In deze zaak vordert de eiser, een van de twee contractuele huurders, dat de kantonrechter vaststelt dat zijn verplichtingen jegens de verhuurder zijn geëindigd. De eiser heeft samen met zijn toenmalige partner een woning gehuurd van Vesteda, maar na de beëindiging van zijn relatie heeft hij de verhuurder verzocht om hem te ontslaan uit de huurovereenkomst. Vesteda heeft dit verzoek afgewezen, omdat de andere huurder, zijn ex-partner, de huur en het gebruik van de woning voortzet. De eiser stelt dat hij wettelijk bevoegd is om de huurovereenkomst op te zeggen, maar de verhuurder beroept zich op de hoofdelijke verbondenheid tussen de huurders en de bepalingen in de huurovereenkomst die dit onmogelijk maken.
De kantonrechter oordeelt dat de huurovereenkomst beide huurders als hoofdelijk verbonden beschouwt, wat betekent dat de eiser zich niet eenzijdig kan onttrekken aan de verplichtingen zonder instemming van de andere huurder. De rechter wijst de vordering van de eiser af, omdat deze niet heeft aangetoond dat de afwijzing van Vesteda onredelijk is. De eiser wordt veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van Vesteda zijn begroot op € 400,00.
Het vonnis is uitgesproken op 14 februari 2017 door mr. W.F. Boele, kantonrechter, en is openbaar gemaakt.