ECLI:NL:RBAMS:2021:3253

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juni 2021
Publicatiedatum
25 juni 2021
Zaaknummer
13/751365-21
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overleveringsverzoek uit Polen met betrekking tot medische omstandigheden en dubbele strafbaarheid

Op 18 juni 2021 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een overleveringsverzoek uit Polen. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie, die betrekking had op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 november 2020 door de Sąd Okręgowy II Wydział Karny in Suwałki was uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1990 in Polen, was gedetineerd in Nederland en had geen vaste woon- of verblijfplaats. Tijdens de openbare zitting op 4 juni 2021 werd de opgeëiste persoon gehoord via telehoren, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.

De rechtbank heeft de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon overwogen, maar besloot dat deze geen grond vormden om de overlevering te weigeren. De rechtbank concludeerde dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de strafrechtelijke procedure tegen hem en dat hij de mogelijkheid had om te reageren op de aanklacht. De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering werd verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn, en dat er geen weigeringsgronden van toepassing waren. De rechtbank heeft de overlevering toegestaan, met inachtneming van de relevante wetsbepalingen en jurisprudentie.

De rechtbank heeft ook de wijziging van de OLW in overweging genomen, die op 1 april 2021 in werking is getreden, en de implicaties daarvan voor de beoordeling van de overlevering. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt en dat de overlevering kan plaatsvinden, ondanks de medische bezwaren die door de verdediging zijn aangevoerd.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751365-21
RK nummer: 21/1795
Datum uitspraak: 18 juni 2021
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 1 april 2021 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 november 2020 door de
Sąd Okręgowy II Wydział Karny, Suwałki(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1990,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in de [detentieplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 juni 2021. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes. De opgeëiste persoon is, via telehoren, gehoord en is bijgestaan door zijn advocaat, mr. L.J. Woltring, advocaat te Haarlem, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een
final and legally binding judgement of 19 March 2019 issued by the Regional Court of Elk(II K 70/19).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van twee jaar en vier maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Van deze straf resteren volgens het EAB nog twee jaar en 25 dagen. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
Cumulatief vonnis met nummer II K 70/19
In het EAB staat vermeld dat de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot dit vonnis heeft geleid. De weigeringsgrond van artikel 12 OLW is niet aan de orde.
Onderliggend vonnis met nummer II 962/17
Toetsingskader
3.1.1
De OLW is op onderdelen gewijzigd bij wet van 3 maart 2021, Stb. 125, die op 1 april 2021 in werking is getreden. Daarbij is ook artikel 12 OLW gewijzigd, in die zin dat de in deze bepaling neergelegde weigeringsgrond nu een facultatief karakter heeft. Gelet op deze wijziging zal de rechtbank eerst het beoordelingskader van het gewijzigde artikel 12 OLW bespreken.
3.1.2
In overeenstemming met de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU) moet de rechtbank allereerst vaststellen of de opgeëiste persoon in persoon is verschenen bij het proces dat tot de beslissing heeft geleid.
Als dit niet het geval is, dan moet worden beoordeeld of zich één van de onder a tot en met d genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
3.1.3
Doet zich een van die omstandigheden voor, dan mag de rechtbank de overlevering niet weigeren op grond van artikel 12 OLW.
3.1.4
Doet zich geen van die omstandigheden voor, dan kan de rechtbank rekening houden met andere omstandigheden die haar in staat stellen zich ervan te vergewissen dat de overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt.
3.1.5
In het kader van deze beoordeling is van belang of de opgeëiste persoon uit eigen beweging uitdrukkelijk of stilzwijgend afstand doet van het recht van een verdachte om in persoon te verschijnen op het proces, op voorwaarde dat dit ondubbelzinnig vaststaat.
3.1.6
In het kader van de in overweging 3.1.4 bedoelde beoordeling kan de rechtbank ook overigens de handelwijze van de opgeëiste persoon in aanmerking nemen.
Zo kan de rechtbank in dit kader bijzondere aandacht besteden aan een eventueel kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid van de opgeëiste persoon, met name wanneer blijkt dat hij heeft getracht te ontkomen aan de betekening van de aan hem gerichte informatie of heeft getracht elk contact met de door de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat ambtshalve benoemde advocaat te vermijden. Ook kan zij rekening houden met de omstandigheid dat de opgeëiste persoon zelf hoger beroep heeft ingesteld tegen een beslissing in eerste aanleg.
3.1.7
De vaststelling of overlevering geen schending van de rechten van de verdediging inhoudt vindt plaats aan de hand van de rechtspraak van het HvJ EU en van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
3.1.8
Komt de rechtbank na de in de overwegingen 3.1.4 - 3.1.7 bedoelde beoordeling tot de conclusie dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij afzien van de bevoegdheid om de overlevering te weigeren, ook al is geen van de in artikel 12, onderdeel a tot en met d, OLW bedoelde omstandigheden van toepassing. Kan zij daarentegen na die beoordeling niet vaststellen dat de overlevering geen schending van de verdedigingsrechten inhoudt, dan zal zij de overlevering weigeren op grond van artikel 12 OLW.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 27 mei 2021 blijkt dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een adres heeft opgegeven, waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht en dat hij er rekening mee moest houden dat hij op dat adres officiële correspondentie over (het vervolg van) de procedure zou ontvangen, en dat een kopie van het vonnis (met een uitleg over rechtsmiddelen) naar dit adres is gestuurd. Ter zitting heeft de opgeëiste persoon verklaard dat men in Polen ervan uitgaat dat verzending naar het inschrijvingsadres betekent dat de geadresseerde het stuk heeft ontvangen, maar dat hij al acht jaar niet meer woont op het inschrijvingsadres. Gelet op deze omstandigheden, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Onderliggend vonnis met nummer III K 964/18
Voor het toetsingskader verwijst de rechtbank naar de hiervoor onder 3.1.1 tot en met 3.1.8 gegeven overwegingen.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 27 mei 2021 volgt dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een adres heeft opgegeven - waaruit naar het oordeel van de rechtbank kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon op de hoogte was van de feiten waarvan hij werd verdacht en dat hij er op zijn minst rekening mee moest houden dat hij op dat adres officiële correspondentie over (het vervolg van) de procedure zou ontvangen-, dat de oproep voor de zitting naar dit adres is gestuurd, maar niet kon worden bezorgd en uiteindelijk in het dossier is gevoegd. De rechtbank weet ambtshalve dat in dergelijke gevallen een bericht wordt achtergelaten op het adres met de mededeling waar en binnen welke termijn het poststuk kan worden afgehaald. Daarbij komt dat de opgeëiste persoon één dag in voorlopige hechtenis heeft gezeten voor deze zaak. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat hij er van op de hoogte was dat dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep. Zoals de rechtbank hiervoor met betrekking tot het vonnis met nummer II K 962/17 heeft overwogen, heeft de opgeëiste persoon ter zitting verklaard dat hij al acht jaar niet meer woont op het inschrijvingsadres. Gelet op deze omstandigheden, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.
Onderliggend vonnis met nummer II K 732/18
Voor het toetsingskader verwijst de rechtbank naar de hiervoor onder 3.1.1 tot en met 3.1.8 gegeven overwegingen.
De advocaat heeft betoogd dat de overlevering voor dit vonnis moet worden geweigerd. De opgeëiste persoon was niet aanwezig bij het proces, noch wist of kon hij weten dat er een overeenkomst was gesloten tussen politie en het openbaar ministerie.
Oordeel van de rechtbank
Uit de aanvullende informatie van 27 mei 2021 volgt dat er sprake is van een overeenkomst tussen de opgeëiste persoon en de officier van justitie, dat de opgelegde straf gelijk is aan hetgeen is overeengekomen, dat de opgeëiste persoon in het voorbereidend onderzoek in deze zaak een adres heeft opgegeven en dat de oproep voor het proces naar dit adres is gestuurd. . Hij wist dus van welke feiten hij werd verdacht – naar eigen zeggen heeft hij de feiten bekend –, hij was er van op de hoogte dat er een strafrechtelijke procedure tegen hem liep en hij moest er rekening mee houden dat de oproep zou worden gestuurd naar het opgegeven adres, waarop hij, zoals hij ter zitting heeft verklaard, al acht jaar niet meer woont. Gelet op deze omstandigheden, die, minst genomen, een kennelijk gebrek aan zorgvuldigheid aan de kant van de opgeëiste persoon aantonen, ziet de rechtbank aanleiding om af te zien van haar bevoegdheid om de overlevering te weigeren, omdat overlevering naar haar oordeel geen schending van de verdedigingsrechten van de opgeëiste persoon inhoudt.

4.Strafbaarheid: feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
medeplegen van mishandeling;
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
diefstal, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Ten aanzien van het niet betalen van kinderalimentatie heeft de advocaat gesteld dat dit feit niet naar Nederlands recht strafbaar is en dat de overlevering hiervoor moet worden geweigerd.
De rechtbank verwijst in dit kader naar de overweging onder 6.2 van haar uitspraak van 15 april 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:1803). In de onderhavige zaak is de rechtbank van oordeel dat het niet betalen van kinderalimentatie niet ook naar Nederlands recht strafbaar is, nu uit de aanvullende informatie van 26 april 2021 volgt dat door het niet betalen van de alimentatie het kind niet in een hulpbehoevende situatie terecht is gekomen.
De rechtbank ziet echter, met de officier van justitie, in de onderhavige situatie aanleiding om van de weigering af te zien. De rechtbank vindt daarbij redengevend dat dit feit geen aanknopingspunten met de Nederlandse rechtsorde heeft – het feit is immers begaan in Polen, door een onderdaan van Polen tegen andere onderdanen van Polen – en dat de overlevering toch al toelaatbaar is voor de tenuitvoerlegging van andere in Polen opgelegde vrijheidsstraffen.

7.Medische gezondheid van de opgeëiste persoon

De advocaat heeft naar voren gebracht dat de opgeëiste persoon niet in staat is een gevangenisstraf in Polen te ondergaan, gelet op zijn psychische toestand. De advocaat heeft de rechtbank verzocht de mogelijkheid te onderzoeken om de straf in het kader van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties (WETS) in Nederland te laten uitzitten. Indien dit niet mogelijk is, verzoekt de advocaat een garantie te vragen bij de Poolse autoriteiten, zoals eerder is gebeurd in de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag (ECLI:NLRBSGR:2010:BP0119) en een uitspraak van deze rechtbank (ECLI:NL:RBAMS:2020:2393).
De rechtbank overweegt allereerst dat de WETS-procedure in dit geval niet aan de orde is. Voorts is van een situatie als bedoeld in artikel 6a OLW geen sprake, nu de opgeëiste persoon niet kan worden gelijkgesteld met een Nederlander.
De rechtbank ziet tegen deze achtergrond geen grond om het onderzoek ter zitting te schorsen om de mogelijkheden van een WETS-procedure te onderzoeken. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de medische gesteldheid van de opgeëiste persoon - voor zover de rechtbank daarvan op basis van de overgelegde stukken en tijdens de behandeling ter zitting voldoende beeld heeft kunnen krijgen - niet kan leiden tot weigering van de overlevering, maar mogelijk een rol kan spelen bij de afweging of feitelijke overlevering (tijdelijk) achterwege zou moeten blijven.
De rechtbank merkt op dat met de inwerkingtreding van de Herimplementatiewet, ook artikel 11 OLW is gewijzigd. Het eerste lid van dit artikel luidt nu als volgt:
Aan een Europees aanhoudingsbevel wordt geen gevolg gegeven in gevallen, waarin naar het oordeel van de rechtbank zwaarwegende en op feiten berustende gronden bestaan dat de opgeëiste persoon na overlevering een reëel gevaar loopt dat zijn door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten zullen worden geschonden.
Dergelijke zwaarwegende en op feiten berustende gronden, waaruit volgt dat personen die in Polen zijn gedetineerd en waarbij sprake is van psychische problematiek, een reëel gevaar lopen op een behandeling die in strijd is met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, zijn door de raadsman niet naar voren gebracht en de rechtbank beschikt ook ambtshalve niet over dergelijke gegevens.
Gelet op het toetsingskader dat voortvloeit uit het arrest van het HvJ EU van 5 april 2016 (C-404/15 en C-659/15 PPU, ECLI:EU:C:2016:198,
Aranyosi en Căldăraru) valt het ook buiten de reikwijdte van de procedure om garanties over het behandelplan van de opgeëiste persoon in Polen op te vragen. Als de rechtbank de overlevering toestaat, zal de officier van justitie volgens artikel 35 OLW moeten beoordelen of de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon aan de feitelijke overlevering in de weg staan. De officier van justitie heeft in dit verband ter zitting aan de opgeëiste persoon toestemming gevraagd en gekregen zijn medische informatie met de Poolse autoriteiten te delen. Deze beslissing over de feitelijke overlevering staat echter los van de door de rechtbank daaraan voorafgaand te nemen beslissing over de toelaatbaarheid van de overlevering. De verweren worden derhalve verworpen..

8.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 47, 300 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 7 en 12 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
Sąd Okręgowy II Wydział Karny, Suwałki(Polen).
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.C. Eggink en C. Huizing-Bruil, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.W. van der Hoek, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 juni 2021.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.