ECLI:NL:RBAMS:2022:1891

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 februari 2022
Publicatiedatum
8 april 2022
Zaaknummer
13/751994-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Polen

Op 9 februari 2022 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De zaak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Letland, was gedetineerd en werd bijgestaan door zijn raadsvrouw. Tijdens de zittingen op 6 januari en 1 februari 2022 werd de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en werd de inhoud van het EAB besproken. De raadsvrouw voerde aan dat de overlevering moest worden geweigerd op basis van artikel 12 OLW, omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was gedagvaard en niet op de hoogte was van de rechtszitting in Polen. De officier van justitie betwistte dit en stelde dat de opgeëiste persoon voldoende op de hoogte was van de procedure. De rechtbank oordeelde dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, er geen schending van zijn verdedigingsrechten was, omdat hij stilzwijgend afstand had gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De rechtbank concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan voor de feiten zoals omschreven in het EAB, dat betrekking heeft op deelneming aan een criminele organisatie en witwassen van opbrengsten van misdrijven.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751994-21
RK nummer: 20/6306
Datum uitspraak: 9 februari 2022
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 19 november 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 maart 2019 door
the District Court in Lublin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[de opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Letland) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres: [adres], [woonplaats],
verblijvende op het adres: [verblijfsadres],
gedetineerd in [detentieadres],
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting van 6 januari 2022
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, die waarneemt namens haar kantoorgenoot mr. S. Burmeister, en door een tolk in de Russische taal.
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting voor bepaalde tijd geschorst vanwege de omstandigheid dat de opgeroepen tolk in de Letse taal niet is verschenen. Op grond van artikel 22, derde lid, OLW heeft de rechtbank de termijn waarbinnen zij op grond van het eerste lid van dit artikel uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting van 1 februari 2022
De behandeling van de vordering is, met toestemming van partijen, voortgezet op de openbare zitting van 1 februari 2022 in de stand waarin het onderzoek zich bevond op 6 januari 2022. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. C.L.E. Mcgivern. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. N.M. Delsing, advocaat te Amsterdam, die waarneemt namens haar kantoorgenoot mr. S. Burmeister, en door een tolk in de Letse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Letse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 30 juni 2017 uitgevaardigd door
the District Court of Lublin, referentie: IV K 388/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 2 jaar, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog 1 jaar, 1 maand en 29 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat artikel 12 OLW van toepassing is en dat de overlevering moet worden geweigerd. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat de opgeëiste persoon niet in persoon is gedagvaard en niet is verschenen bij het proces dat tot de veroordeling heeft geleid. Bovendien heeft de Poolse officier van justitie de opgeëiste persoon medegedeeld dat zijn vervolging was gestaakt. Verder was de advocaat – die aanwezig was bij de zitting in Polen – niet door de opgeëiste persoon gemachtigd. Gelet hierop kan niet ondubbelzinnig worden vastgesteld dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het voorgenomen proces waardoor hij in zijn verdedigingsrechten is geschaad.
Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat het niet aan de opgeëiste persoon te wijten is dat hij niet op de hoogte was van zijn zitting gelet op het bepaalde in artikel 139 tweede en derde lid van het Poolse Wetboek van Strafvordering. In het tweede lid is namelijk bepaald dat voor gerechtelijke procedures geldt dat het eerste lid alleen van toepassing is nadat de dagvaarding is betekend. Aangezien de dagvaarding de opgeëiste persoon nooit heeft bereikt, is het eerste lid niet van toepassing. Bovendien is het eerste lid ingevolge het derde lid van artikel 139 Poolse Wetboek van Strafvordering niet van toepassing omdat de vervolging is gestaakt door de Poolse officier van justitie. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht de zaak aan te houden om aan de Poolse autoriteiten te vragen of de dagvaardingen naar de advocaat zijn verzonden.
De officier van justitie heeft gesteld dat moet worden afgezien van de weigeringsgrond in artikel 12 OLW en dat de overlevering kan worden toegestaan. De opgeëiste persoon heeft een overeenkomst gesloten met de Poolse officier van justitie en daarbij een adresinstructie ontvangen. De opgeëiste persoon was dan ook op de hoogte van de lopende procedure. [1] De opgeëiste persoon heeft daarnaast tien maanden in voorlopige hechtenis gezeten en is bijgestaan door een advocaat. Ook is hij meerdere keren gehoord als verdachte. Op basis van de informatie van de Poolse autoriteiten kan ervan worden uitgegaan dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de zitting. De informatie die er ligt is naar het oordeel van de officier van justitie voldoende zodat het stellen van nadere vragen niet nodig is.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot die beslissing heeft geleid, en dat – kort gezegd – is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan en evenmin een garantie als bedoeld in artikel 12, sub d, OLW is verstrekt.
Gelet daarop kan de overlevering ex artikel 12 OLW worden geweigerd.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren. Zij acht daarbij het volgende van belang.
Uit de brief van de Poolse autoriteiten van 21 december 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon tijdens zijn verhoor bij de officier van justitie op 3 augustus 2015 op grond van de artikelen 300 en 139 van de Poolse
Code of Criminal Procedureis geïnstrueerd dat hij gehoor moest geven aan iedere oproep van justitie en dat hij de autoriteiten van elke adreswijzing op de hoogte moest brengen, alsook wat de consequenties zouden zijn als hij dat niet zou doen. De opgeëiste persoon heeft getekend voor de ontvangst van de instructie en daarbij een correspondentieadres in Letland opgegeven. Ook is de opgeëiste persoon op 27 april 2016 verhoord door een politieagent en is hij ook hierbij nogmaals schriftelijk geïnstrueerd over de gevolgen van het niet doorgeven van een adreswijziging. Ook tijdens dit verhoor heeft de opgeëiste persoon getekend voor ontvangst van deze instructie.
Tijdens een derde verhoor door een officier van justitie op 2 juni 2016, na circa 10 maanden detentie, heeft de opgeëiste persoon in aanwezigheid van een advocaat en een tolk schuld bekend en ingestemd met een strafvoorstel van de Poolse officier van justitie zodat dit door de rechtbank kon worden bekrachtigd. De opgeëiste persoon heeft tijdens het verhoor op 2 juni 2016 het kantooradres van zijn advocaat opgegeven als correspondentieadres. Hij heeft in dit verhoor tevens verklaard dat hij niet aanwezig wilde zijn op de zitting van de rechtbank. De advocaat is verschenen bij de zitting van de rechtbank. Uit onderdeel d) van het EAB blijkt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen op het door hem opgegeven adres.
Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangenomen dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan hij werd verdacht, alsmede dat hij er rekening mee moest houden dat er een vervolging tegen hem zou worden ingesteld en dat hij daarover officiële correspondentie zou ontvangen op het adres dat hij had opgegeven.
Naar het oordeel van de rechtbank maken deze omstandigheden dat het toestaan van de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon oplevert, omdat hij door zijn handelwijze (stilzwijgend) afstand heeft gedaan van zijn recht om in persoon te verschijnen bij het proces. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten.
Het verweer wordt verworpen.

4.Strafbaarheid

4.1
Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De rechtbank begrijpt dat de uitvaardigende justitiële autoriteit met de aankruising van het feit “bringing into financial turnover of property values coming from illegal or undisclosed sources” heeft bedoeld het lijstfeit “witwassen van opbrengsten van misdrijven” van toepassing te verklaren. De feiten vallen op de lijst onder nummer 1 en 9, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
witwassen van opbrengsten van misdrijven.
Uit het EAB volgt dat op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren is gesteld.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op een strafbaar feit, te weten deelneming aan een criminele organisatie, dat geacht wordt geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd.
Op grond van artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW kan de rechtbank de overlevering in die situatie weigeren.
De officier van justitie heeft de rechtbank in overweging gegeven om af te zien van toepassing van de weigeringsgrond en heeft daartoe het volgende aangevoerd:
  • de opgeëiste persoon is veroordeeld in Polen;
  • het onderzoek in Polen is al afgerond.
De rechtbank stelt voorop dat:
- aan de regeling van het EAB ten grondslag ligt dat overlevering de hoofdregel is en toepassing van een facultatieve weigeringsgrond de uitzondering dient te zijn;
- de weigeringsgrond ertoe strekt te voorkomen dat Nederland zou moeten meewerken aan overlevering voor een zogenoemd lijstfeit dat geheel of ten dele in Nederland is gepleegd en dat hier niet strafbaar is of hier niet pleegt te worden vervolgd.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten vormt daarom het gegeven dat het feit wordt geacht geheel of gedeeltelijk in Nederland te zijn gepleegd naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aanleiding om de weigeringsgrond toe te passen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW, er ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan en er geen sprake is van een geval waarin aan het EAB geen gevolg mag worden gegeven, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7, 12 en 13 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[de opgeëiste persoon]aan
the District Court of Lublin(Polen) voor de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB.
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en C.M. Delstra, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.A.B. Fransen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 9 februari 2022.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.