ECLI:NL:RBAMS:2022:196

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 januari 2022
Publicatiedatum
20 januari 2022
Zaaknummer
AWB - 20 _ 6050
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor Amsterdam Open Air festival en de status van belanghebbende Stichting Natuurbescherming Zuidoost

Op 20 januari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de bodemzaak met zaaknummer AWB - 20 _ 6050, waarin de Stichting Natuurbescherming Zuidoost (eiseres) in beroep ging tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaar door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam (verweerder) met betrekking tot de omgevingsvergunning voor het Amsterdam Open Air festival in 2018. De rechtbank oordeelde dat de Stichting geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en dat het college haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank baseerde dit oordeel op de vaststelling dat de Stichting voornamelijk juridische procedures voert en geen relevante feitelijke werkzaamheden heeft verricht die haar status als belanghebbende zouden rechtvaardigen. De rechtbank verwierp ook het beroep van de Stichting op het Verdrag van Aarhus, omdat de vergunde activiteit niet onder de reikwijdte van artikel 6 van het Verdrag valt. De rechtbank concludeerde dat het beroep ongegrond is en dat er geen recht op een dwangsom bestaat, aangezien de Stichting niet als belanghebbende kan worden aangemerkt. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6050

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 januari 2022 in de zaak tussen

de Stichting Natuurbescherming Zuidoost, te Amsterdam, eiseres

( [gemachtigde eiseres] )
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigde: mr. R.M.E. de Vries)

Als belanghebbende heeft deelgenomen: Amsterdam Open Air B.V., vergunninghouder

(gemachtigde: mr. M.L. Diepenhorst).
De rechtbank duidt de partijen hierna aan als de Stichting, het college en Open Air.

Procesverloop

Op 3 mei 2018 heeft het college een omgevingsvergunning verleend voor het festival Amsterdam Open Air op [datum] 2018 in het [locatie] .
Bij besluit van 9 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft het college het bezwaar van de Stichting niet-ontvankelijk verklaard. Daarbij heeft het college bepaald dat hij aan de Stichting geen dwangsom verschuldigd is.
De Stichting heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
De Stichting heeft nadere stukken ingediend.
De behandeling van de zaak op zitting heeft plaatsgevonden op 28 oktober 2021, tegelijk met de zaaknummers AMS 20/6066, 20/3556 en 20/1053. De Stichting en het college hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Vergunninghouder is vertegenwoordigd door [naam] en is bijgestaan door haar gemachtigde.

Conclusie

1. De rechtbank komt in deze zaak niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het beroep. De Stichting heeft weliswaar procesbelang, maar het college heeft haar bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank is namelijk van oordeel dat de Stichting geen belanghebbende is.

Overwegingen

2. De Stichting betoogt allereerst dat het college ten onrechte artikel 4:17, zesde lid onder b van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft toegepast in het bestreden besluit. Volgens haar moet de Stichting wel als belanghebbende worden aangemerkt. Hiertoe voert zij aan dat de Stichting voldoende relevante feitelijke werkzaamheden heeft uitgevoerd, waaronder het ‘op de kaart’ laten zetten van de Ecologische Hoofdstructuur, inmiddels het Natuurnetwerk Nederland, het onderhouden van een weblog, het laten uitvoeren van ecologische onderzoeken en ervoor zorgen dat een vlindercorridor wordt ingericht.
3. Artikel 4:17 van de Awb regelt de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij niet tijdig beslissen door een bestuursorgaan. Deze regeling is ook van toepassing op beslissingen op bezwaar. [1] Het zesde lid onder b van dit artikel bepaalt dat geen dwangsom is verschuldigd indien de aanvrager geen belanghebbende is.
4. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat de beroepsgrond over artikel 4:17 zorgt voor procesbelang. Indien de beroepsgrond van de Stichting over dit artikel slaagt, kan ze deze dwangsom immers alsnog opeisen. Dit betekent dat de rechtbank zal moeten beoordelen of de Stichting belanghebbende is.
5. De rechtbank is van oordeel dat de Stichting geen belanghebbende is en dat het college het bezwaar van de Stichting daarom terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Dit betekent dat ook geen dwangsom is verschuldigd, omdat een indiener van het bezwaarschrift die geen belanghebbende is, ook geen belanghebbende is in de zin van artikel 4:17, zesde lid onder b van de Awb. [2] Dit oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
6. Artikel 1:2 van de Awb bevat de definities van het belanghebbende begrip. Op basis van het eerste lid wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. In het derde lid is over belangen van rechtspersonen het volgende bepaald: als hun belangen worden mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
7. In de uitspraak 4 november 2020 [3] heeft de Afdeling over de Stichting en over dezelfde relevante periode geconcludeerd dat de werkzaamheden van de Stichting nog steeds vooral slaan op het voeren van juridische procedures en daarmee samenhangende activiteiten. De rechtbank sluit zich aan bij deze conclusie. De Stichting heeft immers in deze zaak geen andere activiteiten genoemd, die de Afdeling ten onrechte niet zou hebben betrokken bij haar oordeel. De rechtbank stelt verder vast dat de Afdeling uitgebreid is ingegaan op de door de stichting ondernomen activiteiten en heeft gemotiveerd waarom deze activiteiten onvoldoende zijn om tot het oordeel te komen dat de stichting belanghebbende is. De rechtbank kan gezien deze motivering niet het verwijt volgen dat de Stichting heeft gemaakt, onder verwijzing naar de toeslagenaffaire, dat de Afdeling met een te eenzijdige blik heeft gekeken.
8. De Stichting betoogt dat zij aan de voorwaarden van het Verdrag van Aarhus (het Verdrag) voldoet en daarom toegang tot de rechter behoort te krijgen.
9. Dit betoog volgt de rechtbank niet, omdat de in deze zaak vergunde activiteit niet onder het bereik van artikel 6, eerste lid, van het Verdrag [4] valt. Zo hoeft het college voor de omgevingsvergunning geen milieueffectrapport op te stellen. [5] Het tijdelijke gebruik van een deel van het [locatie] is ook geen activiteit die in andere categorieën van bijlage I wordt genoemd, zoals industriële en chemische industrieën. Bovendien is de rechtbank van oordeel dat dit gebruik geen activiteit is met aanzienlijke gevolgen voor het milieu. [6] Er ligt bijvoorbeeld geen Natura 2000-gebied dichtbij het [locatie] en er zijn evenmin rechtstreeks werkende Europese regels van toepassing. [7] Bovendien is het bestreden besluit niet voorbereid met de uitgebreide openbare voorbereidingsprocedure, maar met de reguliere voorbereidingsprocedure. Dit betekent dat ook als het Verdrag wel van toepassing zou zijn, de ruimere toegang tot de rechter, waarvoor de Afdeling heeft gekozen in de ‘Varkens in Nood’ rechtspraak [8] , niet opgaat voor deze zaak.
10. Omdat het Verdrag niet van toepassing is op het bestreden besluit, kan de Stichting niet via een beroep op dit verdrag een (inhoudelijke) behandeling van deze zaak door de rechtbank afdwingen.
11. Het beroep is ongegrond. De Stichting heeft geen gelijk gekregen. Er is daarom geen reden voor een vergoeding van het griffierecht of de proceskosten. Daarnaast heeft het college terecht vastgesteld dat de Stichting geen recht heeft op een dwangsom.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E.J.M. Gielen, voorzitter, en mr. H.B. van Gijn en
mr. S.J. Mees - Bolle, leden,in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 januari 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?

Tegen deze uitspraak kunt u binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling). Is uw zaak spoedeisend en moet er al tijdens de procedure in hoger beroep iets worden beslist wat niet kan wachten, dan kunt u de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van de ‘schakelbepaling’ van artikel 7:14 van de Awb. Artikel 4:17 maakt onderdeel uit van paragraaf 4.1.3.2.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 30 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3139, r.o. 4.1: “Zoals de Afdeling reeds eerder heeft overwogen in haar uitspraak van 19 december 2014, ECLI:NL:RVS:2014:4736), is de regeling die is opgenomen in paragraaf 4.1.3.2 van de Awb (dwangsom bij niet tijdig beslissen), waarvan artikel 4:17 deel uitmaakt, gelet op artikel 7:14 van de Awb, eveneens van toepassing op een besluit op bezwaar. Maar zoals ook in die uitspraak is overwogen neemt dit niet weg dat, gelet op het doel en de strekking van de regeling in paragraaf 4.1.3.2. van de Awb, de indiener van het bezwaarschrift die geen belanghebbende is bij het besluit waartegen bezwaar wordt gemaakt, geen belanghebbende is zoals bedoeld in artikel 4:17, zesde lid, aanhef en onder b, zodat in dat geval geen dwangsom is verschuldigd.”
3.ECLI:NL:RVS:2020:2620 (deze uitspraak gaat over het Reggae Lake festival in 2018; op dezelfde locatie als het Amsterdam Open Air festival).
4.In de alinea onder artikel 9, tweede lid, onder b, wordt een ‘koppeling’ gemaakt met artikel 6 (“enig besluit, handelen of nalaten vallend onder de bepalingen van artikel 6”). Artikel 9 gaat over de toegang tot de rechter. Het eerste lid van artikel 6 luidt: “Elke Partij:
5.Zie categorie 20. van bijlage 1 bij het Verdrag.
6.Als bedoeld onder b, eerste lid, van artikel 6 van het Verdrag.
7.Zie bijvoorbeeld een recente uitspraak van de rechtbank Overijssel van 21 december 2021, ECLI:NL:RBOVE:2021:4794, in het bijzonder r.o. 12.2.
8.Uitspraken van de Afdeling van 14 april 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:786) en 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:953).