
Uit de aanvullende informatie die op 10 januari 2022 is verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit blijkt dat de opgeëiste persoon op 13 juni 2020 in persoon is gedagvaard voor beide zittingen op het door hem opgegeven adres. De enkele ontkenning door de opgeëiste persoon dat hij de oproepingen persoonlijk heeft ontvangen, doet hieraan niet af.
Gelet op deze informatie, is de rechtbank van oordeel dat zich de omstandigheid als omschreven in artikel 12, sub a, OLW heeft voorgedaan. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is daarom niet van toepassing.
Ten aanzien van vonnis III (II K 306/20) en vonnis IV (II K 253/20)
De raadsman heeft aangevoerd dat niet duidelijk is hoe de opgeëiste persoon daadwerkelijk op de hoogte moet zijn geweest van de datum en plaats waarop de behandeling van zijn zaken zouden plaatsvinden. Het EAB vermeldt bij vonnis III onder rubriek d) dat ‘
the person was not summoned in person but by other means actually received official information of the scheduled date and place’. De aanvullende informatie laat verder zien dat op 20 oktober 2020 een brief op de
[adres 1]zou zijn achtergelaten voor de opgeëiste persoon. Aan de hand van de Nederlandse justitiële documentatie van de opgeëiste persoon kan echter worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon van 6 september 2020 tot 7 december 2020 in voorlopige detentie verbleef. Vanwege die Nederlandse detentie is onduidelijk hoe de opgeëiste persoon op 20 oktober 2020 op de hoogte moet zijn geraakt van de behandeling van zijn zaak in Polen. De raadsman verzoekt om aanhouding om informatie te verkrijgen over de betekening van de dagvaarding.
De officier van justitie heeft hiertegen aangevoerd dat de overlevering dient te worden toegestaan. De officier van justitie verzoekt, onder verwijzing naar eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam, om af te zien van de facultatieve weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de tegen hem lopende strafzaak.De opgeëiste persoon is voor beide zaken tijdens het voorbereidend onderzoek geïnformeerd over zijn plicht om adreswijzigingen door te geven.
De rechtbank stelt vast dat het EAB ten aanzien van vonnis III en vonnis IV strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid. Verder zijn die vonnissen - kort gezegd - gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. Ten slotte is geen garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW verstrekt.
Om die reden kan de overlevering ex artikel 12 OLW voor deze vonnissen worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij vindt daarbij het volgende van belang.
Uit de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 10 januari 2022 blijkt het volgende:
Ten aanzien van vonnis III
“(…) In the course of the preparatory (pre-trial) proceedings [opgeëiste persoon], the accused, was informed in writing about his rights and obligations in criminal proceedings, including the duty to provide the address for correspondence and about the consequences of his failing to do so - Art.132 §1 & §2 of kpk and Art.133 §2 of kpk, about the duty to appoint an agent for service in Poland if he is residing abroad and about the consequences of his failing to do so -Art.138 of kpk, about the duty to inform the authorities of his new address if he has changed the place of his residence or abode, also in the situation where he has been detained or imprisoned for another case, and about the consequences of his failing to do so -Art.139 of kpk. He confirmed in writing the receipt of these instructions.”
Ten aanzien van vonnis IV
“as to case II K 253/20 this Court points out that in the course of the preparatory (pre-trial) proceedings [opgeëiste persoon] provided the address of his registered residence and the address of his usual registred residence and he chose the address of his usual residence as the address for service in Poland. The notifications of the scheduled date of the trial were sent to [opgeëiste persoon] both at the address of his usual residence and at the address of his registred residence. In the course of the preparatory (pre-trial) proceedings, on the day of 05.06.2020, [opgeëiste persoon] signed the instructions about rights and obligations of a suspect in preparatory (pre-trial) proceedings, including the duty to inform the Polish authorities about address changes and about the consequences of not complying with this obligations.”
Uit het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de verdenking. Hij heeft zijn adres in de voorbereidende procedure als postadres opgegeven. Verder is van belang dat de opgeëiste persoon is geïnstrueerd over zijn rechten en plichten als verdachte, in het bijzonder de wijze waarop hij bereikbaar voor justitie moest blijven. Hij is daarbij gewezen op de omstandigheid dat hij bereikbaar moest blijven op zijn adres voor oproepingen van justitie en dat hij eventuele adreswijzigingen moest doorgeven. Ten slotte is hij gewezen op de consequenties van het niet voldoen aan deze voorwaarden. In dat geval kan namelijk ook zonder dat de opgeëiste persoon ter zitting verschijnt een beslissing worden genomen. De opgeëiste persoon heeft deze instructie ondertekend. De rechtbank gaat van de juistheid van deze informatie uit.
Om deze redenen kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht en dat hij er rekening mee moest houden dat een vervolging tegen hem zou worden ingesteld. Verder wist hij dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het door hem opgegeven adres. Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert. Door zijn handelwijze heeft hij stilzwijgend afstand gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces of is hij op zijn minst kennelijk onzorgvuldig geweest met betrekking tot zijn bereikbaarheid voor officiële correspondentie.
Dit betekent dat de rechtbank geen reden ziet om de zaak aan te houden.