ECLI:NL:RBAMS:2022:1247

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 maart 2022
Publicatiedatum
16 maart 2022
Zaaknummer
20/6675
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van ambtenaar wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 maart 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een ambtenaar bij de politie, en de korpschef van politie. Eiseres was sinds 2008 in dienst en raakte in 2016 volledig arbeidsongeschikt. Na een periode van re-integratie en diverse gesprekken over haar functioneren, verleende de korpschef op 13 maart 2020 eervol ontslag aan eiseres, met ingang van 16 april 2020, op grond van ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Eiseres ging hiertegen in beroep, stellende dat zij zich had ingespannen voor re-integratie en dat haar ontslag onterecht was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres vanaf juli 2018 niet meer bereid was om mee te werken aan een oplossing voor de vertrouwenskwestie met haar werkgever en dat zij geen van de aangeboden oplossingen heeft geaccepteerd. De rechtbank oordeelde dat de korpschef voldoende pogingen had ondernomen om tot een oplossing te komen en dat eiseres niet beschikte over de benodigde eigenschappen en mentaliteit voor haar functie. De rechtbank concludeerde dat het ontslag op goede gronden was verleend en verklaarde het beroep ongegrond.

De rechtbank benadrukte dat voor ontslag wegens ongeschiktheid niet vereist is dat de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren functioneert, maar dat ook houding en gedrag van invloed kunnen zijn op de geschiktheid. De rechtbank volgde de argumentatie van de korpschef en oordeelde dat eiseres niet arbeidsongeschikt was op het moment van ontslag, en dat er geen reden was om een deskundige te benoemen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 20/6675

uitspraak van de meervoudige kamer van 16 maart 2022 in de zaak tussen

[eiseres] , te Aalsmeer, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H. Horst),
en

de korpschef van politie, verweerder

(gemachtigde: mr. J.J. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 13 maart 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres met ingang van 16 april 2020 eervol ontslag verleend op grond van het Barp [1] wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Bij besluit van 10 november 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2022.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, vergezeld door de heer [naam] .
De rechtbank heeft het onderzoek op zitting geschorst en eiseres de gelegenheid gegeven om de pleitnotities over te leggen die zij heeft ingediend bij de Bezwaaradviescommissie HRM. Eiseres heeft met een e-mail van 7 februari 2022 hiervan gebruik gemaakt. Verweerder heeft met een brief van 15 februari 2022 hierop gereageerd. Partijen hebben daarbij laten weten dat zij niet alsnog op een zitting willen worden gehoord. De rechtbank heeft vervolgens op
18 februari 2022 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiseres is [in] 2008 in dienst getreden bij verweerder. Tot aan haar ontslag heeft eiseres grotendeels in administratieve/secretariële functies gewerkt. Met ingang van 23 november 2016 raakt eiseres volledig arbeidsongeschikt voor haar werk. Vanaf
1 september 2017 is eiseres niet meer volledig arbeidsongeschikt geacht en is zij begonnen met re-integreren. Eiseres is in november 2017 aangemeld bij het Landelijk Mobiliteitscentrum (LMC) voor een preventief vrijwillig mobiliteitstraject. Het doel van het traject was om eiseres handvatten aan te reiken om op eigen kracht – desgewenst met ondersteuning door het LMC waar mogelijk – tot een andere functie te komen. Per
4 december 2017 is eiseres volledig hersteld geacht. Met eiseres is overeengekomen dat ze lopende het LMC-traject haar werkzaamheden in Amsterdam mag voortzetten.
2. Eiseres heeft gedurende de periode dat zij werkzaamheden in Amsterdam verricht haar ontevredenheid over het LMC-traject kenbaar gemaakt. Daarnaast heeft ze laten weten niet meer terug te willen keren in haar oude werk en zij heeft haar gebrek aan vertrouwen in verweerder medegedeeld. Op 23 juli 2018 is eiseres opgeroepen door de bedrijfsarts nadat zij had gemeld ziek te zijn. Volgens de bedrijfsarts was geen sprake van ziekte, maar werden de klachten en beperkingen uitsluitend veroorzaakt door de gerezen problemen op het werk. De bedrijfsarts heeft geadviseerd een korte time-out te organiseren om vervolgens met elkaar in gesprek te gaan om de ontstane situatie te bespreken.
3. Eiseres heeft vervolgens onder meer op 24 juli 2018 via haar toenmalige gemachtigde te kennen gegeven dat zij door de gebeurtenissen en haar ervaringen in de afgelopen maanden een terugkeer bij verweerder niet mogelijk acht. Verweerder heeft naar aanleiding hiervan eiseres een mediationtraject aangeboden. Verder is de mogelijkheid geboden om eiseres te laten ondersteunen door het LMC of een andere mobiliteitsadviseur. Eiseres heeft echter wederom kenbaar gemaakt geen enkel vertrouwen meer te hebben in verweerder, en evenmin in wat de organisatie kan betekenen ten aanzien van een eventueel outplacementtraject. Verweerder heeft verder onder meer op 14 mei 2019 en op 20 juli 2019 een zogenoemde POSG-constructie en op 21 januari 2020 een vaststellingsovereenkomst aangeboden. Deze voorstellen zijn door eiseres respectievelijk afgewezen en onbeantwoord gelaten.
4. Met het primaire besluit heeft verweerder eiseres met ingang van 16 april 2020 eervol ontslag verleend op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp [2] wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken. Verweerder heeft daaraan ten grondslag gelegd dat verdere continuering van het dienstverband niet redelijk kan worden geacht. Volgens verweerder heeft eiseres sinds medio juli 2018 stelselmatig te kennen gegeven geen vertrouwen meer in verweerder te hebben en verweerder te willen verlaten. Op de verscheidene pogingen van verweerder om tot een oplossing te komen, wat ook was geadviseerd door de bedrijfsarts, heeft eiseres pertinent afwijzend gereageerd. Verweerder wijst daarbij ook op het feit dat eiseres niet arbeidsongeschikt is wegens ziekte. Desondanks heeft zij sinds medio juli 2018 geen werkzaamheden meer verricht, terwijl haar loon wel is doorbetaald. Verweerder stelt vast dat waar van eiseres een inspanningsverplichting mocht worden verwacht, waarop zij ook verscheidene keren zeer expliciet is gewezen, zij geen blijk heeft gegeven hier redelijkerwijs enige invulling aan te geven. Verweerder komt dan ook tot de conclusie dat eiseres met haar houding blijk heeft gegeven niet te beschikken over de eigenschappen, mentaliteit en instelling die van een politieambtenaar mogen worden verwacht.
5. Met het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de Bezwaaradviescommissie HRM, het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Standpunt van eiseres
6. Eiseres stelt zich – samengevat – op het standpunt dat de Bezwaaradviescommissie HRM onvoldoende heeft meegewogen dat zij zich uitputtend heeft ingezet om te re-integreren en zich ook aantoonbaar bereid heeft getoond mee te werken aan het vinden van een andere functie. Volgens eiseres stuitte zij op een muur van weerstand, onwil en onbegrip. Haar ziekmeldingen werden geheel genegeerd en het mobiliteitstraject is door toedoen van verweerder niet van de grond gekomen. Eiseres stelt dat zij de dupe is geworden van de plotselinge en onaangekondigde langdurige afwezigheid van haar toenmalig gemachtigde en dat verweerder vervolgens eenzijdig op een ontslag heeft aangekoerst. Eiseres geeft aan dat zij als alleenstaande moeder met opgroeiende kinderen zich een oplossing zonder vangnet van een uitkering niet kan veroorloven.
7. Daarnaast voert eiseres aan dat de Bezwaaradviescommissie HRM er zonder deugdelijke onderbouwing vanuit is gegaan dat voorafgaand aan het primaire besluit geen sprake is geweest van arbeidsongeschiktheid. Eiseres merkt daarbij op dat zij in de periode van 16 november 2016 tot en met 4 december 2017 langdurig buitenspel heeft gestaan vanwege een zeer heftige burn-out. Vanaf juni 2018 gleed zij vervolgens weer een burn-out in. Eiseres wijst ook op het advies van de bedrijfsarts waarin staat dat er bij terugkeer dreiging is van ernstige gezondheidsschade. Volgens eiseres heeft verweerder onvoldoende onderzoek gedaan of er medische beperkingen waren die tot het vermeende disfunctioneren hebben geleid. Eiseres verzoekt de rechtbank dan ook om een deskundige te benoemen om haar arbeidsgeschiktheid in de periode voorafgaand aan haar ontslag te onderzoeken. Bij ziekte had verweerder haar niet mogen ontslaan. Subsidiair stelt eiseres dat verweerder een andere ontslaggrond aan het ontslag ten grondslag had moeten leggen, namelijk ontslag op andere gronden vanwege een arbeidsconflict.
Standpunt van verweerder
8. Verweerder voert aan zich niet te herkennen in de stelling van eiseres dat het mobiliteitstraject niet van de grond is gekomen. Evenmin in de stelling dat eiseres stuitte op een muur van weerstand, onwil en onbegrip. Verweerder concludeert dat eiseres wellicht meer verwachtingen had over wat het LMC-traject haar kon bieden dan wat feitelijk
geboden kon worden. Maar daarover was ze wel expliciet geïnformeerd door de mobiliteitsadviseur. Verder stelt verweerder vast dat de situatie plots en zonder duidelijk aanwijsbare reden geëscaleerd is. De volhardende afwijzende houding van eiseres, evenals het uitblijven van enig initiatief om te komen tot een redelijke oplossing – anders dan volhardend aansturen op ontslag (op grond van artikel 95 van het Barp) – valt voor verweerder niet te begrijpen. Volgens verweerder heeft eiseres met deze houding in een periode waarin door verweerder op vele manieren is geprobeerd om met haar tot een redelijke en gezamenlijk gedragen oplossing te komen, blijk gegeven van functieongeschiktheid.9. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat voor de stelling van eiseres dat zij in juni 2018, dan wel de maanden daarna, een burn-out ingleed geen enkele medische onderbouwing is gegeven. Ook de verwijzing naar het verband tussen de eerdere ziekteperiode en een eventuele arbeidsongeschiktheid ten tijde van het primaire besluit, ontgaat verweerder. Verweerder wijst daarbij op de spreekuurrapporten van de bedrijfsarts tot en met februari 2019 waaruit aantoonbaar volgt dat er in ieder geval tot op dat moment geen sprake is van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte. Er bestaat gezien de inhoud van de medische adviezen voor verweerder ook geen enkele reden aan te nemen dat de houding van eiseres – die de grondslag vormt voor het ontslag – veroorzaakt is door ziekte. Verweerder ziet dan ook geen noodzaak voor het inschakelen van een deskundige.
Relevante regelgeving
10. Op grond van artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp kan de ambtenaar worden ontslagen op grond van onbekwaamheid of ongeschiktheid voor het door hem beklede ambt, anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
Het oordeel van de rechtbank
11. In geschil is de vraag of verweerder op goede gronden eiseres eervol ontslag heeft verleend met ingang van 16 april 2020 wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
12. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep [3] (hierna: de Raad) dient de ongeschiktheid voor de functie zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken.
13. Verder moet het bestuursorgaan volgens vaste rechtspraak van de Raad [4] ongeschiktheid voor het vervullen van een functie – zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van die functie vereist zijn – aannemelijk maken aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Een ontslag wegens ongeschiktheid voor het vervullen van de functie anders dan wegens ziekte of gebreken is in het algemeen niet toelaatbaar als de ambtenaar niet op zijn functioneren of gedrag is aangesproken en in de gelegenheid is gesteld dit te verbeteren. [5]
14. De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat eiseres gedurende de periode dat zij in haar functies van onder meer [functie 1] en [functie 2] werkzaam is geweest, deze functies naar behoren heeft vervuld. Evenmin is in geschil dat eiseres na haar periode van ziekte haar
re-integratiewerkzaamheden in Amsterdam tot juli 2018 goed heeft uitgevoerd. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de opstelling die eiseres vanaf juli 2018 heeft laten zien met betrekking tot het niet willen meewerken aan een oplossing voor de vertrouwenskwestie en het niet langer willen vervullen van enige functie bij verweerder, de slotsom rechtvaardigt dat de benodigde eigenschappen, mentaliteit en instelling bij eiseres (zijn komen te) ontbreken.
15. De rechtbank gaat uit van de volgende omstandigheden. Eiseres was met ingang van
23 november 2016 volledig arbeidsongeschikt. Vanaf 1 september 2017 is eiseres niet meer volledig arbeidsongeschikt geacht en is zij begonnen met re-integreren. Eiseres is in november 2017 aangemeld bij het LMC. Een eerste gesprek heeft plaatsgevonden op
9 maart 2018. Vanaf 4 december 2017 is eiseres volledig hersteld verklaard en heeft zij werkzaamheden hervat in Amsterdam. Verder stelt de rechtbank vast dat het traject bij LMC aanvankelijk stroef is verlopen. Zo was het aanmeldformulier van november 2017 kwijtgeraakt en vond het eerste gesprek pas op 9 maart 2018, vier maanden na aanmelding plaats. Verder heeft eiseres diverse malen aangegeven op bepaalde functies te willen solliciteren en meerdere keren om toestemming gevraagd om de opleiding BOA te volgen om haar geschikt te maken voor bepaalde functies. Hierop heeft ze vervolgens geen reacties ontvangen. Eiseres heeft hierna haar ontevredenheid over de gang van zaken geuit bij verweerder in het gesprek van 15 juni 2018. Een nieuw gesprek met het LMC op 26 juni 2018 heeft vervolgens niet plaatsgevonden vanwege ziekte van eiseres. Eiseres is op 23 juli 2018 opgeroepen door de bedrijfsarts.
16. Met de brief van 24 juli 2018 heeft eiseres medegedeeld geen andere mogelijkheid te zien dan een transitie naar een baan buiten de politieorganisatie. Na het gesprek van
5 september 2018 heeft verweerder met een ongedateerde brief aan eiseres voorgesteld om het LMC-traject te hervatten onder begeleiding van een mobiliteitsadviseur. Op 14 november 2018 heeft een nieuw gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en verweerder. Verweerder heeft vervolgens met de brief van 18 december 2018 drie opties aangeboden, te weten; in dienst blijven bij de politie, per direct ontslag op eigen verzoek en ontslag op eigen verzoek per 1 augustus 2019 inclusief 6 maanden externe outplacement begeleiding.
17. Op 23 januari 2019 heeft een nieuw gesprek plaatsgevonden tussen partijen. Verweerder heeft vervolgens met de brief van 28 januari 2019 nogmaals een outplacement traject aangeboden met vrijstelling van werkzaamheden en behoud van bezoldiging gedurende het traject. Daarnaast is ook een mediationtraject aangeboden om het vertrouwen in verweerder te herstellen. Mocht eiseres niet akkoord gaan met het aangeboden outplacement traject, dan verwachte verweerder haar op 11 februari 2019 op het werk om passende werkzaamheden te bespreken. Eiseres heeft met de brief van 4 februari 2019 het aanbod afgeslagen en verweerder verzocht om een ontslagregeling met outplacementtraject en uitkeringsrecht. Eiseres heeft daarbij gemeld arbeidsongeschikt te zijn. Verweerder heeft vervolgens eiseres opgeroepen voor het spreekuur bij de bedrijfsarts van 11 februari 2019. De bedrijfsarts heeft geadviseerd om de gerezen problemen (volgens de bedrijfsarts een arbeidsconflict) te bespreken en naar oplossingen te zoeken en eiseres niet meer terug te laten keren in werk bij de nationale politie.
18. Met de brief van 6 maart 2019 heeft eiseres verweerder gewezen op de ontslaggrond van artikel 95 van het Barp en benadrukt dat voor eiseres een uitkeringsrecht noodzakelijk is. Met de mail van 16 mei 2019 heeft de gemachtigde van eiseres laten weten dat de gezondheid van zijn cliënte sterk is verslechterd. Verweerder heeft vervolgens met de brief van 20 juli 2019 een mobiliteitsdienstverband van 12 maanden bij POSG aangeboden. Eiseres kon zich niet vinden in dit aanbod. Op 21 januari 2020 heeft verweerder vervolgens een vaststellingsovereenkomst aangeboden met artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp als ontslaggrond. Daarbij heeft verweerder medegedeeld dat op grond van artikel
97 van het Barp bovenwettelijke WW-uitkering kan worden toegekend. Daarnaast heeft verweerder ook een opleidingsvergoeding van € 2.000,- aangeboden. Eiseres heeft niet op dit aanbod gereageerd Op 25 februari 2020 is de vaststellingsovereenkomst wel met de gemachtigde van eiseres besproken. In dat gesprek is ook expliciet meegedeeld dat verweerder voornemens is om eiseres ontslag te verlenen omdat geen reactie is gekomen op het voorstel voor een vaststellingsovereenkomst en gelet op de overige pogingen om tot een oplossing te komen. Op 13 maart 2020 heeft verweerder het primaire besluit genomen.
19. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat uit de genoemde gedragingen vanaf juli 2018 voldoende blijkt dat eiseres niet meer beschikte over de mentaliteit en instelling die nodig is voor het op goede wijze vervullen van een functie bij de politie. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat verweerder in de loop der tijd meerdere malen heeft geprobeerd om met eiseres gesprekken te voeren en te zoeken naar een oplossing. Daarbij heeft verweerder diverse mogelijke oplossingsrichtingen aangeboden. Eerst heeft verweerder een traject bij het LMC aangeboden en is getracht het vertrouwen van eiseres in verweerder te herstellen. Zo heeft verweerder haar weer in het arbeidsproces proberen te betrekken en is haar een mediationtraject aangeboden. Later heeft verweerder een outplacementtraject gefaciliteerd en aangeboden en weer later een mobileitsdienstverband van 12 maanden. Vervolgens is eiseres ook nog een vaststellingsovereenkomst aangeboden met een ontslaggrond die recht zou geven op het vangnet van de WW. Verder neemt de rechtbank in overweging dat verweerder ruimhartig is geweest door eiseres een zeer lange periode (vanaf juli 2018 tot 16 april 2020) vrij te stellen van haar werkzaamheden met behoud van volledige bezoldiging. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich hiermee opgesteld zoals van een goed werkgever mag worden verwacht en heeft verweerder een aantal redelijke voorstellen gedaan om tot een oplossing te komen.
20. Voor de stelling van eiseres dat zij zich uitputtend heeft ingezet om te re-integreren en zich ook aantoonbaar bereid heeft getoond mee te werken aan het vinden van een andere functie, ziet de rechtbank vanaf juli 2018 onvoldoende aanwijzingen. De rechtbank constateert dat eiseres zich vanaf juli 2018 op het standpunt heeft gesteld dat zij financieel en anderszins door verweerder ondersteund en met aanspraak op een WW- uitkering de organisatie zou moeten kunnen verlaten. Daarbij heeft eiseres geen van de voorstellen van verweerder geaccepteerd, maar ook geen redelijk tegenvoorstel gedaan. Verder neemt de rechtbank in overweging dat eiseres onder meer met de brief van 28 januari 2019 is gewezen op de consequentie van haar houding en het belang van een oplossing. De rechtbank stelt vast dat de houding van eiseres hierna niet is veranderd, wat wel van een goed ambtenaar mag worden verwacht. Met het niet reageren op de vaststellingsovereenkomst, waarin verweerder eiseres op grote delen is tegemoetgekomen, heeft verweerder terecht geen andere oplossing meer gezien dan het nemen van het primaire besluit. De daarbij gekozen ontslaggrond is gelet op hetgeen hiervoor is overwogen naar het oordeel van de rechtbank navolgbaar.
21. Voor zover de gemachtigde van eiseres op zitting heeft gewezen op een uitspraak [6] van de rechtbank Leeuwarden in een voorlopige voorzieningszaak, overweegt de rechtbank dat dit niet tot een ander oordeel leidt. Het feitencomplex in die zaak verschilt in belangrijke mate van wat zich heeft voorgedaan in de relatie van eiseres en verweerder.
22. De rechtbank volgt eiseres verder niet in haar stelling dat zij arbeidsongeschikt was op de dag van ontslag. De rechtbank overweegt daartoe dat uit de adviezen van de bedrijfsarts niet blijkt van arbeidsongeschiktheid op die dag. Zo heeft de bedrijfsarts met het meest recente advies voorafgaand aan de ontslagdatum van 11 februari 2019 gesteld dat er sprake is van een arbeidsconflict. De bedrijfsarts heeft daarbij expliciet vermeld dat er nog geen sprake is van ziekte of arbeidsongeschiktheid. Tegen dit oordeel is eiseres niet opgekomen. Verder neemt de rechtbank in overweging dat eiseres ook geen bezwaar heeft gemaakt tegen het besluit van het Uwv van 16 november 2020 tot afwijzing van haar WIA-aanvraag, waarbij het Uwv uitgaat van 16 april 2020 als eerste ziektedag. Daarnaast heeft eiseres ook geen objectieve medische stukken ingebracht waaruit zou blijken dat zij eerder arbeidsongeschikt zou zijn geweest. De enkele verwijzing naar de mail van 16 mei 2019 waarin de toenmalig gemachtigde heeft vermeld dat de gezondheid van eiseres is verslechterd, is daarvoor onvoldoende.
23. De rechtbank ziet gelet op wat hiervoor is overwogen dan ook geen aanleiding om een deskundige te benoemen, omdat zij geen redenen heeft om te twijfelen aan het oordeel van de bedrijfsarts.
Conclusie
24. Het beroep is ongegrond. Verweerder heeft op goede gronden eiseres eervol ontslag verleend met ingang van 16 april 2020 wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- of lichaamsgebreken.
25. Voor een vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, voorzitter, en mr. M. Greebe en
mr. J.A.W. Jansen, leden, in aanwezigheid van mr. N.J.A. van Eck, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 maart 2022.
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Besluit algemene rechtspositie politie.
2.Besluit algemene rechtspositie politie.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Raad van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548.
4.Zie de uitspraak van de Raad van 1 september 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:3254.
5.Zie de uitspraak van de Raad van 3 april 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:1098.
6.Zie de uitspraak van de Rechtbank Leeuwarden van 26 november 2002, ECLI:NL:RBLEE:2002:AF2061.