Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
- mr. [eiseres] , curator,
- mr. Fick-Nolet, voornoemd,
- mr. A. in ’t Veld, kantoorgenoot van mr. Fick-Nolet,
- mr. M.E. de Hoogh, bedrijfsjurist bij de Bank,
- mr. Haasjes voornoemd,
- mr. B. Baaijens, kantoorgenoot van mr. Haasjes.
1.De gronden van de beslissing
Aanvaarding UHK aanbod?
- de uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 10 januari 2020, (ECLI:NL:RBAMS:2020:116, rov. 2.16); het gaat hier om het eindvonnis na een eerder tussenvonnis waar de Curator zich op heeft beroepen;
- de uitspraak in hoger beroep van 8 juni 2021 in diezelfde zaak (ECLI:NL:GHAMS:2021:1752, rov. 4.5);
- de uitspraak van deze rechtbank van 24 december 2019 (ECLI:NL:RBAMS:2019:9727),
- de uitspraak van deze rechtbank van 18 maart 2020 (ECLI:NL:RBAMS:2020:1726), en
- de uitspraak van deze rechtbank van 3 februari 2021 (ECLI:NL:RBAMS:2021:360).
“de compensatiestappen uit het UHK en het krijgen van een UHK aanbod derdenbedingen zijn”, omdat het UHK
“het gevolg is van mislukte herbeoordelingen die banken op last van de Minister van Financiën moesten uitvoeren en waarbij zij niet-professionele swapbezitters moesten compenseren”.
Als het UHK kan worden aangemerkt als overeenkomst tussen de Derivatencommissie en de betrokken banken – de rechtbank laat dat in het midden – zouden zij, om de genoemde verplichtingen als derdenbedingen aan te merken, bedoeld moeten hebben dat derden, te weten de swapklanten van de banken, daar eigen rechten aan kunnen ontlenen.
geen rechten kunnen ontlenen aan de in het UHK omschreven regeling. De regeling houdt dus juist expliciet in dan derden er geen beroep op kunnen doen.
€ 2.228,-(2,0 punten × tarief IV € 1.114,-)