Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
vonnis van de kantonrechter
[eiseres]
[gedaagde]
VERDER VERLOOP VAN DE PROCEDURE
GRONDEN VAN DE BESLISSING
De verdere beoordeling
indien dit naar billijkheid, met inachtneming van de omstandigheden van het geval, geboden is, met dien verstande dat hij de vordering in ieder geval toewijst, indien de eiser aantoont dat de persoon waarop de vordering betrekking heeft, zijn positie van medehuurder heeft verkregen op grond van een niet mede door de eiser aan de verhuurder gedaan verzoek of van een door hem ingestelde vordering bedoeld in lid 1.
wettelijkemedehuurder, de verhuurder gebonden is aan de uitspraak op grond van dit artikellid (Vraag 1 hierna).
Vraag 1.
Heeft een beslissing van de rechter op grond van art. 7:267 lid 7 BW, waarin bepaald wordt dat een of meer van de personen bedoeld in art. 7:267 lid 4 BW (huurder en/of de wettelijke medehuurders) de huur met ingang van een in het vonnis te bepalen tijdstip niet langer voortzet(ten), niet alleen werking jegens de (mede)huurders, maar ook jegens de verhuurder?
-met werking tegenover de verhuurder-wie van de echtgenoten de huur met betrekking tot de door hen tezamen bewoonde woonruimte na de echtscheiding (alleen) mag voortzetten.(…)(cursv.-ktr.)”
onderlingeens worden over de voortzetting van de huurovereenkomst na beëindiging van de samenwoning en uitvoering aan die afspraak geven. Een extra voordeel dat de verhuurder van een medehuurder op grond van art. 7:267 BW heeft boven het medehuurderschap ”van rechtswege” op grond art. 7:266 BW, is dat de verhuurder bij het aanvaarden van een wettelijke medehuurder op grond van art. 7:267 kan eisen dat deze medehuurder vanuit financieel oogpunt voldoende waarborgen biedt (al betekent dat nog niet dat ook bij het einde van de samenwoning dezelfde financiële gegoedheid bestaat).
Vraag 2.
Kan art. 7:267 lid 7 BW -op dezelfde wijze als dat voor een beslissing op grond van art. 7:266 lid 5 BW geldt - naar analogie worden toegepast indien sprake is van contractuele medehuurders die niet gehuwd noch geregistreerd partner zijn en zo ja, geldt dan ook dat deze beslissing jegens de verhuurder werking heeft, zonder dat deze in de procedure betrokken wordt?
Art. 7:266 lid 5 BW kan overeenkomstig worden toegepast indien de woonruimte door de beide echtgenoten tezamen is gehuurd.(curs.-ktr.)(…)”
met werking tegenover de verhuurder- wie van de echtgenoten de huur met betrekking tot de door hen tezamen bewoonde woonruimte na de echtscheiding (alleen) mag voortzetten.
NJ1990, 184 m.n. P.A. Stein). Aangenomen wordt wel dat het met dit stelsel onverenigbaar is dat één der huurders zich aan die aansprakelijkheid zou kunnen onttrekken door de overeenkomst zonder de instemming van de verhuurder alleen voor zichzelf op te zeggen. De verhuurder behoeft immers een eenzijdige wijziging van de huurovereenkomst in beginsel niet te accepteren Zie in deze zin onder meer Rb. Amsterdam 23 juni 1993, ECLI:NL:RBAMS:1993:AD1903, Hof Leeuwarden 19 juli 2011, ECLI:NL:GHARN:2011:BR2336 en meer recent Rb. Amsterdam 4 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7055, tenzij een weigering daarvan naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is (vgl. Ktr. Bergen op Zoom 28 juli 2010, ECLI:NL:RBBRE:2010:BN3308 en Ktr. Zwolle 14-02-2017, ECLI:NL:RBOVE:2017:514) en Rb. Amsterdam 1 maart 2018, ECLI:NL:RBAMS:2020,10148).
NJ1990/184. Anders echter de uitspraken van Ktr. Zaandam 12 oktober 1989, Prg. 1990/3231; Ktr. Deventer 17 juni 1993, Prg. 1993/3968; Rb. Amsterdam 23 juni 1993, NJ 1994/662.