ECLI:NL:RBAMS:2022:2322

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 april 2022
Publicatiedatum
28 april 2022
Zaaknummer
13/751186-22
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming tot overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot detentieomstandigheden en recht op familie- en gezinsleven

Op 14 april 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Roemenië op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 24 maart 2022. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Roemenië, werd bijgestaan door zijn raadsvrouw en een tolk tijdens de openbare zitting op 31 maart 2022. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd en vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW). De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in Roemenië beoordeeld en geconcludeerd dat er voldoende garanties zijn dat de mensenrechten van de opgeëiste persoon zullen worden gerespecteerd. De verdediging voerde aan dat de overlevering een schending van het recht op familie- en gezinsleven zou opleveren, maar de rechtbank oordeelde dat de belangen van de overlevering zwaarder wegen dan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat er geen weigeringsgronden aanwezig waren en het EAB aan de wettelijke eisen voldeed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751186-22 (EAB II)
RK nummer: 22/1627
Datum uitspraak: 14 april 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 24 maart 2022 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 14 februari 2022 door
the Darabani Court of Law, Botosani county(Roemenië) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Roemenië) op [geboortedag] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 31 maart 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. C.L.E. McGivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. A. Petrescu, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Roemeense taal.
Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Roemeense nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
the criminal sentence no.143 from 09.12.2020, ruled by Darabani Court of Law in the file no.714/217/2019, final on 10.02.2022 by the criminal decision no.131 of the Appeal Court of Succava.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van vier jaren en zes maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog vier jaren en zes maanden, minus 34 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde arrest.
Dit arrest betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een arrest terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering niet weigeren, als de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende EAB.
In het EAB is het volgende vermeld:
3.5 [X]the person was not personally handed the decision but:
  • the decision will be handed personally immediately after delivery; and
  • the moment he is handed the decision, the person will be informed expressly related to his right to the case rejudgment or an appeal, within which he has the right to be present, allowing that the case, including the new evidences to be re-examined and can lead to the cancellation of the initial decision; and
  • the person will be informed related to the time for which he can request the rejudgment of the case of promotion of a new appeal, which is of 10 days.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en doet de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond zich niet voor.
Dit betekent dat de veroordeling niet onherroepelijk is, zodat - anders dan de raadsvrouw heeft betoogd - ook de weigeringsgrond van artikel 6a, eerste en negende lid, OLW zich niet voordoet.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning en terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste en derde lid, OLW

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft een gelijkstellingsverweer gevoerd. Zij heeft aangevoerd dat de opgeëiste persoon sinds 2014 onafgebroken in Nederland verblijft en dat hij vanaf 2014 onafgebroken heeft gewerkt. Hiertoe heeft zij op de dag van de zitting aanvullende stukken overgelegd.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gewezen op artikel 6, derde lid, laatste volzin, OLW waarin is bepaald dat eventuele bewijsstukken tijdig voorafgaand aan het verhoor door de rechtbank dienen te worden overgelegd. Nu de stukken ten behoeve van het gelijkstellingsverweer pas op de dag van de zitting door de raadsvrouw zijn overlegd, zijn deze stukken niet tijdig ingediend en dienen deze buiten beschouwing te worden gelaten. Door het niet tijdig indienen van de stukken is het niet meer mogelijk de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) te bevragen voor het aflopen van de beslistermijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is, gelet op het bepaalde in artikel 6, derde lid, laatste volzin, OLW in dit geval van oordeel dat de door de raadsvrouw overlegde stukken ten behoeve van het gelijkstellingsverweer buiten beschouwing dienen te worden gelaten. Ook eerder, zoals in de uitspraak van 1 november 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:8945), derhalve voor de recente wetswijzing die op 1 april 2021 in werking is getreden, heeft de rechtbank geoordeeld dat:
  • stukken die ter onderbouwing dienen van het gestelde ononderbroken rechtmatig verblijf in Nederland voorafgaand aan de zitting moeten worden overgelegd;
  • het tijdig en gedocumenteerd aantonen van de ononderbroken duur en de rechtmatigheid van het verblijf van de opgeëiste persoon, de verantwoordelijkheid van de verdediging is en
  • de rechtbank er zeer veel waarde aan hecht dat de stukken overzichtelijk geordend en op chronologische volgorde worden overgelegd.
De rechtbank blijft bij haar oordeel dat een termijn van 10 dagen voorafgaand aan de zitting redelijk is, zodat de stukken door de rechtbank en de officier van justitie kunnen worden bestudeerd en de officier van justitie desgewenst nog in de gelegenheid is vragen te stellen aan de IND over de verwachting dat de opgeëiste persoon al dan niet het recht op verblijf in Nederland verliest als gevolg van de opgelegde straf of maatregel, zoals bepaald in artikel 6, derde lid, OLW. [1] Door de stukken in deze zaak pas de ochtend voorafgaand aan de zitting over te leggen, is de officier van justitie niet meer in de gelegenheid voor afloop van de beslistermijn de IND te bevragen over de verwachting ten aanzien van het verblijfsrecht van de opgeëiste persoon. Daarnaast is ter zitting de raadsvrouw de gelegenheid gegeven de stukken ordentelijk toe te lichten en te voorzien van een conclusie, maar dat heeft zij niet gedaan. Ten overvloede merkt de rechtbank in dit geval op dat, als de stukken wel mee zouden worden genomen bij de beoordeling, de opgeëiste persoon niet in aanmerking was gekomen voor gelijkstelling met een Nederlander omdat de opgeëiste persoon over de jaren 2016 en 2017 niet voldoet aan de inkomensvereisten, zodat geen sprake is van vijf jaren onafgebroken rechtmatig verblijf in Nederland.

6.Artikel 11 OLW; detentieomstandigheden in Roemenië

Standpunt van de verdediging

De raadsvrouw heeft ter zitting aangevoerd dat er op dit moment - ondanks de garantie die door de Roemeense autoriteiten is gegeven - onvoldoende garanties zijn dat de mensenrechten van de opgeëiste persoon na overlevering worden gerespecteerd. In Roemenië is men bezig met een zogeheten
“2020 - 2025 action plan”maar dit is slechts een belofte. Er is geen sprake van een individuele garantie en het is onduidelijk waar de opgeëiste persoon terecht zal komen. Overlevering zal daarom een schending van artikel 3 EVRM opleveren (de rechtbank begrijpt: artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, hierna: Handvest).
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat er door de Roemeense autoriteiten een garantie is afgegeven en dat deze garantie eerder door de rechtbank als voldoende is beoordeeld. Zij heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 6 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1626).
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft eerder vastgesteld dat uit de algemene detentieomstandigheden in Roemenië een reëel gevaar voor onmenselijke of vernederende behandeling voortvloeit voor personen die in een Roemeense penitentiaire instelling worden gedetineerd, met name vanwege de overbevolking in de penitentiaire instellingen. [2]
De laatste alinea van de brief van
the National Administration of Penitentiariesvan 3 februari 2022, die door de uitvaardigende justitiële autoriteit is verstrekt, luidt als volgt:
“Taking into account the perspective of implementing the measures included in "The Calendar of measures for 2020-2025 elaborated for the enforcement of Rezmiveş and others against Romania pilot decision and the decisions ruled in the group cases Bragadireanu against Romania", as well as the number of prisoners that are in the custody of the National Administration of Penitentiaries, as a result of criminal policies adopted by the Romanian State, the National Administration of Penitentiaries guarantees a minimum individual space of 3sqmfor the entire period of custodial sentence, including the bed and necessary furniture, without including the area for the sanitary facilities.”
Gelet op de omstandigheid dat deze informatie is verstrekt naar aanleiding van vragen in de overleveringszaak betreffende de opgeëiste persoon, alsmede dat zijn naam in de aanvullende informatie expliciet wordt genoemd, leest de rechtbank deze zo, dat ten aanzien van de opgeëiste persoon de garantie wordt verstrekt dat hij over ten minste 3 m²
personal space, exclusief sanitair, zal beschikken gedurende de periode dat hij in Roemenië gedetineerd zal zijn.
Aan de hand van een globale beoordeling van alle gegevens waarover zij beschikt, gaat de rechtbank uit van de geboden zekerheid in voorgaande garantie. [3]
In het licht van het vorenstaande bestaat er naar het oordeel van de rechtbank geen reëel gevaar dat de opgeëiste persoon in de detentie-instelling(en) in Roemenië waar hij naar alle waarschijnlijkheid zal worden gedetineerd, onderworpen zal worden aan een onmenselijke of vernederende behandeling. Daarmee is het gevaar voor schending van artikel 4 van het Handvest voor de opgeëiste persoon weggenomen. Gelet op het voorgaande staat artikel 11 OLW niet in de weg aan het toestaan van de overlevering van de opgeëiste persoon.

7.Het recht op family life

De raadsvrouw heeft gesteld dat de overlevering niet kan worden toegestaan omdat de overlevering een schending oplevert van het recht op familie- en gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 EVRM (de rechtbank begrijpt: artikel 7 Handvest). De opgeëiste persoon heeft een gezin en kinderen. De belangen die met overlevering worden beoogd zijn niet zo groot dat sprake zou zijn van een evenredige beperking van zijn recht op
family life.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat overlevering, gelet op artikel 52 lid 1 Handvest, een toegestane beperking is van de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. Gelet op de tijdelijke aard van de beperking, is de verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, voorts niet onevenredig. Ook als de door de opgeëiste persoon gestelde specifieke persoonlijke belangen daarbij in aanmerking worden genomen, blijkt niet van een zodanige inbreuk op het familie- en gezinsleven dat de overlevering niet gerechtvaardigd is wegens de onevenredigheid van de beperking. De beperking in de uitoefening van het recht op
family lifelevert daarom geen beletsel op voor overlevering.

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Darabani Court of Law, Botosani county(Roemenië) voor het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. M.E.M. James-Pater en D. Segbedzi, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. F.A. Potters, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 14 april 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vgl. rechtbank Amsterdam 15 juni 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:3317.
2.Zie onder andere: rechtbank Amsterdam, 2 mei 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:2629 en rechtbank Amsterdam, 27 januari 2021, ECLI:NL:RBAMS:2021:463.
3.Hof van Justitie van de Europese Unie, 25 juli 2018, zaak