ECLI:NL:RBAMS:2019:9923

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2019
Publicatiedatum
6 januari 2020
Zaaknummer
13/751356-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onterecht ondergane overleveringsdetentie op basis van Europees Aanhoudingsbevel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 10 december 2019 uitspraak gedaan over een verzoek tot schadevergoeding van een opgeëiste persoon, die onterecht in overleveringsdetentie heeft gezeten op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB I). De rechtbank heeft vastgesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van het EAB, omdat dit EAB was uitgevaardigd door een niet-rechterlijke autoriteit, namelijk een Duitse officier van justitie. De rechtbank oordeelt dat de overleveringsdetentie van de verzoeker als onterecht moet worden gekwalificeerd, aangezien het EAB, gelet op een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, nooit tot overlevering had kunnen leiden.

De verzoeker had op 26 juni 2019 schadevergoeding aangevraagd voor de vrijheidsbeneming en de kosten van rechtsbijstand, die voortvloeiden uit de overleveringsprocedure. De rechtbank heeft de verzoeken ontvankelijk verklaard en de verzoeker in het gelijk gesteld. De rechtbank oordeelt dat de gehele periode van de overleveringsdetentie, van 25 april 2019 tot 5 juni 2019, voor vergoeding in aanmerking komt. De rechtbank heeft de schadevergoeding integraal toegewezen, inclusief een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand. De totale schadevergoeding bedraagt € 3.670,-, bestaande uit € 3.120,- voor de vrijheidsbeneming en € 550,- voor de kosten van rechtsbijstand.

De beslissing is openbaar uitgesproken door de rechtbank en er staat hoger beroep open voor de verzoeker. De rechtbank heeft de tenuitvoerlegging van de beschikking bevolen door de schadevergoeding over te maken op een door de verzoeker opgegeven rekening.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13/751356-19 (EAB I)
RK nummers: 19/3770 en 19/3771
BESCHIKKING
Op de verzoeken om schadevergoeding en de daarmee samenhangende vergoeding van kosten van rechtsbijstand ex artikel 67 van de Overleveringswet (hierna: OLW) in samenhang met artikelen 89 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) van
[verzoeker],
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
te dezen domicilie kiezend op het kantooradres van zijn raadsman,
mr. M. de Klerk, [adres advocaat] ,
hierna te noemen: verzoeker.

1.Procesgang

Bij schriftelijke verzoeken, bij de rechtbank ingekomen op 26 juni 2019, heeft verzoeker vergoeding verzocht van de schade geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en van de kosten van rechtsbijstand in de overleveringsprocedure, die is geëindigd met de beslissing van de Internationale Rechtshulpkamer van de rechtbank te Amsterdam (hierna: IRK) van 25 juni 2019 tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in de vordering tot het in behandeling nemen van het EAB.
De rechtbank heeft op 26 november 2019 de gemachtigd raadsman van verzoeker, mr. M. de Klerk, advocaat te Velserbroek, en de officier van justitie, mr. M. Diependaal, in openbare raadkamer gehoord.
De verzoeken zijn tijdig ingediend en (mede daarom) ontvankelijk.

2.Voorgeschiedenis

De rechtbank gaat uit van de volgende feiten:
- Op 5 april 2019 is door de
Staatsanwaltschaftte Lüneburg (Duitsland) een Europees aanhoudingsbevel (hierna: EAB I) uitgevaardigd, strekkende tot de aanhouding en overlevering van verzoeker aan Duitsland, in verband met een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek.
- Op 25 april 2019 is verzoeker op grond van EAB I aangehouden in Nederland en gedetineerd op grond van de OLW.
- Bij arrest van 27 mei 2019 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie (hierna: HvJ EU) in de zaken C-508-18 (zaak OG) en C-82/19 PPU (zaak PI) de vragen beantwoord van de Ierse
Supreme Courten de Ierse
High Court,of het Openbaar Ministerie in Lübeck (Duitsland) en het Openbaar Ministerie in Zwickau (Duitsland) rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit 2002/584/JBZ van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel en de procedures van overlevering tussen de lidstaten (hierna: het Kaderbesluit). Uit het arrest van het HvJ EU volgt dat – kort gezegd – het Openbaar Ministerie in Lübeck en het Openbaar Ministerie in Zwickau niet als rechterlijke autoriteiten in de zin van het Kaderbesluit kunnen worden aangemerkt.
- Op 5 juni 2019 heeft de officier van justitie gevorderd dat het EAB met parketnummer 13/751491-19 (EAB II), uitgevaardigd op 31 mei 2019 door het
Amtsgerichtte Lüneburg, zal worden behandeld op een zitting van de rechtbank. De inhoud van dit EAB was gelijkluidend aan de inhoud van EAB I. Op 5 juni 2019 is de overleveringsdetentie overgegaan van EAB I op EAB II.
- Op vordering van de officier van justitie van 1 mei 2019 is EAB I behandeld op de zitting van deze rechtbank en kamer van 25 juni 2019. In navolging van het arrest van 27 mei 2019 van het HvJ EU heeft de rechtbank bij uitspraak van 25 juni 2019 de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard in de vordering tot het in behandeling nemen van EAB I. In haar uitspraak heeft de rechtbank tevens vastgesteld dat de overleveringsdetentie op grond van dat EAB is beëindigd.
- EAB II is eveneens behandeld op de zitting van 25 juni 2019. Ten aanzien van dit EAB heeft de rechtbank de overlevering bij uitspraak van 25 juni 2019 toegestaan. De opgeëiste persoon is op 4 juli 2019 feitelijk overgeleverd aan de Duitse autoriteiten.

3.Verzoeken

De verzoeken strekken tot het toekennen van een vergoeding door de Nederlandse Staat van
- € 3.120,-
€ 3.120,-voor de ondergane vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure (EAB I), nader gespecificeerd:
39 dagen Huis van Bewaring x € 80,- = € 3.120,-.
- € 550,-
€ 550,-voor de kosten die in verband met het (opstellen, indienen en behandelen) van de verzoeken zijn gemaakt.
De raadsman heeft ter zitting de verzoeken nader toegelicht. Hij heeft, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat verzoeker schadevergoeding ex artikel 67 van de OLW toekomt, omdat verzoeker door het ondergaan van de voorlopige hechtenis op grond van EAB I schade heeft geleden.

4.Standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot het vergoeden van schade geleden ten gevolge van vrijheidsneming. De reden hiervoor is, zakelijk weergegeven, dat er geen sprake is van een weigering van de overlevering.
Subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat het verzoek moet worden afgewezen, nu niet te voorzien was dat het HvJ EU in haar arrest van 27 mei 2019 zou oordelen dat Duitse officieren van justitie geen rechterlijke autoriteiten zijn als bedoeld in het Kaderbesluit. Toen dit arrest bekend werd bij het Nederlandse Openbaar Ministerie, is onmiddellijk aan de Duitse autoriteiten kenbaar gemaakt dat EAB I niet tot overlevering zou kunnen leiden. In de visie van de officier van justitie is het redelijk dat het Nederlandse Openbaar Ministerie de Duitse autoriteiten enige tijd heeft gegund om EAB I te vervangen door een EAB dat is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit (EAB II). Het was dan ook redelijk om de overleveringsdetentie op grond van EAB I te laten voortduren totdat deze kon overgaan op EAB II.
Meer subsidiair heeft de officier van justitie aangevoerd dat verzoeker op grond van EAB I in ieder geval rechtmatig in overleveringsdetentie heeft gezeten tot het arrest van 27 mei 2019 van het HvJ EU, zodat een eventueel toe te kennen vergoeding hoogstens kan zien op de periode van 27 mei 2019 tot 5 juni 2019.

5.Toetsingskader

Artikel 67 OLW correspondeert met artikel 59 Uitleveringswet (UW). Artikel 67, eerste lid, OLW bepaalt dat de rechtbank op verzoek van de opgeëiste persoon hem een vergoeding ten laste van de Staat kan toekennen voor de schade die hij heeft geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming bevolen krachtens de OLW. Daarvoor is vereist dat zijn overlevering is geweigerd. Artikel 89, derde, vierde en zesde lid, Sv en de artikelen 90, 91 en 93 Sv zijn daarbij van overeenkomstige toepassing.
In de gevallen als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW zijn de artikelen 591 en 591a Sv van overeenkomstige toepassing op vergoeding van kosten voor rechtsbijstand, zo bepaalt artikel 67, tweede lid, OLW.
Op grond van artikel 90, eerste lid, Sv kent de rechtbank een vergoeding voor schade, geleden ten gevolge van vrijheidsbeneming en rechtsbijstand, toe, indien daarvoor gronden van billijkheid aanwezig zijn. Daarbij moeten alle feiten en omstandigheden in aanmerking worden genomen.

6.Oordeel van de rechtbank

De rechtbank slaat bij de beoordeling van de verzoeken niet alleen acht op bovengenoemd toetsingskader, maar ook op haar beschikkingen van 26 juli 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5339 respectievelijk ECLI:NL:RBAMS:2018:5343). In deze beschikkingen heeft de rechtbank onder meer overwogen dat een weigering van de overlevering tot de vaststelling leidt dat de verzoeker ten onrechte gedetineerd is geweest, en dat deze vaststelling – waarmee geen negatief oordeel over het handelen van de Nederlandse Staat is gegeven – vergoeding van schade, geleden als gevolg van vrijheidsbeneming, op grond van artikel 67 OLW in beginsel toewijsbaar maakt. Het ten onrechte gedetineerd zijn geweest leidt er immers toe dat het redelijk is dat de nadelige gevolgen van de vrijheidsbeneming niet voor rekening van verzoeker worden gelaten, maar door de Staat worden gedragen.
Het Gerechtshof Amsterdam heeft deze beschikkingen bij beschikkingen van 9 juli 2019 bevestigd (ECLI:NL:GHAMS:2019:2617 respectievelijk ECLI:NL:GHAMS:2019:2616). In die beschikkingen heeft het gerechtshof onder meer overwogen:
“Anders dan het openbaar ministerie heeft betoogd acht het hof niet van belang of sprake is van enige verwijtbaarheid aan de zijde van de Nederlandse Staat. Ook in geval van voorlopige hechtenis die niet wordt gevolgd door een veroordeling is immers niet zonder meer sprake van verwijtbaar overheidshandelen. Integendeel, voorlopige hechtenis wordt door de onafhankelijke rechter getoetst en gesanctioneerd en is in die zin - ook achteraf na niet-veroordeling - niet als onrechtmatig of verwijtbaar te bestempelen. Zij kan slechts als achteraf onterecht ondergaan worden gekwalificeerd, en daarvoor is een schadevergoedingsregeling in het leven geroepen. Indien de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig acht, vindt die vergoeding steeds plaats. Om na niet-veroordeling geen vergoeding toe te kennen moet dit billijkheidsoordeel verband houden met de eigen (proces)houding van de gewezen verdachte.”
De rechtbank stelt allereerst vast dat in de onderhavige zaak sprake is van een uitspraak van een rechter waarin de officier van justitie niet-ontvankelijk is verklaard in haar vordering tot het in behandeling nemen van EAB I, omdat het EAB is uitgevaardigd door een niet-rechterlijke autoriteit, te weten een Duitse officier van justitie. Verder stelt de rechtbank vast dat de door de opgeëiste persoon op grond van EAB I ondergane overleveringsdetentie als onterecht ondergaan moet worden gekwalificeerd. Dit EAB had – gelet op het arrest van 27 mei 2019 van het HvJ EU – nimmer tot overlevering kunnen leiden. De reden dat de overleveringsprocedure is geëindigd in een niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie - en niet in een weigering van de overlevering - is gelegen in de omstandigheid dat de uitvaardiging van een EAB door een niet-rechterlijke autoriteit niet voorkomt onder de limitatieve weigeringsgronden. Naar het oordeel van de rechtbank kan de uitspraak in deze zaak daarom worden gelijkgesteld aan een beslissing als bedoeld in artikel 67, eerste lid, OLW, strekkende tot weigering van de overlevering. Onder deze omstandigheden acht de rechtbank het billijk om het verzoek tot schadevergoeding toe te wijzen.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de gehele periode van de overleveringsdetentie op grond van EAB I – van 25 april 2019 (datum aanhouding) tot en met 5 juni 2019 (datum waarop de overleveringsdetentie op grond van EAB I is geëindigd) – voor vergoeding in aanmerking komt. Op grond van het arrest van 27 mei 2019 van het HvJ moet immers worden geconcludeerd dat EAB I niet is uitgevaardigd door een bevoegde rechterlijke autoriteit, zodat achteraf gezien de detentie op grond van dit EAB gedurende de gehele periode onterecht is geweest. Hetgeen de officier van justitie in dit kader heeft aangevoerd, te weten: dat deze uitspraak van het HvJ EU niet te voorzien was, maakt dat niet anders.
De rechtbank zal de verzochte schadevergoeding integraal toewijzen. De rechtbank zal voor het opmaken, indienen en behandelen van het verzoekschrift de standaardvergoeding van
€ 550,- toewijzen.

7.Beslissing

De rechtbank
WIJST TOEde verzoeken tot schadevergoeding en vergoeding van kosten van rechtsbijstand ten bedrage van:
  • € 3.120,-vanwege vrijheidsbeneming van verzoeker in Nederland in de overleveringsprocedure (EAB I) en
  • € 550,
    -voor de kosten die in verband met het opstellen, indienen en behandelen van de verzoeken zijn gemaakt.
Deze beslissing is gegeven op 10 december 2019 en in het openbaar uitgesproken door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J.A.A.G. de Vries en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier.
Tegen deze beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.
De rechtbank Amsterdam, Internationale rechtshulpkamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door overmaking van € 3.670,- (drieduizend zeshonderd zeventig euro) op:
IBAN/rekeningnummer
[bankrekeningnummer] bij de ING-bank,
ten name van
[advocatenbureau] ,
onder vermelding van
dossiernummer [nummer] , vergoeding 67 OLW, 89 en 591a Sv, inzake: [verzoeker] (verzoeker).
Aldus gedaan op 10 december 2019
door mr. A.K. Glerum, voorzitter.