ECLI:NL:RBAMS:2021:3075

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
16 juni 2021
Zaaknummer
13.751347-20 (EAB II)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot een Poolse strafzaak

Op 15 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld, die was ingediend door de officier van justitie. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1988, was gedetineerd en werd bijgestaan door haar raadsman, mr. B.J. Polman, en een tolk. De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist was en dat zij de Poolse nationaliteit had. De rechtbank heeft ook de nieuwe regeling voor de beslistermijn onder de Herimplementatiewet in overweging genomen, die op 1 april 2021 in werking is getreden. De rechtbank concludeerde dat de beslistermijn van 90 dagen was verstreken en dat er geen grondslag was om de gevangenhouding te bevelen.

De rechtbank heeft vervolgens de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) besproken. De verdediging stelde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij het proces dat tot het Poolse vonnis had geleid. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen, er geen schending van de verdedigingsrechten was en dat de overlevering kon plaatsvinden. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en dat zij zelf had gekozen om Polen te verlaten, ondanks het feit dat er een straf boven haar hoofd hing.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldeed aan de eisen van de OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, waarmee de opgeëiste persoon aan de Poolse autoriteiten kan worden overgedragen voor de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751347-20 (EAB II)
RK-nummer: 20/2067
Datum uitspraak: 15 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 april 2020 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 19 april 2018 (en gewijzigd op 25 april 2018) door
the Circuit Court in Wrocław(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
niet ingeschreven in de Basisregistratie Personen,
gedetineerd in [locatie te plaats]
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 1 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. M. Westerman. De opgeëiste persoon, aanwezig via een videoverbinding, is bijgestaan door haar raadsman, mr. B.J. Polman, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.

2.Ten aanzien van de beslistermijn en detentie

Op 1 april 2021 is de Wet van 3 maart 2021 tot herimplementatie van onderdelen van het kaderbesluit van de Raad van de Europese Unie betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten van de Europese Unie (wijziging van de Overleveringswet) [1] (hierna: Herimplementatiewet) in werking getreden. De Herimplementatiewet kent een nieuwe regeling voor de beslistermijn. Deze regeling houdt in dat wanneer de rechtbank binnen 90 dagen nog geen uitspraak heeft kunnen doen op het verzoek tot overlevering, zij de beslistermijn enkel nog (telkens) kan verlengen indien zij in afwachting is van een uitspraak van het Hof van Justitie over prejudiciële vragen (artikel 22, vierde lid, OLW) of indien er een onderzoek is ingesteld naar een (mogelijk) reëel gevaar van een schending van de grondrechten zoals bedoeld in artikel 11, eerste lid, OLW (artikel 22, vijfde en zesde lid, OLW).
De Herimplementatiewet bevat geen overgangsregeling en heeft onmiddellijke werking. Als gevolg daarvan zijn ook de nieuwe leden 4-6 van artikel 22 OLW van toepassing “op nieuwe situaties en op het moment van inwerkingtreding bestaande situaties”. [2] Een redelijke wetsuitleg brengt mee dat onder “op het moment van inwerkingtreding bestaande situaties” niet zijn begrepen gevallen waarin vóór de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet de beslistermijn al voor onbepaalde tijd was verlengd op grond van het kaderbesluitconforme uitgelegde oude lid 4 van die bepaling.
In de onderhavige zaak is de beslistermijn van 90 dagen verstreken en heeft de rechtbank de beslistermijn niet voor onbepaalde tijd verlengd vóór de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet. Dat betekent dat de rechtbank de beslistermijn niet meer kan verlengen en dat als gevolg daarvan geen grondslag bestaat om de gevangenhouding te bevelen.

3.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat zij de Poolse nationaliteit heeft.

4.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van 24 november 2015 van
the District Court for Wrocław-Krzyki, met kenmerk: VII K 670/15 (én VII Ko 1048/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 6 maanden en een
“substitute punishment in the form of a custodial sentence of 176 days”.Van deze vrijheidsstraf resteren volgens het EAB nog 5 maanden en 27 dagen en de
“substitute punishment in the form of a custodial sentence of 176 days”.
Uit de aanvullende informatie van 30 april 2020 volgt dat sprake is van een
“combined” penalty of 6 months imprisonment and one year of restrictions of liberty - here meaning: performance of work for the community, under control, without remuneration, for 20 hours a month. In the case under the case file number: VII Ko 1048/18, though (not like it has been mistakenly indicated: VII Ko 1094/17), no separate punishment has been adjudged, in this case it has been ordered, that [opgeëiste persoon] - instead of the penalty of twelve months of restrictions of liberty that she has not served - is given a substitutionary penalty of 176 days of imprisonment.
Dit vonnis betreft het feit zoals dat is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

5.1
Inleiding
5.1.1
De Overleveringswet is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021,
Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
5.1.2
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
5.1.3
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
5.1.4
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
5.1.5
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand heeft gedaan van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat. [3]
5.1.6
In het kader van de in overweging 5.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook de verdere handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen. Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie [4] of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. [5] Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg. [6]
5.1.7
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [7]
5.1.8
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 5.1.4 - 5.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de overlevering moet worden geweigerd, omdat sprake is van een verstekvonnis, zonder dat zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan. De Poolse autoriteiten hebben op meerdere manieren nagelaten de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon te respecteren in het proces dat tot de beslissing heeft geleid. Dit blijkt uit het feit dat:
  • de Poolse autoriteiten geen advocaat hebben toegewezen in onderliggende zaak die als procesbewaker had kunnen optreden;
  • sprake is van een proces in eerste aanleg, zodat niet vanzelfsprekend was dat een dagvaarding of een zitting zou volgen;
  • uit het feit dat de oproepingen retour afzender zijn terugontvangen, hadden de Poolse autoriteiten kunnen afleiden dat de opgeëiste persoon niet op de hoogte was van de datum en het tijdstip van het proces dat tot de beslissing heeft geleid;
  • door de officier van justitie is voorgesteld om de strafzaak zonder zitting af te doen; dit zou voor de opgeëiste persoon een indicatie kunnen zijn geweest dat zij geen zitting meer zou hebben.
5.3
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat moet worden afgezien van toepassing van de weigeringsgrond nu de opgeëiste persoon op de hoogte was van de procedure en van de straf die haar boven het hoofd hing, wat volgt uit het feit dat sprake is van een overeenkomst met de Poolse officier van justitie, zoals de opgeëiste persoon zelf ook heeft verklaard. Uit het dossier volgt dat de opgeëiste persoon is opgeroepen voor de zitting op het door haar – tijdens de
preliminary proceedings– opgegeven adres.
5.4
Oordeel van de rechtbank
Uit het dossier volgt dat de opgeëiste persoon niet in persoon is verschenen bij het proces dat tot het vonnis heeft geleid. Evenmin heeft zich één van de in artikel 12, onder a tot en met d, OLW genoemde omstandigheden voorgedaan. Dat betekent dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing is.
De rechtbank ziet echter aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Uit het EAB, de aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 30 april 2021 en de verklaring van de opgeëiste persoon bij de officier van justitie op 17 april 2020 volgt dat de opgeëiste persoon bekend was met de zaak en dat zij destijds in Polen een straf met de officier van justitie is overeengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan worden aangenomen dat zij daarom wist van de vervolging tegen haar en dat zij er rekening mee moest houden dat zij daarover officiële correspondentie zou ontvangen. Daarnaast volgt uit het dossier dat de opgeëiste persoon is opgeroepen
at the address specified by her during preliminary proceedings. De rechtbank beschikt niet over concrete aanknopingspunten die afbreuk zouden kunnen doen aan de conclusie dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van het feit waarvan zij werd verdacht en van de strafprocedure. Naar het oordeel van de rechtbank kan daarom in de onderhavige situatie worden vastgesteld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon impliceert.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de beslissing van
the District Court for Wrocław-Krzykivan 21 september 2017 tot omzetting van de opgelegde taakstraf in een vrijheidsbenemende straf van 176 dagen (kenmerk: VII Ko 1048 /17) het volgende. Bij deze beslissing is de aard van de straf gewijzigd. Op basis van de informatie in het dossier kan niet worden afgeleid of de bevoegde autoriteit hierbij over een beoordelingsmarge heeft beschikt. Als dit het geval is geweest, dient ook deze omzettingsbeslissing te worden getoetst aan artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ en aan artikel 12 van de OLW (HvJ EU 10 augustus 2017, C-271/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:629 (
Zdziaszek)). In dit verband merkt de rechtbank op dat de opgeëiste persoon in haar verklaring bij de officier van justitie op 17 april 2020 onder meer als volgt heeft verklaard:
“Ik ben ongeveer in 2017 naar Duitsland vertrokken, ik heb geen post meer gehad. U vraagt mij waarom ik naar Duitsland vertrokken ben, terwijl ik wist dat ik nog een straf moest uitzitten. Ik denk dat ik juist daarom vertrokken ben.”Voor zover de omzettingsbeslissing onder de reikwijdte van artikel 12 OLW zou vallen, overweegt de rechtbank dat in die situatie aanleiding bestaat om af te zien van de weigeringsgrond, nu de opgeëiste persoon – die wist dat haar een taakstraf boven het hoofd hing die bij niet nakoming zou kunnen worden omgezet in hechtenis – er zelf voor heeft gekozen om Polen in 2017 te verlaten. Dus ook als de weigeringsgrond wel van toepassing zou zijn, is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon in geval van overlevering, zodat de rechtbank ook voor dat geval afziet van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren.

6.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan. Het feit levert naar Nederlands recht op:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Circuit Court in Wrocław(Polen).
Aldus gedaan door
mr. J.G. Vegter voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en H.G. van der Wilt, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.T.P. van Munster, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 15 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.
2.
3.HvJ EU 24 mei 2016, C-108/16 PPU, ECLI:EU:C:2016:346
4.
5.HvJ EU 17 december 2020, C-416/20 PPU, ECLI:EU:C:2020:1042 (
6.
7.HvJ EU 22 december 2017, C-571/17 PPU, ECLI:EU:C:2017:1026 (