ECLI:NL:RBAMS:2020:6166

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 december 2020
Publicatiedatum
10 december 2020
Zaaknummer
13/051296-19 (zaak A), 13/178203-19 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/086717-20 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd) en 13/680043-17 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in de strafzaak tegen de verdachten van de Rolex-bende, met meerdere straatroven en geweldplegingen

Op 14 december 2020 heeft de rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij een serie straatroven, bekend als de 'Rolex-bende'. De verdachte, geboren in 1995 en zonder vaste woon- of verblijfplaats, werd beschuldigd van meerdere straatroven waarbij voornamelijk dure Rolex-horloges werden gestolen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen in de periode van 4 februari 2018 tot en met 20 februari 2019 zeven straatroven, een poging daartoe en een poging tot doodslag heeft gepleegd. De rechtbank heeft de zaken tegen de verdachte en zijn medeverdachten gevoegd behandeld. Tijdens de zittingen zijn verschillende getuigen en deskundigen gehoord, en zijn er OVC-gesprekken (afgeluisterde gesprekken) gebruikt als bewijs. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling en diefstal met geweld, waarbij slachtoffers ernstig letsel hebben opgelopen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vijf jaar, zonder voorwaardelijk strafdeel, en heeft de vordering van de benadeelde partijen toegewezen. De rechtbank heeft ook de maatregel van tbs met dwangverpleging afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/051296-19 (zaak A), 13/178203-19 (zaak B, ter terechtzitting gevoegd), 13/086717-20 (zaak C, ter terechtzitting gevoegd) en 13/680043-17 (tul)
Datum uitspraak: 14 december 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1995,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans verblijvende in het [naam] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22, 23, 30 september en 1, 2 en 6 oktober 2020. Het onderzoek is gesloten op 14 december 2020 waarna direct uitspraak is gedaan. Verdachte is aanwezig geweest bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaken.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De zaken tegen verdachte zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] (13/043601-18 en 13/178144-19), [medeverdachte 2] (13/049852-19, 13/178154-19 en 13/684033-19) en [medeverdachte 3] (13/043614-19 en 13/178164-19).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. S.H.S. Kurniawan-Ayre, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. C.H. Pittau, naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank op de zitting kennisgenomen van hetgeen namens en door de volgende benadeelde partijen naar voren is gebracht:
  • mr. E.P.H. van Esser namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • [woordvoerder] namens de benadeelde partij [slachtoffer 1] ;
  • mr. V.H. Hammerstein namens de benadeelde partij [slachtoffer 2] ;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 3] .
Ook heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen namens en door de volgende benadeelde partijen schriftelijk naar voren is gebracht:
  • mr. J. de Wit namens de benadeelde partij [slachtoffer 4] ;
  • de benadeelde partij [slachtoffer 5] .
Tot slot heeft de rechtbank kennisgenomen van hetgeen de deskundigen M. Vogelpoel, reclasseringswerker, G.M. Jansen, GZ-psycholoog, en T. den Boer, psychiater, naar voren hebben gebracht.

2.Inleiding

Dit vonnis heeft betrekking op het strafrechtelijk onderzoek genaamd 13Pellaea. Dit onderzoek richt zich op een serie straatroven, voornamelijk gepleegd in Amsterdam-Zuid, waarbij slachtoffers van hun dure horloges werden beroofd. [verdachte] is samen met onder andere [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] aangemerkt als verdachte. Zij staan terecht in deze zogenoemde megazaak.
Het onderzoek startte naar aanleiding van een straatroof in de Frans van Mierisstraat te Amsterdam op 29 januari 2019. Het richtte zich op dat moment op [naam 1] en [naam 2] (het jongere neefje van de verdachte [verdachte] in deze zaak). Er bleek onder meer dat [naam 1] gebruik heeft gemaakt van een Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (hierna: de Volkswagen Golf). Deze auto stond op naam van [naam moeder] , de moeder van [medeverdachte 1] . Ook is gebleken dat [naam 1] vermoedelijk gebruikmaakte van het telefoonnummer + [nummer] (hierna: # [nummer] ). Op dit telefoonnummer is vervolgens een technische actie aangesloten.
Op 31 januari 2019 vond opnieuw een straatroof plaats, ditmaal in de J.J. Viottastraat te Amsterdam. Bij deze straatroof gebruikten de daders een donkere Volkswagen Golf met velgen die overeenkwamen met de velgen van de Volkswagen Golf.
In een gesprek van 1 februari 2019 heeft de gebruiker van # [nummer] omstreeks 19:00 uur een gesprek met de gebruiker van een ander telefoonnummer. Zij spreken af om die avond te gaan ‘scannen’ voor een ‘actie’ in de nacht. De politie vermoedde dat [naam 1] van plan was om die avond/nacht op pad te gaan om een straatroof te plegen en nam de Volkswagen Golf in observatie. Tijdens de observatie, die duurde van 1 februari 2019 om 22:44 uur tot 2 februari 2019 om 05:15 uur, zag de politie dat [naam 1] optrad als bestuurder en dat hij afwisselend met twee en/of drie onbekende jongens in de auto zat. Het grootste gedeelte van de observatieperiode reed de auto zonder doel de locaties af waar de meeste slachtoffers van voornoemde straatroven waren geweest voordat ze werden beroofd. [naam 1] en de andere personen bevonden zich veelvuldig in en rondom de omgeving van Amsterdam Zuid en het centrum van Amsterdam. Ze reden langzaam in de omgeving van horecagelegenheden en [naam 1] liet meerdere malen iemand op een locatie uitstappen om deze vervolgens weer op te pikken.
In een gesprek van 3 februari 2019 belde [naam 1] met een onbekend gebleven man en vertelde hem dat hij in een zwarte Polo rijdt. Uit onderzoek in de politiesystemen bleek dat [naam 1] op 24 januari 2019 is aangehouden voor bezit van harddrugs. Op dat moment reed hij in een zwarte Volkswagen Polo voorzien van kenteken [kenteken] : de Volkswagen Polo). Ook deze auto bleek op naam te staan van [naam moeder] , de moeder van [medeverdachte 1] .
Op 5 februari 2019 heeft de rechter-commissaris naar aanleiding van de bevindingen tijdens de observatie een bevel afgegeven om de vertrouwelijke communicatie in de Volkswagen Golf op te nemen. Deze communicatie werd vanaf 5 februari 2019 opgenomen.
Omdat de politie vermoedde dat [naam 1] ook gebruikmaakte van de Volkswagen Polo heeft de rechter-commissaris ook een machtiging afgegeven om de vertrouwelijke communicatie in deze auto op te nemen. Deze communicatie werd vanaf 6 februari 2019 opgenomen.
Ook kon met behulp van technische middelen de locatie van beide auto’s worden gevolgd.
Op 20 februari 2019 plegen vier personen op de Apollolaan een straatroof waarna [medeverdachte 1] als bestuurder van de vluchtauto (de Volkswagen Polo) wordt aangehouden. [medeverdachte 3] meldt zich diezelfde avond op het politiebureau. [medeverdachte 2] en [verdachte] worden op een later moment in verband met deze straatroven aangehouden.
Uit de afgeluisterde gesprekken vanaf 5 dan wel 6 februari 2019 (hierna: de OVC-gesprekken) leidt de politie af dat er in de periode tot en met 20 februari 2019 nog meer straatroven zijn gepleegd. De vier verdachten die in deze megazaak terechtstaan, lijken daar in de auto vrijuit over te praten. Zij lijken te spreken over eerdere door hen gepleegde straatroven die verder in het verleden plaatsvonden. [naam 1] , [naam 2] en nog een andere medeverdachte hebben al eerder terecht gestaan voor een of meerdere van de straatroven die ook in deze megazaak ten laste zijn gelegd.

3.Tenlasteleggingen

Op grond van het voorgaande is de verdenking tegen verdachte dat hij in de periode van 4 februari 2018 tot en met 20 februari 2019 samen met anderen zeven straatroven, één poging daartoe en één poging tot doodslag heeft gepleegd, een pistool en munitie voorhanden heeft gehad en meerdere straatroven heeft voorbereid.
De tenlasteleggingen zien – samengevat en na wijziging ter terechtzitting van 22 september 2020 – op de volgende feiten.
Verdachte wordt ervan verdacht dat hij:
Zaak A
1. op 20 februari 2019 te Amsterdam op de Apollolaan met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 1] , die hierdoor zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen en waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen;
2. op 20 februari 2019 te Amsterdam op de Apollolaan met anderen geprobeerd heeft om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven door op [slachtoffer 1] af te rennen en met kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] te slaan en/of te stompen, waardoor die [slachtoffer 1] op de grond is gevallen. Deze handelingen zijn subsidiair ten laste gelegd als een zware mishandeling en meer subsidiair als een mishandeling, terwijl dat feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad;
3. op 26 oktober 2018 te Amsterdam op de Hobbemakade met anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 6] , waarbij zijn Rolex-horloge en jas zijn weggenomen. Subsidiair is medeplegen van heling van het Rolex-horloge in de periode van 28 februari 2019 tot en met 1 maart 2019 ten laste gelegd;
5. in de periode van 6 februari 2019 tot en met 20 februari 2019 met anderen voorbereidingshandelingen heeft gepleegd voor straatroven door auto’s, telefoons, GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding voorhanden te hebben;
6. op 1 maart 2019 te Amsterdam met een ander of anderen een pistool en munitie voorhanden heeft gehad.

Zaak B

op 4 november 2018 te Amsterdam op de Vossiusstraat met een ander of anderen met geweld een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 4] , waarbij haar Rolex-horloge is weggenomen;
op 4 november 2018 te Amsterdam op de Vossiusstraat met een ander of anderen
a. heeft geprobeerd [slachtoffer 7] met (bedreiging met) geweld te dwingen tot afgifte van geld en/of goederen, waaronder een Rolex-horloge (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. heeft geprobeerd een diefstal met (bedreiging met) geweld te plegen op [slachtoffer 7] (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
c. [slachtoffer 7] heeft mishandeld door haar meermalen tegen het gezicht en/of het lichaam te slaan en/of te stompen (derde cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
3. op 12 oktober 2018 te Amsterdam op het [adres flat] met een ander of anderen [slachtoffer 8] met geweld heeft gedwongen tot afgifte van haar Rolex-horloge en een schoudertas;
4. op 11 december 2016 te Amsterdam op het Europaplein met een ander of anderen
a. met (bedreiging met) geweld een diefstal heeft gepleegd op [slachtoffer 2] , waarbij zijn Rolex-horloge is weggenomen (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. [slachtoffer 2] met (bedreiging met) geweld heeft gedwongen tot afgifte van zijn Rolex-horloge (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde).
Zaak C
1. op 27 april 2018 te Amsterdam op de 2e Jacob van Campenstraat gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd met een ander of anderen
a. [slachtoffer 3] met (bedreiging met) geweld heeft gedwongen tot afgifte van zijn imitatie Rolex-horloge (eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
b. met (bedreiging met) geweld een diefstal heeft gepleegd op [slachtoffer 3] , waarbij zijn imitatie Rolex-horloge is weggenomen (tweede cumulatief/alternatief tenlastegelegde);
2. op 17 mei 2018 te Amsterdam op de Willemsparkweg met een ander of anderen een straatroof heeft gepleegd op [slachtoffer 5] , waarbij zijn imitatie Rolex-horloge is afgenomen, en op [slachtoffer 9] .
De volledige tekst van de tenlastelegging in alle drie de zaken is opgenomen in bijlage 1 die achter dit vonnis gevoegd. De inhoud ervan geldt als hier ingevoegd.

4.Voorvragen

De dagvaardingen zijn geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.Waardering van het bewijs

Hieronder worden alleen de conclusies van het Openbaar Ministerie en de verdediging weergegeven. Bij de beoordeling van de rechtbank (vanaf rubriek 5.3) zullen de standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging per feit afzonderlijk worden weergegeven en besproken.
5.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van:
  • de poging tot doodslag op [slachtoffer 1] (zaak A, feit 2 primair);
  • de straatroof op [slachtoffer 6] (zaak A, feit 3 primair);
  • het voorhanden hebben van een pistool en munitie (zaak A, feit 6);
  • de poging tot afpersing van [slachtoffer 7] (zaak B, feit 2 eerste cumulatief/alternatief);
  • de straatroof op [slachtoffer 2] (zaak B. feit 4 eerste cumulatief/alternatief);
  • de straatroof in vereniging op [slachtoffer 3] (zaak C, feit 1).
5.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van alle ten laste gelegde feiten, met uitzondering van:
  • de straatroof op [slachtoffer 1] (zaak A, feit 1);
  • de mishandeling van [slachtoffer 1] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge (zaak A, feit 2 meer subsidiair).
5.3
Beoordeling van de rechtbank
In
zaak Aacht de rechtbank het als feit 1 en feit 2 subsidiair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Dit betekent dat verdachte zich (met anderen) schuldig heeft gemaakt aan een straatroof op [slachtoffer 1] met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge en zware mishandeling van [slachtoffer 1] . Van het overige zal verdachte worden vrijgesproken.
In
zaak Bacht de rechtbank het als feit 1, feit 2, feit 3 en feit 4 tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen. Dit betekent dat verdachte zich met anderen schuldig heeft gemaakt aan drie straatroven op [slachtoffer 4] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 8] , een poging daartoe op [slachtoffer 7] en mishandeling van [slachtoffer 7] . Van het overige zal verdachte worden vrijgesproken.
In
zaak Czal verdachte van beide feiten worden vrijgesproken.
In totaal acht de rechtbank bewezen dat verdachte (met anderen) vier straatroven, een poging tot straatroof, een zware mishandeling en een mishandeling heeft gepleegd.
De rechtbank zal allereerst in algemene zin iets opmerken over de modus operandi van de verdachten zoals deze uit onderzoek 13Pellaea is gebleken en de opgenomen gesprekken waarna per feit wordt besproken of en zo ja op welke manier de rechtbank tot een bewezenverklaring komt. Voor de bespreking van de feiten worden de tenlasteleggingen gevolgd, met uitzondering van de feiten 3 en 6 in zaak A. Die zullen gezamenlijk worden behandeld.
5.3.1
Algemene overweging modus operandi van de verdachten
Uit het onderzoek 13Pellaea komt een beeld naar voren van een groep die in wisselende samenstellingen bestond uit personen die zich met elkaar verbonden voelden door een gemeenschappelijke wens om op een ‘snelle’ manier aan geld te komen. In plaats van dat de verdachten op een legale wijze probeerden in die wens te voorzien, kozen zij voor een andere manier: het plegen van straatroven waarbij (voornamelijk) dure horloges werden buitgemaakt. Uit de in de (met name) Volkswagen Polo en de Volkswagen Golf, beide op naam van de moeder van [medeverdachte 1] , gevoerde OVC-gesprekken leidt de rechtbank af dat de verdachten bij de beraming en uitvoering daarvan een specifieke werkwijze hanteerden. De uitspraken van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] op 11 februari 2019 vatten deze werkwijze kort samen:
[medeverdachte 1] : Ik ga je laten zien broer, ik heb afgelopen week vier, vijf watches gegeven, allemaal Roli’s, allemaal België, iedere keer he broer. Scan het hiero, scan het. (…)
[medeverdachte 1] : Weet je hoe? Gewoon….. Je rijdt gewoon naar Zuid, een Porsche of iemand ziet met watch toch? Achtervolgd met waggie, waggie om de hoek parkeren. Een iemand pakt die man achterop, andere nakt Kootje die watche loesoe en klaar… Loesoe. (…)
[medeverdachte 3] : Je pakt hem in de headlock, die man kan niks. Hij pakt die watche of ikke… af en toe tegenstruggelen toch, die man fight bam bam!
De verdachten hebben – voor zover bekend – in een periode van zo’n drie weken in wisselende samenstellingen in de voornoemde auto’s door voornamelijk Amsterdam-Zuid gereden. Met name [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] maakten deel uit van de samenstellingen. De verdachten waren op zoek naar slachtoffers met een duur horloge, onder andere van de merken Rolex, Patek Philippe of Audemars Piguet. Ze reden niet alleen ’s avonds en ’s nachts rond, maar ook overdag. Ook reden de verdachten rond in de buurt van bepaalde horecagelegenheden waar de bezoekers naar hun idee veelal dure horloges droegen. Het kwam voor dat zij telefonisch getipt werden door iemand van buiten de auto wanneer deze persoon een bepaald horloge had gezien. Soms vroegen de verdachten aan iemand anders om in een bepaalde horecagelegenheid naar binnen te gaan om wat te drinken, zodat deze persoon kon rondkijken of iemand een duur horloge droeg en deze informatie vervolgens aan hen kon doorgeven.
Tijdens het rondrijden hadden de verdachten oog voor dure auto’s, zoals een Porsche, een Range Rover of een Jaguar. Naar hun idee was de kans groot dat de bestuurder van een dergelijke auto een duur horloge droeg.
Daarnaast keken de verdachten uit naar bekende Nederlanders, wisten zij vaak waar zij woonden en spraken zij in de auto over hun bezittingen, waaronder hun horloge.
Wanneer een potentieel slachtoffer (in de auto, op de scooter of lopend) was uitgekozen, volgden de verdachten hem of haar vanuit de auto. De meeste slachtoffers waren dan, al dan niet onder invloed van alcohol, onderweg naar huis van een avondje uit.
De auto werd vervolgens uit het zicht geparkeerd, maar dichtbij de plek waar de straatroof zou plaatsvinden. [medeverdachte 1] , die op de meeste momenten als chauffeur fungeerde, bleef vaak in de auto, maar het kwam ook voor dat hij met de anderen de auto verliet. Zij gingen dan samen te voet verder. De meeste slachtoffers werden vervolgens op straat dan wel bij de deur van de eigen woning onverhoeds van achteren aangevallen. Hierbij werd geweld niet geschuwd. Regelmatig paste de ene medeverdachte een nekklem toe waarbij de andere(n) het horloge probeerde(n) af te doen. Wanneer het slachtoffer zich verzette, werd er geschopt, geslagen en/of gedreigd met bijvoorbeeld het neerschieten van het slachtoffer.
De berovingen duurden in de regel maximaal een aantal minuten. Hierna renden de verdachten weg en gingen zij er in de auto vandoor. In de auto werd de betreffende straatroof vervolgens uitgebreid nabesproken, waarbij de verdachten zich kennelijk op geen enkel moment druk maakten over het slachtoffer, maar enkel gefocust waren op hun eigen inbreng en het buitgemaakte horloge.
Op basis van de verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] heeft de rechtbank kunnen vaststellen dat in elk geval één buitgemaakt horloge in België is verkocht. Wat er met de overige buitgemaakte horloges is gebeurd, is niet duidelijk geworden. Verdachten hebben hierover geen openheid van zaken willen geven. Wel bevatten de OVC-gesprekken aanwijzingen dat met name [medeverdachte 1] meermaals naar België is afgereisd om daar buitgemaakte horloges te verkopen.
5.3.2
Algemene overweging met betrekking tot de OVC-gesprekken
In het dossier bevinden zich veel opgenomen gesprekken waarin de verdachten lijken te spreken over door hen gepleegde straatroven, dan wel de pogingen daartoe. Het Openbaar Ministerie leidt uit onder meer deze gesprekken af dat de verdachten die straatroven daadwerkelijk hebben gepleegd, dan wel hebben geprobeerd te plegen. De verdediging heeft het tegendeel bepleit. Voor de beoordeling van de bewijsbaarheid van de ten laste gelegde feiten is derhalve van belang welke bewijswaarde moet worden toegekend aan de inhoud van de afgeluisterde gesprekken in de auto’s. De rechtbank zal op dit punt de nodige behoedzaamheid betrachten.
De verdachten hebben niet ontkend dat zij het zijn geweest die te horen zijn in de OVC-gesprekken. Hun verweer, wanneer zij op de zitting met deze gesprekken werden geconfronteerd, komt er in de kern op neer dat de gebruikte bewoordingen in de gesprekken grootspraak zijn. De verdachten wilden om een bepaalde status te verwerven stoer doen voor de andere personen die zich op dat moment ook in de auto bevonden. Dit deden zij naar eigen zeggen door dingen te verzinnen, hun verhalen aan te dikken of andermans daden als eigen daden te vertellen.
De rechtbank heeft oog voor de sfeer die op dat moment in de auto moet hebben geheerst. De verdachten waren aan het chillen met vrienden, vrienden van vrienden of andere jongens uit de buurt. Er werd muziek geluisterd, er werden rondjes gereden en er werd op momenten lachgas gebruikt. Daarbij waanden de verdachten zich volledig onbespied. Dat de verdachten op zulke momenten elkaar in geuren en kleuren gedetailleerde verhalen vertelden om stoer te doen en dat dit wederzijds statusverhogend zou werken, acht de rechtbank dan ook niet onaannemelijk. Dat betekent echter niet dat die verhalen per definitie niet waar zijn.
Als gesprekken voor meer dan één uitleg vatbaar zijn, hoeft dat die gesprekken voorts niet onbruikbaar te maken voor het bewijs, maar moet de rechtbank wel nog voorzichtiger zijn bij het geven van een interpretatie van die gesprekken. Die voorzichtigheid brengt mee dat goed moet worden gekeken naar de inhoud en het onderlinge verband van die gesprekken en naar het verband met andere bewijsmiddelen. Bij dat onderzoek kan ook van belang zijn wat er over de deelnemers aan de gesprekken, of over anderen die in die gesprekken ter sprake komen, nog meer is gebleken. Als bijvoorbeeld is gebleken dat zij op de een of andere manier bij het strafbare feit betrokken zijn, kan dat meewegen bij de interpretatie van de gesprekken. Verder kan het feit dat de verdachte zich beroept op zijn zwijgrecht soms in zijn nadeel werken. Dat kan ook zo zijn als hij een verklaring over de gesprekken aflegt die niet te verifiëren is. Ook het moment waarop hij die verklaring aflegt, kan van belang zijn. Zo kan een verdachte, als hij het dossier kent, zijn verklaring daarop afstemmen. Of de rechtbank het zwijgen van de verdachte of het afleggen van een ongeloofwaardige verklaring in zijn nadeel laat meewegen, hangt ook af van de vraag hoeveel bewijs er tegen hem in het dossier zit. [1]
Zaak A
5.3.3
Feit 1: zaaksdossier Apollolaan
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan van diefstal met geweld, zware mishandeling en poging tot doodslag. Op 20 februari 2019 ging hij rond 14.50 uur geld storten bij de Rabobank aan de Apollolaan. [slachtoffer 1] legde de sealbag met geld in de la en moest wachten op het bonnetje. Plotseling kreeg hij een klap op zijn hoofd en kwam hij op de grond terecht. [slachtoffer 1] weet niet of hij buiten bewustzijn is geweest. Toen hij opstond, zag hij veel bloed en een tand op straat liggen. [slachtoffer 1] raapte zijn tand op en stapte in zijn auto. Hij merkte dat hij een tweede tand miste, is uitgestapt en pakte ook deze op. Hierna is [slachtoffer 1] naar de tandarts gereden, waar hij erachter kwam dat hij zijn Rolex-horloge miste.
Kort na de beroving hebben onder andere een kaakchirurg en een neuroloog vastgesteld dat [slachtoffer 1] meerdere breuken in het voorhoofd en een scheur in zijn schedel had. Ook had hij zijn jukbeen gebroken en zijn bovenkaak op meerdere plaatsen gebroken. Bovendien had hij zijn bovenlip gescheurd en zaten meerdere tanden los in zijn mond. Verder bleek dat het gehemelte, de neus en het oogkas van [slachtoffer 1] waren gebroken. Ook had hij een zware hersenschudding opgelopen en waren twee pezen bij zijn schouder afgescheurd.
De aangifte van [slachtoffer 1] vindt steun in de camerabeelden van de Rabobank, waarop te zien is dat hij, nadat hij een pakketje in de afstortkluis van de Rabobank doet, plotseling door een man (NN1) tegen zijn hoofd wordt geslagen, waarna hij met zijn hoofd op de grond valt. NN1 pakt vervolgens de linkerpols van [slachtoffer 1] en heeft een seconde later de witte plastic tas vast die [slachtoffer 1] bij zich had. Er komen twee andere personen (NN2 en NN3) bij die zich beiden met NN1 over de op de grond liggende [slachtoffer 1] heen buigen. Na een aantal seconden lopen alle personen weer weg, terwijl [slachtoffer 1] nog altijd op de grond ligt. De beroving heeft nog geen halve minuut geduurd.
Alle verdachten hebben ten aanzien van dit feit een bekennende verklaring afgelegd. Verdachte heeft bekend [slachtoffer 1] een vuistslag te hebben gegeven. Door de snelheid waarmee hij op [slachtoffer 1] afrende, kwam de klap veel harder aan dan dat hij had bedoeld. De bedoeling van verdachte was om het geld te pakken dat [slachtoffer 1] ging afstorten. [medeverdachte 1] heeft verklaard dat hij in de auto achterbleef om als chauffeur te fungeren, zodat de anderen na de beroving snel konden wegkomen. [medeverdachte 2] heeft verklaard dat hij het horloge van [slachtoffer 1] heeft weggenomen en ook [medeverdachte 3] heeft verklaard dat hij erbij was.
5.3.3.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
5.3.3.1.1 Feit 1
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat gelet op de aangifte, de camerabeelden en de verklaring van verdachte wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte de ten laste gelegde straatroof tezamen en in vereniging heeft gepleegd.
Verdachte heeft een essentiële rol vervuld: hij heeft de stomp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] gegeven en de tas met bonnen gepakt. Anders dan verdachte verklaart, wist hij dat het horloge zou worden weggenomen. Uit eerdere verklaringen van [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] blijkt van een vooropgezet plan. Op de camerabeelden is bovendien zichtbaar dat verdachte na het geven van de stomp direct naar de pols van [slachtoffer 1] grijpt. Ook blijkt uit de gesprekken in de auto voorafgaand aan het incident dat het geld bijvangst betrof en dat de verdachten het gemunt hadden op het horloge.
Tot slot acht de officier van justitie ook het geobjectiveerde gevolg bewezen, namelijk dat de diefstal met geweld zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft gehad. Dit blijkt uit de verklaringen van [slachtoffer 1] , de letselverklaring en de overgelegde medische stukken.
5.3.3.1.2 Feit 2
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de primair ten laste gelegde poging tot doodslag moet worden vrijgesproken. Wel kan de subsidiair ten laste gelegde zware mishandeling worden bewezen. Er is sprake van eendaadse samenloop met feit 1.
Het opgelopen letsel kan als zwaar lichamelijk letsel worden gekwalificeerd. Naar algemene ervaringsregels roept het hard en met gebalde vuist slaan tegen het hoofd de aanmerkelijke kans in het leven dat het slachtoffer daardoor zwaar lichamelijk letsel oploopt nu het gezicht en het hoofd een bij uitstek kwetsbaar gebied is. Het hard met gebalde vuist slaan tegen het hoofd is naar de uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op het bewerkstelligen van zwaar lichamelijk letsel dat hieruit volgt dat verdachte die aanmerkelijke kans bewust heeft aanvaard.
5.3.3.2 Standpunt van de verdediging
5.3.3.2.1 Feit 1
De raadsman van verdachte heeft partiële vrijspraak bepleit van de onderdelen van de tenlastelegging die zien op het aantal keren dat geslagen is en de kracht waarmee geslagen is.
Uit de camerabeelden blijkt dat sprake is van één klap. Hierom moet vrijspraak volgen van het onderdeel ‘meermaals’. Tevens moet vrijspraak volgen van het onderdeel ‘met zeer veel’. Uit de camerabeelden blijkt weliswaar dat er met kracht is geslagen, maar niet dat dit zodanig afwijkend is gebeurd dat is vast te komen te staan dat dit met ‘zeer veel’ kracht is gebeurd.
Voor het overige heeft de raadsman zich aan het oordeel van de rechtbank gerefereerd.
5.3.3.2.2 Feit 2
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de straatroof onder feit 1 bestraft moet worden als een ‘gewone’ straatroof in de zin van artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, en de eventuele bijzondere geweldshandelingen bestraft moeten worden onder feit 2.
De rechtbank heeft in een vroeg stadium al bepaald dat van een poging tot doodslag geen sprake kan zijn. Voor wat betreft de ten laste gelegde zware mishandeling moet worden bewezen dat het opzet van verdachte gericht is geweest op zwaar lichamelijk letsel. Het letsel is op zichzelf bezien onvoldoende om tot dat opzet te komen. Vaststaat dat verdachte een klap heeft uitgedeeld, maar alleen het uitdelen van een harde klap levert geen opzet op zwaar lichamelijk letsel op. [2] De raadsman verzoekt de rechtbank bij de straftoemeting dan ook uit te gaan van mishandeling met zwaar lichamelijk letsel ten gevolge hebbende.
5.3.3.3 Oordeel van de rechtbank
5.3.3.3.1 Feit 1
De rechtbank leidt uit de OVC-gesprekken af dat [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) met [medeverdachte 2] (B), verdachte (C) en [medeverdachte 3] (K) op 20 februari 2019 omstreeks 14:46 uur, terwijl zij in de Volkswagen Polo zitten, een groene Jaguar zien. Zij besluiten de Jaguar te volgen. Ondertussen wordt het volgende gesprek gevoerd.
[medeverdachte 3] : achteruit, snel[medeverdachte 1] : welke kant? Die kant op?[medeverdachte 3] : andere kant, links[medeverdachte 1] : moet ik die kant opgaan ofzo?[medeverdachte 2] : draai je stuur naar rechts[verdachte] : die Jaguar, waar is die?[medeverdachte 2] : gas, gas, gas[verdachte] : helemaal voor is ie. Voor die Audi. Linksaf gaat ie volgens mij[medeverdachte 3] : naar rechts[verdachte] : hadden jullie hem nog gezien die Jaguar?[medeverdachte 2] : was die man met die tas[medeverdachte 1] : ja?? gelijk die tas meenemen, is change[medeverdachte 3] : ga een beetje naar links op de trambaan, naar rechts[medeverdachte 1] : hij gaat weer terug, heeft wat vergeten. Waarom zou hij die rondje maken, hij kan ook naar links gaan toch?[medeverdachte 3] : leipe route. Is waar we net stonden geparkeerd, hier links.
Locatie: Emmastraat te Amsterdam
[verdachte] : deze youngboy heeft hem om[medeverdachte 2] : deze?? hij gaat rechtdoor deze man
14:50 uurLocatie: Apollolaan/Michelangelostraat te Amsterdam
[medeverdachte 2] : naar de bank broer.[medeverdachte 3] : hij heeft hem gewoon[medeverdachte 2] : die oude man[medeverdachte 3] : hij heeft hem gewoon man? wat wil je gaan doen?[verdachte] : hij gaat geld storten[medeverdachte 3] : gaat ie ook doen, volgens mij man
[medeverdachte 3] heeft eerder bij de politie verklaard dat ze die dag in Amsterdam-Zuid rondreden, op zoek naar slachtoffers met een duur horloge. [medeverdachte 1] heeft dit op de zitting bevestigd. Hij wist dat [slachtoffer 1] een Rolex-horloge droeg. Dat ook [medeverdachte 2] en verdachte ervan op de hoogte waren dat [slachtoffer 1] een duur horloge droeg, leidt de rechtbank af uit voornoemd gesprek. Als de verdachten [slachtoffer 1] volgen, merkt verdachte op dat “deze youngboy hem om heeft”. Nu [slachtoffer 1] een wat oudere man is en verdachte specifiek spreekt over ‘youngboy’, gaat de rechtbank ervan uit dat verdachte juist [slachtoffer 1] bedoelde. Als [medeverdachte 3] zegt “hij heeft hem gewoon” (de rechtbank begrijpt: een horloge), dan reageert [medeverdachte 2] met “die oude man”. Van andere personen waarbij de leeftijd werd gebruikt om deze persoon mee aan te duiden is niet gebleken.
Ook wordt gesproken over de tas die de man uit de Jaguar, [slachtoffer 1] , bij zich heeft. Deze moet ook worden meegenomen, ‘is change’. Vervolgens wordt geconcludeerd dat [slachtoffer 1] naar de bank gaat om geld te storten. Dat hij het geld in deze tas bij zich draagt, leek dan ook aannemelijk, en de verdachten gingen hier ook van uit. Het eerste wat verdachte immers zegt als hij met de tas terugkeert in de auto, is “Ik heb die geld alles”.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat uit het voorgaande blijkt dat het oogmerk van de verdachten gericht is geweest op wederrechtelijke toe-eigening van zowel het horloge als het geld.
Op grond van de aangifte, de camerabeelden en hetgeen de verdachten hebben verklaard, stelt de rechtbank vervolgens vast dat [slachtoffer 1] met geweld van zijn horloge (en zijn tas met daarin – naar later blijkt – bonnetjes) is beroofd. De sealbag met het geld heeft [slachtoffer 1] al afgestort.
Veel kracht
Op de camerabeelden is te zien dat verdachte komt aanrennen en [slachtoffer 1] een vuistslag geeft, waarna deze meteen bewusteloos op de grond valt. Verdachte heeft op de zitting verklaard dat de klap mede door de snelheid en adrenaline waarmee hij kwam aanrennen erg hard aankwam, harder dan hij had bedoeld. De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte met veel kracht tegen het hoofd van [slachtoffer 1] heeft gestompt. Van het onderdeel “zeer” zal verdachte worden vrijgesproken.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich als medepleger schuldig heeft gemaakt aan een straatroof, terwijl dit feit zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] ten gevolge heeft gehad. Dat het geobjectiveerde gevolg ook onder feit 2 ten laste is gelegd doet er niet aan af dat dit ook onder feit 1 bewezen kan worden verklaard. Nu vast is komen te staan dat de sealbag niet door verdachten is weggenomen, zal verdachte voor dat deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
5.3.3.3.2 Feit 2
Met de officier van justitie en de raadsman van verdachte is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte opzet, al dan niet in voorwaardelijke zin, op de dood van [slachtoffer 1] heeft gehad. Verdachte zal dan ook van het primair tenlastegelegde worden vrijgesproken.
Wel acht de rechtbank het subsidiair tenlastegelegde bewezen. Uit de opgenomen gesprekken blijkt dat verdachte kort na de beroving, als de verdachten weer in de auto zitten, zegt dat hij de eerste klap wilde uitdelen. Verdachte heeft ter zitting ook verklaard dat hij aan kickboksen heeft gedaan. Hij wist dus dat hij met een klap zware schade kon toebrengen. Door met die wetenschap een oudere man onverhoeds bewust een vuistslag tegen het hoofd te geven, een kwetsbaar onderdeel van het lichaam, terwijl verdachte met snelheid kwam aanrennen, heeft verdachte in ieder geval de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Van het bestandsdeel medeplegen zal verdachte worden vrijgesproken, omdat van de andere verdachten niet gezegd kan worden dat zij eveneens dat voorwaardelijk opzet hebben gehad. Het handelen van verdachte week namelijk dusdanig van de modus operandi af, dat de andere verdachten geen rekening hoefden te houden met deze actie van verdachte.
5.3.4
Feiten 3 en 6: zaaksdossier Hobbemakade en bezit vuurwapen
Op 1 maart 2019 is de woning op het adres [adres 1] doorzocht. Verdachte heeft verklaard dat hij regelmatig op dit adres, de woning van zijn vrouw, verbleef. Bij die doorzoeking is in een slaapkamer op een ladekast, tussen parfumflesjes, een Rolex-horloge aangetroffen. In een van de lades van datzelfde kastje is het paspoort van verdachte aangetroffen. Aan de hand van het serienummer kon dit horloge worden gekoppeld aan een aangifte van [slachtoffer 6] .
[slachtoffer 6] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 26 oktober 2018 tussen 05:00 uur en 06:27 uur plaatsvond op de Hobbemakade te Amsterdam. Na een avond uit is hij rond 04:15 uur op zijn scooter naar huis gereden. Toen [slachtoffer 6] voorbij de Hobbemastraat reed, is hij in een worsteling geraakt met twee of drie personen. Hij werd van zijn scooter afgetrokken en viel op de grond. Er werd van alle kanten aan [slachtoffer 6] getrokken, onder andere aan zijn jas en zijn Rolex-horloge. Ook kreeg hij meerdere klappen op zijn neus en oog. [slachtoffer 6] voelde dat zijn jas werd uitgetrokken en dat zijn horloge met geweld van zijn pols werd gehaald. Ook is zijn scooter weggenomen.
Tijdens de huiszoeking is in de wasruimte achter de droger ook nog een vuurwapen met munitie aangetroffen. Verdachte [naam verdachte] heeft op 30 januari 2020 verklaard dat hij het zonder aan iemand te vertellen in de wasruimte verstopt had.
Verdachte heeft verklaard dat het horloge niet van hem is en dat hij er verder niets van weet. Datzelfde geldt voor het vuurwapen dat is gevonden.
5.3.4.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de ten laste gelegde straatroof moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat hij de straatroof heeft gepleegd. Het bezit van het vuurwapen en de munitie kan evenmin bewezen worden.
Wel kan het subsidiair tenlastegelegde, de heling van het horloge, worden bewezen.
5.3.4.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit. Ook de heling kan niet worden bewezen. In de twee weken na zijn vrijlating heeft verdachte een aantal nachten bij zijn vrouw verbleven, waar het horloge is aangetroffen, maar is hij ook op andere adressen geweest om te verblijven. Zowel het bezit als de wetenschap dat het horloge van misdrijf afkomstig was kunnen niet worden bewezen.
5.3.4.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van verdachte van oordeel dat uit niets de betrokkenheid van verdachte bij de beroving van [slachtoffer 6] is gebleken. Hij zal daarom van de ten laste gelegde straatroof worden vrijgesproken.
De rechtbank zal verdachte ook van de ten laste gelegde heling vrijspreken. De enkele omstandigheid dat het Rolex-horloge op een ladekast tussen parfumflesjes is aangetroffen in een woning waar verdachte naar eigen zeggen onregelmatig verbleef, is onvoldoende om te kunnen oordelen dat verdachte in de ten laste gelegde periode beschikkingsmacht heeft gehad over het horloge. Datzelfde geldt voor het bezit van het vuurwapen en de munitie.
5.3.5
Feit 5: voorbereidingshandelingen
Verdachte wordt ervan beschuldigd in de periode van 6 februari 2019 tot en met 20 februari 2020 met anderen auto’s (een Volkswagen Polo en een Volkswagen Golf), een of meer telefoons, een of meer GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding, bestemd tot het begaan van een diefstal met geweld of afpersing, voorhanden te hebben gehad.
5.3.5.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen wettig en overtuigend kunnen worden bewezen.
Uit de OVC-gesprekken blijkt dat de verdachten vrijwel constant in de avond- en nachtelijke uren rondreden en spraken over het opdoen van potentiële slachtoffers met horloges, dure auto’s die gevolgd moesten worden en dat ze vooral in (Oud-)Zuid moesten zijn.
De verdachten hadden twee auto’s, telefoons, GPS-bakens en gezichtsbedekkende kleding voorhanden. Deze waren bestemd tot het begaan van een straatroof of afpersing. De auto’s werden ingezet als vluchtauto om snel weg te kunnen komen als het slachtoffer van zijn of haar horloge was beroofd. [3] Ook werden de auto’s ingezet bij het kiezen en volgen van de slachtoffers. In verschillende gesprekken wordt gesproken over het plakken van een baken onder een auto die dan in verbinding staat met een telefoon van een van de verdachten, duidelijk met de bedoeling om de exacte locatie van het beoogde slachtoffer te kunnen vaststellen zonder daarvoor veel moeite te hoeven doen. Ook werden telefoons gebruikt om mededaders op de hoogte te houden van waar een beoogd slachtoffer zich bevond. Het gaat dan niet meer om louter plannenmakerij, maar om gebruik van de telefoon bij het onderliggende misdrijf. Deze situatie lijkt op een casus in een arrest van de Hoge Raad van 8 september 2020, waarin de Hoge Raad oordeelde dat het oordeel van het hof dat de telefoons bestemd waren tot het begaan van het misdrijf dat is voorbereid, niet onjuist en toereikend gemotiveerd was. [4] Tot slot blijkt uit de OVC-gesprekken dat de verdachten gebruikmaakten van gezichtsbedekkende kleding, bedoeld voor het goed, onherkenbaar kunnen uitvoeren van de voorgenomen straatroof.
5.3.5.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit onder verwijzing naar het arrest van het gerechtshof Amsterdam van 12 augustus 2020 in de zaak van [naam 1] (23/002860-19). Het gerechtshof heeft uitdrukkelijk bepaald dat van de telefoons en de auto niet kan worden gezegd dat zij waren bestemd tot het begaan van diefstal met geweld of afpersing. Volgens het gerechtshof gaat het om gewone gebruiksvoorwerpen waarvan niet vaststaat of deze speciaal met het oog op de te plegen misdrijven in het bezit waren van de verdachten, terwijl het gebruik van die voorwerpen in de onderhavige zaak vooral zag op de voorbereiding, en niet op de (voorbereide) misdrijven.
De in deze zaak ten laste gelegde voorwerpen zijn niet speciaal met het oog op de te plegen misdrijven aangeschaft. Dat geldt ook voor het voorhanden hebben van een jas met capuchon.
5.3.5.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de ten laste gelegde voorbereidingshandelingen en overweegt hiertoe als volgt.
In rubriek 5.3.1 heeft de rechtbank al het een en ander overwogen over het beeld van de verdachten dat in onderzoek 13Pellaea is ontstaan en over hun modus operandi bij het zoeken naar slachtoffers met een duur horloge om dit uiteindelijk met geweld te kunnen afnemen.
In het normale spraakgebruik is het gedrag van de verdachten te bestempelen als voorbereiding: zij maakten plannen om mensen te beroven van in het bijzonder hun horloges. Dit heeft verdachte overigens ook niet ontkend.
De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden, is echter of ook in juridische zin sprake is van voorbereiding. De wet, meer specifiek artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht, zegt hierover het volgende: “Voorbereiding van een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld is strafbaar, wanneer de dader opzettelijk voorwerpen, stoffen, informatiedragers, ruimten of vervoermiddelen bestemd tot het begaan van dat misdrijf verwerft, vervaardigt, invoert, doorvoert, uitvoert of voorhanden heeft”. Kort gezegd betekent dit dat de voorwerpen die de verdachten voorhanden hebben gehad, moeten zijn bestemd tot het begaan van dat misdrijf. Het moet daarbij gaan om het misdrijf dat wordt voorbereid (in dit geval een straatroof) en niet om de voorbereiding zelf. Om te beoordelen of een voorwerp bestemd is tot het begaan van het beoogde misdrijf dient gekeken te worden naar de uiterlijke verschijningsvorm van het middel, het gebruik daarvan en het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik voor ogen had. Het voorwerp dient op zijn minst genomen een wezenlijke bijdrage te leveren aan de uitvoering van het misdrijf.
Wat betreft de telefoons volgt uit rechtspraak van de Hoge Raad dat het feit dat tijdens de voorbereiding gebruik werd gemaakt van telefoons niet direct tot gevolg heeft dat deze telefoons als voorbereidingsmiddelen in de zin van artikel 46 kunnen worden aangemerkt [5] , ook niet als die telefoons bestemd kunnen zijn om een delict (in dit geval: een straatroof) voor te bereiden. In dit geval waren de telefoons van verdachten in sommige gevallen ook bestemd om een straatroof voor te bereiden. Het kwam immers voor dat er telefonisch contact werd onderhouden om informatie uit te wisselen over de locatie van een potentieel slachtoffer en wat voor horloge hij of zij droeg. Het voorhanden hebben van een telefoon is echter pas strafbaar als voorbereidingshandeling als de telefoon daadwerkelijk is bestemd tot het begaan van het uiteindelijke delict (in dit geval: een straatroof). Dit was in deze zaak niet zo. Niet bewezen is dat de telefoons speciaal met het oog op de straatroven in het bezit van de verdachten waren. Een telefoon is immers een gewoon gebruiksvoorwerp. Het zou anders zijn geweest als er bijvoorbeeld (prepaid) telefoons waren aangeschaft om tijdens een straatroof te gebruiken, bijvoorbeeld om het slachtoffer op te bellen en op die manier af te leiden. Anders dan in het door de officier van justitie aangehaalde arrest van de Hoge Raad, waar een sms-bericht verstuurd moest worden op het moment dat het geld was afgeleverd, hebben de telefoons in deze zaak geen wezenlijke bijdrage geleverd of zouden deze leveren aan de uitvoering van de straatroven.
Het voorgaande geldt ook voor de auto’s. Deze waren bestemd om een straatroof voor te bereiden. De verdachten reden immers in de auto rond, op zoek naar slachtoffers met een duur horloge. Als zij een potentieel slachtoffer hadden gezien, volgden zij hem of haar met de auto. De rechtbank stelt vast dat de auto’s een essentiële rol speelden in de voorbereiding, maar dat niet geconcludeerd kan worden dat de auto’s bestemd waren tot het begaan van het uiteindelijke delict (in dit geval: een straatroof). Het (mogelijke) gebruik van de auto’s bij de vlucht na afloop met medeneming van de buit maakt dit niet anders. Ook ten aanzien van de auto’s is niet gebleken dat deze speciaal met het oog op de straatroven in het bezit van de verdachten waren. Ook een auto is een gewoon gebruiksvoorwerp. De auto’s waren op zichzelf ook niet wezenlijk voor de uitvoering van het delict. De straatroven konden – zo volgt uit het dossier – ook met behulp van bijvoorbeeld bromfietsen worden gepleegd.
Wat betreft de GPS-bakens overweegt de rechtbank dat uit het dossier niet is gebleken dat verdachte deze voorhanden heeft gehad.
Wat betreft de gezichtsbedekkende kleding, te weten capuchons en petten, overweegt de rechtbank dat sommige verdachten deze weliswaar op momenten voorhanden hadden (feitelijk: droegen), maar dat niet geconcludeerd kan worden dat deze bestemd waren tot het begaan van de te plegen misdrijven.
Zaak B
Hieronder zijn eerst de standpunten van de officier van justitie en de verdediging in algemene zin opgenomen. Vervolgens wordt de inhoud van elk zaaksdossier weergegeven waarbij ook per zaaksdossier de aanvullende standpunten van de officier van justitie en de verdediging zijn opgenomen. Tot slot volgt in een algemene overweging ten aanzien van alle zaaksdossiers het oordeel van de rechtbank.
5.3.6
Standpunten van de officier van justitie en de verdediging in algemene zin
5.3.6.1 Standpunt van de officier van justitie
Ten aanzien van de in zaak B ten laste gelegde feiten geldt telkens dat verdachte op 19 februari 2019, terwijl hij, [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] in de auto zitten, een verhaal vertelt als de auto langs een bepaalde plek rijdt. Gelet op de details die verdachte op dat moment vertelt, die blijkens een zoektocht in de politiesystemen overeenkomen met aangiften die zijn gedaan van straatroven op die bepaalde plekken, is de officier van justitie van mening dat verdachte die straatroven ook zelf heeft gepleegd. De verklaring van verdachte, die er in algemene zin op neerkomt dat hij die verhalen van een ander (de vermoedelijke dader) gehoord heeft en in de auto het verhaal vertelt alsof hij de straatroof zelf heeft gepleegd, vindt de officier van justitie ongeloofwaardig.
5.3.6.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat het enige bewijs waaruit de betrokkenheid van verdachte kan voortvloeien de OVC-gesprekken zijn. Deze zijn onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen, omdat daarmee het bewijsminimum niet wordt gehaald. De raadsman heeft daarbij verwezen naar een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 10 juni 2020 [6] .
Mocht de rechtbank van oordeel zijn dat wel is voldaan aan het bewijsminimum, dan ontbreekt het aan overtuigend bewijs, omdat de uitspraken van verdachte in de auto niet zonder meer voor waar kunnen worden aangenomen. De raadsman wijst allereerst op de setting waarin de uitlatingen van verdachte zijn gedaan en tegen welke achtergrond deze uitlatingen bezien moeten worden. De verdachten waanden zich onbespied en er heerste een zekere dynamiek in de auto tussen jongens ‘van de straat’. Het antwoord op de vraag waarom verdachte stoer moest doen tegenover andere (jongere) jongens, is dan ook niet zo vergezocht. Het vergt een beetje inlevingsvermogen van de rechtbank in hoe dit soort jongens communiceren. Dat de verklaring van verdachte niet kan worden geverifieerd, kan hem niet worden tegengeworpen. Hij heeft zijn verklaring al in februari 2020 afgelegd.
Er werd voortdurend gesproken over horloges en het opdoen van slachtoffers en dat was de context waarin hij zich groter voordeed qua ervaring met straatroven. Tot slot wijst de raadsman op het feit dat verdachte de ‘echte’ dader zelf gesproken heeft. Verdachte kon dan ook inschatten of hij het verhaal wel of niet zou vertellen als zijn eigen verhaal.
5.3.7
Feiten 1 en 2: zaaksdossier Vossiusstraat
[slachtoffer 4] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 4 november 2018 omstreeks 01:39 uur plaatsvond in de Vossiusstraat te Amsterdam. Zij kwam na een avond uit met haar vriendin [slachtoffer 7] op de scooter de straat in rijden waarna zij afscheid namen. Op dat moment reed een andere scooter de (doodlopende) straat in. [slachtoffer 4] hoorde iets van: “Je klok! Je klok!” Ze kreeg een harde klap op haar hoofd en kwam op de grond terecht. Er waren vermoedelijk drie mannen. Een man pakte haar arm en de andere man zei steeds: “Hou je bek!” Iemand met een handschoen aan kneep de neus en de mond van [slachtoffer 4] dicht. Ze werd met haar hoofd op de grond geklemd, geslagen en geschopt. Een andere man trok aan haar arm en ze voelde iets bij haar benen. De mannen kregen haar Rolex-horloge niet van haar pols. [slachtoffer 4] hoorde [slachtoffer 7] schreeuwen en zag dat zij ook geschopt werd. Op een gegeven moment raakte het horloge los.
[slachtoffer 7] heeft in grote lijnen de aangifte van [slachtoffer 4] bevestigd en heeft zelf ook aangifte gedaan. Een man pakte haar pols en deed haar mouw omhoog. Terwijl de man dit deed, zei hij: “Klok”. [slachtoffer 7] zag dat een man [slachtoffer 4] bij haar arm pakte om haar in bedwang te houden. Ze is op hem afgesprongen waarna ze meerdere stompen op haar hoofd en bovenlichaam kreeg.
Uit de OVC-gesprekken blijkt dat verdachte op 19 februari 2019 om 13:25 uur het volgende heeft gezegd, terwijl de auto op dat moment op de Van Baerlestraat ter hoogte van de Vossiusstraat rijdt:
Daar hebben wij [naam 3] gegeven. Lijp, precies daar hebben we [naam 3] gegeven. Ik bedoel die [slachtoffer 4] .
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij dat inderdaad heeft gezegd, maar dat hij niets met de beroving te maken heeft. Toen verdachte in 2018 in de gevangenis zat, vertelde een andere gedetineerde hem over de beroving van [slachtoffer 4] , onder andere waar die had plaatsgevonden. Die gedetineerde heeft niet verteld met wie hij de beroving had gepleegd. Op 19 februari 2019 deed verdachte in de auto alsof hij [slachtoffer 4] had beroofd, terwijl hij dat niet had gedaan. Hij deed dat om stoer te doen tegenover de andere jongens die op dat moment in de auto zaten. Verdachte heeft niet willen verklaren wie die andere gedetineerde is geweest.
5.3.7.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
5.3.7.1.1 Feit 1
In aanvulling op hetgeen in rubriek 5.3.6.1 is weergegeven, heeft de officier van justitie gewezen op de modus operandi die is toegepast. Op de camerabeelden is te zien dat er twee scooters arriveren met op iedere scooter twee daders, die daarna ook weer met alle opzittenden vertrekken. Verdachte heeft op 19 februari 2019 gesproken over deze modus operandi: “Beste is 2 snelle brommers. 2 blijven op de brommer, 2 stappen af. Of 2 brommers en hun stappen ook effetjes af”. Daarnaast heeft verdachte pas ruim een jaar later een verklaring over deze feiten afgelegd, terwijl hij al langere tijd beschikte over het dossier. Ook is de verklaring niet te verifiëren. De context waarin het gesprek plaatsvindt, weegt in het nadeel van verdachte. Zowel ervoor als erna gaat het over horloges en het opdoen van slachtoffers. Tot slot ligt het niet voor de hand dat verdachte om stoer te doen tegen zijn mededaders zou zeggen welk strafbaar feit hij heeft gepleegd, terwijl men precies van elkaar weet wie welk horloge heeft bemachtigd.
5.3.7.1.2 Feit 2
Ten aanzien van [slachtoffer 7] , de vriendin van [slachtoffer 4] , acht de officier van justitie mishandeling in vereniging en poging tot straatroof bewezen. Verdachte moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde poging tot afpersing.
Uit de aangifte blijkt dat er ook geweld is gebruikt tegen [slachtoffer 7] . Hoewel [slachtoffer 4] dit niet heeft gezien, past hetgeen [slachtoffer 7] beschrijft precies in het feitencomplex en de modus operandi: alles is gericht geweest op het verkrijgen van een exclusief horloge.
5.3.7.2 Standpunt van de verdediging
In aanvulling op hetgeen in rubriek 5.3.6.2 is weergegeven, heeft de raadsman van verdachte nog gewezen op het feit dat verdachte zich vergist in het slachtoffer en dat iedereen die de media bijhoudt, zo ongeveer wist waar de straatroof had plaatsgevonden. Verdachte heeft met de dader ook over de locatie gesproken.
5.3.8
Feit 3: zaaksdossier [adres flat]
[slachtoffer 8] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 12 oktober 2018 tussen 22:37 uur en 22:42 uur op de [adres flat] te Amsterdam plaatsvond. Zij parkeerde haar auto, een Mercedes CLA, in eerste instantie op de parkeerplaats voor haar flat aan de [adres flat] , maar besloot toch een stukje verderop te parkeren. Tijdens het verplaatsen viel het haar op dat er een onbeheerde zwarte scooter op de parkeerplaats stond. Hierna liep [slachtoffer 8] naar de ingang van de flat. Plotseling werd ze naar achteren getrokken en overmeesterd. [slachtoffer 8] viel op de grond en werd minimaal twee keer met kracht met een vuist in haar gezicht geslagen. Ze zag toen dat ze door twee personen werd aangevallen. [slachtoffer 8] voelde een constante druk op haar lichaam, is gaan gillen en zei: “Ik weet wat je wil, ik weet wat je wil. Je wil dit”. Ze heeft haar Rolex-horloge afgedaan en aan de personen gegeven. Een van de personen zei: “Rustig, ze gaat het geven”. [slachtoffer 8] heeft ook haar schoudertas aan de personen gegeven. Het horloge dat is weggenomen is een Rolex type Day Just, met een roze wijzerplaat, geelgoud van kleur.
De aangifte wordt ondersteund door camerabeelden. Hierop is te zien dat de auto van [slachtoffer 8] de parkeerplaats komt oprijden en vooruit parkeert in een parkeervak. Uit dezelfde rijrichting komt een scooter met twee opzittenden. De bijrijder stapt af en gaat tegen de muur staan, niet zichtbaar voor [slachtoffer 8] die even daarvoor haar auto parkeerde. De bestuurder van de scooter draait deze zodat deze in de richting staat waar hij vandaan kwam, dooft de verlichting en voegt zich bij de eerder afgestapte bijrijder. Ze staan naast elkaar tegen de muur. Vervolgens rijdt de eerder geparkeerde auto het parkeervak uit. Op het moment dat de verlichting van de auto gaat branden, stappen de twee personen snel opzij, achter de muur, zodat zij niet zichtbaar zijn vanaf de rijbaan. De scooter blijft op de rijbaan staan. De auto rijdt de parkeerplaats af, langs de scooter.
Uit de opgenomen gesprekken blijkt dat verdachte op 19 februari 2019 om 18:09 uur in de Volkswagen Polo het volgende heeft gezegd:
Twee dagen voor, nog een chickie in een CLA gegeven met “Hamer”. Ze had gewoon een rosé aan, he broer. Waren we naar Antwerpen, ik had 9 en een halve doesoe gekregen. Ik heb een foto.
Om 18:12 uur vindt het volgende gesprek tussen verdachte ( [verdachte] ), [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 3] ( [medeverdachte 3] ) plaats, terwijl de auto op dat moment op de Europaboulevard rijdt ter hoogte van de [adres flat] :
[verdachte] : Hier hadden we hem gegeven.[medeverdachte 1] : Wie?[verdachte] : Die watcha die ik je net liet zien.[medeverdachte 3] : Hier, die kan je gewoon geven man.[verdachte] : Die vrouw rijdt eerst met die voorkant even. Daarna rijdt ze weer weg. Maar we waren verstopt enzo en de brommer was gewoon op de weg. Daarna ze parkeert hem hier achter, nog verder. NTV lopen naar de deur…
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de periode waarin hij als lachgasbezorger werkte, in 2017, een klant leerde kennen met wie hij bevriend raakte. Op een dag vertelde verdachte in de buurt van [adres flat] dat hij een duur horloge wilde kopen. Die klant vertelde hem toen dat verdachte er een paar weken geleden eentje was misgelopen, omdat hij er eentje had. Dat horloge had de klant gestolen. Verdachte hoorde de klant uit die vertelde dat hij die vrouw op de [adres flat] van haar horloge had beroofd en dat hij dat horloge voor € 9.500,- had verkocht. Verdachte vond het geloofwaardig dat die klant de dader was, want die klant had op dat moment geld. Ook liet hij een artikel zien over de beroving van [slachtoffer 8] .
Verdachte heeft het verhaal op 19 februari 2019 in de auto verteld om stoer te doen tegenover de jongens die op dat moment ook in de auto zaten. Hij had het verhaal enkele weken na 12 oktober 2018, de datum van de beroving, gehoord. Verdachte heeft niet willen verklaren van wie en waar hij het verhaal heeft gehoord.
5.3.8.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
In aanvulling op hetgeen in rubriek 5.3.6.1 is weergegeven, heeft de officier van justitie aangevoerd dat wat verdachte in de auto zegt zeer specifieke daderinformatie is, waarvan het niet voor de hand ligt dat verdachte al die details van een ander zou hebben gehoord. Bovendien past de aard van de details niet bij stoerdoenerij of grootspraak: er worden details genoemd die voor niemand anders dan de dader zelf interessant zijn. Verder wijst de officier van justitie naar hetgeen zij ten aanzien van het zaaksdossier Vossiusstraat heeft aangevoerd.
5.3.8.2 Standpunt van de verdediging
In aanvulling op hetgeen in rubriek 5.3.6.2 is weergegeven, heeft de raadsman van verdachte aangevoerd dat het beschikken over daderinformatie, zelfs op specifiek detailniveau, gelet op de verklaring van verdachte geen bewijs is dat hij dan dus ook de dader is. Een goed (en geloofwaardig) verhaal zit hem nu juist in de details, hoe nietszeggend ook.
5.3.9
Feit 4: zaaksdossier Europaplein
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan van een straatroof die plaatsvond op 11 december 2016 om 02:15 uur op het Europaplein te Amsterdam. Na een avond in de kroeg liep [slachtoffer 2] met twee meisjes naar zijn auto die geparkeerd stond op het parkeerterrein van de RAI. Plotseling zag hij vanuit zijn rechterooghoek een beweging in zijn richting. [slachtoffer 2] kon niet zien wat het was, maar kon het ontwijken. [slachtoffer 2] draaide zich naar links en zag een persoon op zich afkomen. Er werd een taser op de linkerkant van zijn gezicht of nek gezet en hij voelde een harde klap. [slachtoffer 2] is hard gaan rennen over het parkeerterrein van de RAI. Hij werd door twee personen achtervolgd. Toen een van hen dichtbij was, stopte [slachtoffer 2] en bukte hij, waardoor die persoon tegen hem aan botste en over hem heen viel. Hierna is [slachtoffer 2] weer hard gaan rennen, maar plotseling viel hij. Hij weet niet of hij zelf struikelde of dat hij onderuit getrapt werd. De personen kwamen op hem af en [slachtoffer 2] wilde opstaan, maar toen zag hij dat een persoon met zijn rechterhand in zijn binnenzak greep. [slachtoffer 2] meende de zwarte kolf van een vuurwapen te zien, maakte zijn Rolex-horloge van zijn linkerpols los en gooide dit weg. De twee personen renden naar het horloge toe, pakte dit op en renden weg. Zij stapten in een grijze auto die stil stond op straat. De auto reed hierna heel snel weg.
[slachtoffer 2] is naar de kroeg gereden, omdat hij zich herinnerde dat een persoon veel interesse in hem had. Deze persoon had eerder een vriend van [slachtoffer 2] aangesproken toen hij wegging en vervolgens [slachtoffer 2] toen hij wegging.
[naam meisje 1] , een van de twee aanwezige meisjes, heeft verklaard dat twee jongens in hun richting renden en dat ze een klap kreeg of werd geduwd en dat zij zelf ook een duur horloge heeft.
[naam meisje 2] , het andere aanwezige meisje, heeft verklaard dat twee jongens uit het niets kwamen aanrennen en dat haar vriendin zei “had die jongen nou iets in zijn handen?”.
Op 19 februari 2019 vindt om 14:57 uur in de Volkswagen Polo tussen verdachte ( [verdachte] ), [medeverdachte 1] ( [medeverdachte 1] ), [medeverdachte 2] ( [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] het volgende gesprek plaats:
[verdachte] : Ik weet al die rappers zijn zo, wanneer je op ze afrent, ze zijn levensbang ah broer. Ze doen hem zelf af, voordat je ze klappen geeft. Ik heb meegemaakt bij [naam 4] zijn brada.[medeverdachte 1] : Ja?[medeverdachte 3] : Heb je die uitgedeeld?[verdachte] : Ik ren met baksteen op hem af he broer, ik praat serieus wolla. Ik gooi he broer.[medeverdachte 3] Ja maar hij heeft gekke geld die man. Die man heeft gekke doekoe.[verdachte] : Ik gooi eerste baksteen zo, langs zijn hoofd. Hij rent gewoon weg van 2 chickies, ze hebben allebei ansjo. Ik ren achter hem aan, ik geef hem gewoon sliding. Weet je waar? Midden op die plein bij Rai, he broer.[medeverdachte 2] : Ja Europaboulevard. Europaboulevard.[verdachte] : Midden op die plein. Weet je waar mijn Vespa stond? Mijn Vespa ging maar 20 kilometer per uur. Hij stond zeker 2 kilometer verderop.[medeverdachte 1] : Eenmans[verdachte] : Ik heb lang gewacht in die portiek. Ik heb drie keer jonko’s NTV[medeverdachte 3] : Wat deed die daar dan? Chickie?[verdachte] : Hij was binnen in een barretje aan het drinken. Mijn brada was daar ook binnen, hij belt. Hé deze man is hier. Maar ik ben dom, hij had paarsjes in zijn binnenjas.
Verdachte heeft op de zitting verklaard dat hij in de periode waarin hij lachgas verkocht in een bar zat en met een jongen aan de praat raakte. Dit was in 2017 of 2018. Het gesprek kwam op [slachtoffer 2] en degene met wie verdachte sprak, vertelde hem dat hij [slachtoffer 2] had beroofd. Verdachte was geïnteresseerd in het verhaal en vroeg door. Die persoon vertelde dat hij [slachtoffer 2] had opgewacht, achter hem aan was gerend en een sliding had gegeven voordat hij hem beroofde. Er is niet gesproken over een taser. Ook vertelde die persoon dat [slachtoffer 2] toen met twee meisjes was die ook een ansjo (de rechtbank begrijpt: horloge) hadden.
Verdachte heeft het verhaal op 19 februari 2019 in de auto verteld om stoer te doen tegenover de jongens die op dat moment ook in de auto zaten. Hij heeft niet willen verklaren wie de persoon was die hem het verhaal vertelde.
5.3.9.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft vrijspraak van de ten laste gelegde geweldshandelingen gevorderd die zien op een taser en een vuurwapen, alsmede van de ten laste gelegde diefstal met geweld.
In aanvulling op hetgeen in rubriek 5.3.6.1 is weergegeven, heeft de officier van justitie aangevoerd dat verdachte zeer specifieke details noemt die enkel bij de dader bekend kunnen zijn en waarvan het niet voor de hand ligt dat verdachte al die details van een ander heeft gehoord. Dit klemt te meer nu verdachte op de zitting heeft verklaard het verhaal in 2017 dan wel in 2018 te hebben gehoord en dit op 19 februari 2019 zou hebben doorverteld.
5.3.9.2 Standpunt van de verdediging
In aanvulling op hetgeen in rubriek 5.3.6.2 is weergegeven, heeft de raadsman van verdachte nog gewezen op de opvallende verschillen tussen het verhaal van verdachte in de auto en de aangifte van [slachtoffer 2] . Verdachte spreekt telkens over ‘ik’, terwijl uit de aangifte en de getuigenverklaring blijkt dat er meerdere daders moeten zijn geweest. [slachtoffer 2] heeft ook niets verklaard over een baksteen. Wel heeft hij gesproken over een taser en een vuurwapen en daarover zegt verdachte niets. Het meest in het oog springende verschil is de vlucht van de daders. [slachtoffer 2] en de getuigen zeggen dat de daders in een grijze auto zijn weggevlucht, terwijl verdachte over een Vespa spreekt.
5.3.10
Oordeel van de rechtbank ten aanzien van alle vier de ten laste gelegde feiten
De raadsman van verdachte heeft allereerst bepleit dat – kort gezegd – het bewijsminimum niet wordt gehaald.
Het Nederlands strafprocesrecht kent bewijsminimumregels. Zo kan de bewezenverklaring niet louter worden gebaseerd op de verklaringen van de verdachte. Ook de enkele verklaring(en) van één getuige vormt op zichzelf onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen (het unus testis nullus testis-beginsel). Er moeten dus in veel gevallen méér bewijsmiddelen zijn en door de rechter tot het bewijs worden gebezigd. Dit wordt ook wel aangeduid als de eis van dubbele bevestiging. Uit rechtspraak blijkt dat de bewijsminimumvoorschriften de (tenlastelegging en) bewezenverklaring in haar geheel betreffen en niet elk onderdeel daarvan. Dit betekent dat onderdelen van de tenlastelegging dus wel door alleen een getuigenverklaring bewezen mogen worden. Het kan dan ook zo zijn dat specifieke onderdelen van de bewezenverklaring, zoals het daderschap door verdachte, niet door de aanvullende bewijsgrond wordt bevestigd (en dus maar uit één bewijsmiddel blijkt).
Vanaf 30 juni 2009 is er een verschuiving geweest in de rechtspraak van de Hoge Raad over het unus testis nullus testis-beginsel. Daarvoor toetste de Hoge Raad vooral of er kwantitatief aan het vereiste van het bewijsminimum was voldaan: of er meer dan één bewijsgrond was. Als dit het geval was, werd er bijna niet gekeken naar de inhoudelijke waarde van het tweede bewijsmiddel. Uit rechtspraak na 30 juni 2009 volgt samengevat dat er een inhoudelijk verband moet bestaan tussen de getuigenverklaring en de overige bewijsmiddelen, waarbij de overige bewijsmiddelen steun geven aan de getuigenverklaring. Daarbij is echter niet vereist dat de details die betrekking hebben op de delictsgedraging en de betrokkenheid van verdachte bij die gedraging worden gesteund door de overige bewijsmiddelen. Het kan dus nog steeds voldoende zijn dat slechts een ondergeschikt deel van de tenlastelegging wordt bewezen door het aanvullende bewijsmiddel.
Wat betreft de hiervoor beschreven zaaksdossiers geldt telkens dat in elk geval kwantitatief is voldaan aan het bewijsminimum: er is aangifte gedaan van een beroving en verdachte heeft op 19 februari 2019 in de Volkswagen Polo gesproken over de betreffende beroving. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank ook het vereiste inhoudelijke verband tussen de bewijsmiddelen waardoor is voldaan aan het bewijsminimum voor zover het OVC-gesprek als bewijsmiddel kan worden gebruikt. De rechtbank merkt daarbij op dat uit het door de raadsman aangehaalde arrest geen andere conclusie kan worden getrokken. In die zaak, zo begrijpt de rechtbank, oordeelde het hof dat de aangehaalde OVC-gesprekken geen steunbewijs voor de belastende getuigenverklaring kon opleveren, waardoor alleen de getuigenverklaring als bewijsmiddel gebezigd kon worden. Om die reden werd het bewijsminimum in die zaak niet gehaald.
Dat is in deze zaak anders. De rechtbank is namelijk van oordeel dat ten aanzien van alle ten laste gelegde feiten de bovengenoemde OVC-gesprekken als wettig en overtuigend bewijsmiddel kunnen worden gebruikt en komt daarmee tot een bewezenverklaring van al die feiten. Zij overweegt daartoe als volgt.
Verdachte heeft verklaard dat hij tot drie keer toe een verhaal over een beroving gehoord van een ander, de (vermoedelijke) dader van die beroving, en dit verhaal op 19 februari 2019 in de Volkswagen Polo heeft verteld alsof hij de beroving zelf had gepleegd, telkens als de auto reed langs de plek waar die beroving volgens de aangifte had plaatsgevonden. Verdachte deed dit naar eigen zeggen om stoer te doen tegenover de andere jongens die op dat moment ook in de auto zaten.
De rechtbank heeft eerder al overwogen dat voorzichtigheid moet worden betracht bij de interpretatie van opgenomen gesprekken. Tegelijkertijd heeft verdachte niet ontkend dat die gesprekken over de in de aangiften genoemde berovingen gaan. De rechtbank heeft ook eerder overwogen dat zij oog heeft voor de sfeer die in de auto moet hebben geheerst en dat zij het niet onaannemelijk acht dat er onderling verhalen worden verteld om stoer te doen. De rechtbank heeft echter geen aanleiding om te veronderstellen dat die verhalen daarmee niet waar zouden zijn. Daarbij betrekt zij het feit dat hetgeen verdachte in de beslotenheid van een auto – niet wetende dat de gesprekken werden opgenomen – heeft verteld, het karakter heeft van een beeldend en enthousiast daderverslag: een verslag van iemand die uit eigen wetenschap vertelt over zijn daden, op een aantal punten zeer gedetailleerd (bijvoorbeeld de namen van [slachtoffer 4] en [slachtoffer 2] , het type auto (Mercedes CLA) waarin [slachtoffer 8] rijdt, de handelingen die vooraf zijn gegaan aan de uiteindelijk beroving van [slachtoffer 8] en [slachtoffer 2] , de kleur van het horloge van [slachtoffer 8] , dat bij de beroving van [slachtoffer 2] twee personen een horloge (‘ansjo’) hebben en het feit dat [slachtoffer 2] van tevoren in een bar wat aan het drinken was) en overeenkomend met de betreffende aangifte. Dit geldt met name ten aanzien van de zaaksdossiers [adres flat] en Europaplein.
De verklaring van verdachte dat hij het verhaal van de (vermoedelijke) dader heeft gehoord, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Waar verdachte zich in eerste instantie op zijn zwijgrecht heeft beroepen, heeft hij in zijn verhoor van 27 februari 2020, ongeveer een jaar na zijn aanhouding, kort verklaard dat hij de door hem vertelde verhalen van iemand anders heeft gehoord. Pas bij de inhoudelijke behandeling van zijn zaak, weer driekwart jaar later, heeft verdachte deze verklaring meer handen en voeten gegeven. Op dat moment had hij al lange tijd kennisgenomen van de inhoud van het dossier. Verdachte heeft ook niet concreet willen zeggen van wie hij de verhalen heeft gehoord, waardoor zijn verklaring niet kan worden geverifieerd.
Ten aanzien van het zaaksdossier Vossiusstraat merkt de rechtbank nog op dat verdachte op diezelfde dag, niet veel later, het volgende opmerkt: “Beste is 2 snelle brommers. 2 blijven op de brommer, 2 stappen af. Of 2 brommers en hun stappen ook effetjes af”
.De rechtbank interpreteert deze bewoordingen in het licht van de context waarin verdachte dat zegt (de verdachten zitten in de auto en zijn op zoek naar slachtoffers die ze van hun horloge kunnen beroven) zo dat verdachte het gebruik van twee scooters de beste manier vindt om mensen (van hun horloge) te beroven. Op de camerabeelden is zichtbaar dat bij de beroving van [slachtoffer 4] en haar vriendin de daders op deze manier te werk zijn gegaan. Dit sterkt de rechtbank in haar overtuiging dat verdachte een van de daders is geweest.
Ten aanzien van het zaaksdossier [adres flat] merkt de rechtbank nog op dat de details die het verhaal van verdachte bevat, zoals het feit dat het slachtoffer eerst ergens anders parkeerde, zij verstopt waren en de brommer nog op de weg stond vooral interessant zijn voor de dader. Dit maakt de verklaring van verdachte dat hij het verhaal van de (vermoedelijke) dader hoorde en dit vervolgens in al zijn details heeft herinnerd en precies in die vorm heeft doorverteld, onaannemelijk, buiten hetgeen hierover eerder is overwogen.
Ten aanzien van het zaaksdossier Europaplein merkt de rechtbank nog op dat het enkele feit dat verdachte heeft gesproken over een baksteen, die [slachtoffer 2] in zijn aangifte niet benoemde, niet maakt dat hetgeen verdachte daarnaast heeft verteld, niet waar zou zijn. Sterker nog, [slachtoffer 2] verklaart dat hij iets zag in zijn ooghoek wat hij kon ontwijken en getuige [naam meisje 2] verklaart dat de vriendin zich afvroeg of de persoon iets in zijn handen had.
Het klopt dat verdachte in de auto spreekt over een vlucht op zijn Vespa die twee kilometer verderop stond en dat [slachtoffer 2] heeft verklaard dat de daders in een grijze personenauto vluchtten, maar het een sluit het ander niet uit. Ook dat verschil maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat hetgeen verdachte daarnaast heeft verteld, niet waar zou zijn.
Conclusie
De rechtbank acht het medeplegen van de straatroof op [slachtoffer 4] (feit 1 in zaak B), het medeplegen van de poging straatroof en mishandeling op [slachtoffer 7] (feit 2 tweede en derde cumulatief/alternatief in zaak B), het medeplegen van de straatroof op [slachtoffer 8] (feit 3 in zaak B) en het medeplegen van de straatroof op [slachtoffer 2] (feit 4 tweede cumulatief/alternatief in zaak B) bewezen. Bij de straatroof op [slachtoffer 2] is onvoldoende bewijs dat verdachte gebruik heeft gemaakt van een taser of (nep)vuurwapen. Verdachte zal van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Zaak C
5.3.11
Feit 1: straatroof op [slachtoffer 3] op 27 april 2018
[slachtoffer 3] heeft aangifte gedaan van een straatroof die op 27 april 2018 plaatsvond voor zijn woning op de [adres 2] . Na een avond uit met een vriend kwam hij aan bij zijn woning. Toen [slachtoffer 3] de voordeur achter zich dicht wilde doen, stond er ineens een man voor hem die hem begon te slaan. Hij riep meerdere keren: “Geef je horloge” en “Ik maak je dood”. Op een gegeven moment drukte de man iets tegen het hoofd van [slachtoffer 3] , vermoedelijk een wapen. Hierop deed [slachtoffer 3] zijn nep Rolex-horloge af en gaf het aan de man. De man vluchtte direct weg.
5.3.11.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken.
5.3.11.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit.
5.3.11.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat het dossier onvoldoende bewijs bevat om te concluderen dat verdachte [slachtoffer 3] van zijn horloge heeft beroofd. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.
5.3.12
Feit 2: straatroof op [slachtoffer 5] en [slachtoffer 9] op 17 mei 2018
Verbalisanten waren op 17 mei 2018 op weg naar een melding toen op de Willemsparkweg te Amsterdam een man, naar later blijkt [slachtoffer 9] , hun aandacht trok. Hij riep: “Help, die jongens hebben mijn vader beroofd” waarna hij twee mannen aanwees. Verbalisanten zagen ter hoogte van perceel [perceelnummer] twee personen bij een zwarte motorscooter. NN1 droeg een witte helm en NN2 een zwarte helm. NN2 rende weg en verbalisant zette de achtervolging in. Ten tijde van de achtervolging rende NN2 tegen een fiets aan waarbij de (zwarte) helm op de grond viel. In de Van Eeghenstraat passeerde de motorscooter met NN1 de verbalisant en NN2 sprong achterop. Hierna is verbalisant de motorscooter uit het oog verloren.
Het slachtoffer bleek te zijn [slachtoffer 5] . Hij verklaarde dat hij door NN2 was aangevallen met een flying high kick. In de worsteling die daarop volgde, kreeg hij meerdere harde trappen en klappen. NN2 griste vervolgens het nep Rolex-horloge van de pols van [slachtoffer 5] .
[slachtoffer 9] verklaarde dat hij in bedwang werd gehouden door NN1 die hem vastpakte. Op een gegeven moment greep NN1 naar zijn heup terwijl hij zei: “Bemoei je er niet mee, anders schiet ik je dood”. [slachtoffer 9] rende weg en hield de verbalisanten aan.
Bij het onderzoek aan de achtergelaten zwarte helm is de vingerafdruk van verdachte aangetroffen. Op de jas van [slachtoffer 5] is het DNA van [naam 5] aangetroffen. Ook is een meervoudige fotoconfrontatie met [slachtoffer 9] gehouden. Hij twijfelde tussen de persoon die op foto 1 zichtbaar was, verdachte, en de persoon die op foto 4 zichtbaar was. Daarbij heeft hij opgemerkt dat de persoon op foto 4 een donkerder huidskleur had.
Uit het onderzoek is nog gebleken dat [naam 5] op 20 mei 2018 om 18:44 uur wordt gebeld door een onbekende man. De onbekende man vraagt naar het nummer van [bijnaam verdachte] . [naam 5] geeft de telefoon vervolgens over aan een man met een zware stem. De onbekende man zegt dat hij die ding wil pakken. De man met de zware stem zegt dat die ding in West is. De onbekende man zegt vervolgens dat hij een reservesleutel heeft, maar dat de helm er niet inzit.
Verdachte heeft op de zitting ontkend iets met deze straatroof te maken te hebben. Hij heeft wel eens helmen aangeraakt en gehad, maar ook wel eens geleend. Het tapgesprek zegt verdachte niets.
5.3.12.1 Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat dit feit wettig en overtuigend kan worden bewezen. De aangetroffen sporen van verdachte en [naam 5] en het feit dat zij vrienden zijn, staat niet op zichzelf. Met [slachtoffer 9] is een meervoudige fotoconfrontatie gehouden waarbij hij aangaf te twijfelen tussen foto 1 en foto 4, maar waarbij hij tevens zei dat nummer 4 een donkerder huidskleur had. Foto 1 betrof de foto van verdachte. Voorts bevindt zich in het dossier een tapgesprek tussen [naam 5] en een onbekend gebleven persoon. Die persoon vraagt naar het nummer van [bijnaam verdachte] , de bijnaam van verdachte, waarna de telefoon door [naam 5] aan een andere man wordt overgegeven. De onbekend gebleven persoon zegt ‘die ding’ te pakken, waarna de andere man zegt dat hij de reservesleutel heeft, maar dat de helm er niet in zit.
5.3.12.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. De vingerafdruk van verdachte is aangetroffen op een verplaatsbaar object, een helm, en naar zijn aard een voorwerp dat van hand tot hand gaat. Uit het dossier blijkt verder dat verdachte omgang had met de donor van het DNA op het jasje van [slachtoffer 5] . Het is dan ook zeer aannemelijk dat de helm door een ander dan verdachte naar de Willemsparkweg is gebracht. De fotoconfrontatie levert geen bewijs op, omdat de getuige twijfelt tussen twee personen. Dit maakt het proces-verbaal dat naar aanleiding hiervan is opgesteld volstrekt onbetrouwbaar. Tot slot geven noch de gespreksdeelnemers, noch de inhoud van het tapgesprek aanleiding om te denken dat verdachte een van de daders is.
5.3.12.3 Oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt op basis van de verklaringen van [slachtoffer 5] en [slachtoffer 9] vast dat [slachtoffer 5] werd belaagd door de man met de zwarte helm en dat [slachtoffer 9] in bedwang werd gehouden door de man met de witte helm.
Op het jasje van [slachtoffer 5] is DNA van [naam 5] aangetroffen. Het is zeer aannemelijk dat dit DNA afkomstig is van de man met de zwarte helm, nu er een worsteling heeft plaatsgevonden tussen deze man en [slachtoffer 5] en uit niets blijkt dat de man met de witte helm ook maar in de buurt van [slachtoffer 5] is geweest.
Dat de vingerafdruk van verdachte op de zwarte helm is aangetroffen, is naar het oordeel van de rechtbank niet genoeg voor het oordeel dat verdachte bij de straatroof betrokken was. Een helm is een verplaatsbaar object en uit het dossier blijkt dat verdachte omgang had met [naam 5] . Een mogelijkheid is daarom dat verdachte de helm had uitgeleend, hetgeen overeenkomt met zijn verklaring. Het eerder genoemde tapgesprek past ook in dit scenario.
De met [slachtoffer 9] gehouden fotoconfrontatie leidt ook niet tot een ander oordeel. Weliswaar wijst hij de foto van verdachte aan, maar hij wijst tegelijkertijd ook een andere foto aan en zegt te twijfelen tussen de personen op deze foto’s.
Nu uit het dossier geen ander bewijs volgt van betrokkenheid van verdachte bij dit feit zal hij hiervan worden vrijgesproken.
5.4
Bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van de in bijlage 2 opgenomen bewijsmiddelen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte met anderen vier straatroven, een poging daartoe en een mishandeling heeft gepleegd. Daarnaast heeft hij een zware mishandeling gepleegd. Ten behoeve van de leesbaarheid van dit vonnis is de bewezenverklaring opgenomen in bijlage 3 die achter dit vonnis is gevoegd. Deze geldt als hier ingevoegd.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar en verdachte is hiervoor strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes jaren gevorderd, met aftrek van voorarrest. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte de maatregel terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege (hierna: tbs met dwangverpleging) wordt opgelegd.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit aan verdachte geen tbs met dwangverpleging op te leggen, maar een gevangenisstraf. De duur daarvan hangt af van het aantal bewezen verklaarde feiten.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
7.3.1
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere straatroven, een poging daartoe, mishandeling en zware mishandeling. De buit betrof in alle gevallen een duur Rolex-horloge dat voor sommige slachtoffers ook emotionele waarde had.
Eind 2016 was [slachtoffer 2] het slachtoffer. Er werd onder meer een baksteen in zijn richting gegooid en hij werd getackeld. In 2018 waren in een periode van drie weken [slachtoffer 4] , [slachtoffer 7] en [slachtoffer 8] het slachtoffer van een gewelddadige beroving. Zij zijn onder meer geslagen en tegen de grond gedrukt. In februari 2019 was [slachtoffer 1] het slachtoffer. Verdachte heeft toen, twee weken na zijn vrijlating uit detentie, twee dagen met de medeverdachten uit het onderzoek 13Pellaea in de auto doorgebracht, op zoek naar slachtoffers om hen van hun dure horloges te beroven. Dit heeft geresulteerd in de gewelddadige beroving van [slachtoffer 1] op de Apollolaan bij de Rabobank, net nadat [slachtoffer 1] geld had gestort. Hij is met één harde vuistslag door verdachte bewusteloos geslagen en zeer lelijk op de grond terechtgekomen.
Verdachte en zijn mededaders hadden maar oog voor één ding en dat was om zo snel mogelijk het dure horloge te pakken te krijgen. De slachtoffers werden onverhoeds van achteren aangevallen, soms voor de deur van hun eigen woning. Er werd dan hard aan de arm van het slachtoffer getrokken om maar zo snel mogelijk het horloge los te krijgen. Als het slachtoffer zich verzette, werd het slachtoffer ook nog eens geschopt en/of geslagen. Wapens zijn niet gebruikt, maar daar is wel mee gedreigd. De slachtoffers bij wie werd gedreigd verkeerden daardoor in de veronderstelling dat zij zouden worden neergeschoten en staakten hun verzet. Bij [slachtoffer 1] was door de klap van [verdachte] verzet niet eens mogelijk. Verdachte en zijn mededaders hebben er niet bij stilgestaan wat de impact van deze berovingen moet zijn geweest op de slachtoffers. Integendeel: de berovingen werden in de auto uitgebreid nabesproken, waarbij er werd gelachen en grappen werden gemaakt ten koste van het zojuist beroofde slachtoffer. Dat de slachtoffers letterlijk doodsangsten hebben uitgestaan, is voor verdachten blijkbaar niet van belang geweest op hun jacht naar het ‘snelle geld’.
Dat de impact [slachtoffer 3] was en dat deze berovingen diepe sporen in het leven van de slachtoffers hebben achtergelaten, blijkt wel uit de slachtofferverklaring van [slachtoffer 1] en informatie die de rechtbank van de advocaat van [slachtoffer 4] heeft ontvangen.
Wat betreft zijn fysieke letsel beschrijft [slachtoffer 1] dat er een leven voor en na de beroving is. In het afgelopen anderhalf jaar heeft hij veel bezoeken aan het ziekenhuis gebracht en meermalen per week fysiotherapie moeten volgen. Nog steeds heeft [slachtoffer 1] dagelijks pijn, onder meer aan zijn nek en kaak, en is zijn smaak- en reukvermogen verminderd. In de komende periode staat hem nog een neusoperatie te wachten en moeten er nog vele restauratieve behandelingen voor zijn gebit plaatsvinden. Zijn gezicht voelt alsof het niet van hem is. Verdachte mag zich dit letsel zwaar aanrekenen nu hij degene is geweest die [slachtoffer 1] heeft geslagen. [slachtoffer 4] beschrijft dat zij bont en blauw geslagen was en dat zij de eerste weken na de beroving overal bloeduitstortingen had. Ook zaten haar ogen dicht door de klappen die zij had gehad.
Daarnaast spreken beiden over geestelijk letsel. Na de beroving kende [slachtoffer 1] veel angst, omdat de schade zo [slachtoffer 3] bleek te zijn dat er een kans was op hersenvliesontsteking, wat dodelijke gevolgen kan hebben. Vanwege het gevoel van onrust en angst dat maar niet wegging, is hij naar de huisarts gegaan die symptomen van een posttraumatisch stressstoornis herkende. Ook voelt [slachtoffer 1] zich amper veilig meer in zijn eigen vertrouwde omgeving. Als hij in zijn zaak komt of weer wat wil werken, krijgt hij het benauwd en voelt hij angst en onzekerheid. [slachtoffer 4] heeft nog dagelijks last van de angsten die zij heeft doorgemaakt, vooral ’s avonds, en is geruime tijd in therapie geweest.
De overige slachtoffers hebben niet kenbaar gemaakt wat de impact van de beroving op hen is geweest, maar het spreekt voor zich dat een dergelijk misdrijf een traumatische ervaring met zich meebrengt.
Naast de impact die de berovingen op alle slachtoffers heeft gehad, hebben deze voor grote maatschappelijke onrust gezorgd. De (landelijke) media besteedden aandacht aan de berovingen en met name in Amsterdam-Zuid durfden inwoners hun horloge, waarvoor ze soms jarenlang hadden gewerkt of dat ze graag droegen vanwege de emotionele waarde, buitenshuis nauwelijks meer te dragen. De berovingen hebben sterk afbreuk gedaan aan het gevoel van veiligheid in steden als Amsterdam.
Uit het dossier komt meermalen naar voren dat verdachte twee gezichten lijkt te hebben. Referenten omschrijven hem als hardwerkend en vriendelijk. Zijn vrouw, die kampt met epilepsie, omschrijft verdachte als haar grote steun die haar altijd helpt als zij het moeilijk heeft. Verdachte heeft op zitting aangegeven dat hij op de rechtbank graag een goede indruk wil maken. Anderzijds is verdachte in staat gebleken om voor zijn eigen gewin, het ‘snelle geld’, al gedurende een langere periode agressieve delicten te plegen waarbij hij veel geweld toepast en geen oog heeft voor degenen die slachtoffer worden van zijn gewelddadige handelingen.
De rechtbank heeft willen ontdekken hoe deze twee gezichten zich tot elkaar verhouden, maar is daarin niet helemaal geslaagd. Dat verdachte niet heeft meegewerkt aan enig onderzoek naar zijn persoon heeft daaraan ook bijgedragen. Verdachte heeft zich op zitting moeilijk laten doorgronden. Hij heeft weliswaar antwoord gegeven op vragen die de rechtbank had, maar de antwoorden leken zorgvuldig voorbereid, hetgeen op de rechtbank enigszins berekenend is overgekomen.
7.3.2
Persoonlijke omstandigheden
Uit het strafblad van verdachte van 17 september 2020 (19 pagina’s) volgt dat verdachte meerdere keren is veroordeeld voor onder meer gewelds- en vermogensdelicten. Verdachte is niet eerder veroordeeld geweest voor het plegen van straatroven.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zijn medewerking heeft geweigerd aan enig onderzoek naar zijn persoon, waaronder onderzoek in het Pieter Baan Centrum, waar hij is geobserveerd.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum merken in hun rapport van 12 maart 2020 op dat uit het strafdossier een beeld naar voren komt van een patroon van antisociale gedragingen vanaf 11-jarige leeftijd. Dit beeld wordt versterkt wanneer gekeken wordt naar de wijze waarop verdachte wordt omgeschreven door instanties als de reclassering. Zo komt naar voren dat verdachte zich (verbaal) agressief kan opstellen jegens autoriteiten, dat hij onbetrouwbaar is in zijn uitspraken en dat hij enkele keren is verwezen naar een agressieregulatietraining. Hiertegenover staat informatie van meerdere referenten die een geheel ander beeld van verdachte neerzetten. Tijdens het onderzoek wordt een man gezien met veel gezonde kenmerken, waaronder zijn sociale vaardigheid, zijn vermogen behulpzaam en zorgzaam te zijn naar een ander, relatieve stemmingsstabiliteit en het ontbreken van achterdocht. Het beeld dat oprijst uit het justitieel dossier zou kunnen wijzen op een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling. Om deze hypothese te onderzoeken, is ook volgens de deskundigen echter zicht nodig op de beleving van verdachte, de daadwerkelijke reden van zijn opstelling jegens instanties, waaronder de reclassering en justitie, de rol van zijn (sub)culturele achtergrond en maatschappelijke context in zijn functioneren en zijn (daadwerkelijke) houding ten aanzien van eerder gepleegde delicten. Nu wordt slechts (beschreven) gedrag waargenomen, zonder dit te kunnen plaatsen tegen de achtergrond van het psychisch functioneren van verdachte. Dit leidt ertoe dat de deskundigen geen onderbouwde uitspraken kunnen doen over de eventuele aanwezigheid van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis, terwijl mogelijkheden en vaardigheden blijken uit zijn algemeen functioneren binnen de context van het Pieter Baan Centrum.
Reclassering Nederland beschrijft in haar rapport van 23 maart 2020 dat, gezien de weigering tot psychologisch onderzoek, wat de reclassering van groot belang acht om recidive verminderende interventies te kunnen inzetten, niets anders rest dan het advies tot een sanctie zonder bijzondere voorwaarden indien verdachte schuldig wordt bevonden.
In het dossier bevindt zich verder een rapport van een psycholoog van 24 augustus 2015, opgemaakt in een oudere zaak. Verdachte heeft destijds wel aan het onderzoek meegewerkt. Uit dat rapport blijkt - samengevat - dat sinds het overlijden van de vader van verdachte er problemen zijn ontstaan in het gedrag van verdachte en hij moeite heeft om zijn leven op een sociaal-maatschappelijk aanvaardbare wijze vorm te geven. Dit lijkt echter meer het gevolg van het maken van verkeerde keuzes en het ontbreken van optimale omstandigheden dan van een pathologische ontwikkeling. Er worden te weinig aanwijzingen gezien voor een duurzaam, zich over een breed terrein uitstrekkend patroon van affectverharding, gestoorde impulscontrole en gebrekkige gewetensfuncties, zoals het geval zou zijn bij een antisociale persoonlijkheidsstoornis. De antisociale gedragingen en het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel kunnen hooguit geclassificeerd worden als antisociale trekken. Evenmin worden aanwijzingen gevonden voor een ziekelijke stoornis.
De rechtbank zal eerst de gevorderde tbs met dwangverpleging bespreken en pas daarna de straf, omdat het zwaartepunt van de eis van de officier van justitie bij deze gevorderde maatregel ligt.
7.3.3
Tbs met dwangverpleging
7.3.3.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het noodzakelijk is om aan verdachte de maatregel van tbs met dwangverpleging op te leggen. Verdachte heeft een omvangrijk strafblad en komt al zeer lang met politie en justitie in aanraking. Hij is veroordeeld voor vermogens- en geweldsdelicten, waarvan de ernst in de loop der jaren is toegenomen. Eerder voorwaardelijk opgelegde straffen hebben hem er niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen. Eerder ingezette hulpverlening heeft evenmin geleid tot het gewenste resultaat. Er is dus meer nodig om te voorkomen dat verdachte opnieuw de fout in gaat en de reeds ingezette verharde lijn doorzet. Het antisociale en agressieve patroon moet worden doorbroken, zodat verdachte zich in de maatschappij kan handhaven zonder daarin terug te vallen.
Voorts is volgens de officier van justitie aan alle voorwaarden voor het opleggen van tbs voldaan. Wat betreft het bestaan van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens ten tijde van het delict heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de rechtbank er nu van mag uitgaan dat sprake is van een antisociale gedragsstoornis. Uit de adviezen komt naar voren dat in 2015 door een deskundige gesteld werd dat van antisociale trekken sprake was. Uit het strafblad, de rapportages van de reclassering en het Pieter Baan Centrum blijkt echter dat de ernst van de feiten is toegenomen, dat verdachte zich bij herhaling en ten opzichte van verschillende autoriteiten agressief opstelt en dat hij op meerdere leefgebieden disfunctioneert. Blijkens de veroordelingen en de onderhavige feiten is sprake van een structureel patroon van gewelddadig en normoverschrijdend gedrag. Ook blijkt uit het onderzoek van het Pieter Baan Centrum dat verdachte gericht is op zijn eigen belang en slecht in staat is naar zijn eigen rol te kijken, hetgeen duidt op het externaliseren en bagatelliseren, iets dat in 2015 ook al naar voren kwam. Uit het voorgaande volgt dat aan het gelijktijdigheidsvereiste is voldaan. Eveneens is op alle feiten waaraan verdachte schuldig wordt geacht een gevangenisstraf van vier jaren gesteld. Tot slot eist de veiligheid van anderen het opleggen van tbs met dwangverpleging. Gelet op de aard, het aantal en de ernst van de feiten en hetgeen omtrent de persoon van verdachte is gebleken, is het niet verantwoord, zonder dat dit gevaar (voor herhaling) is weggenomen of in belangrijke mate is gereduceerd, om verdachte in de maatschappij te laten terugkeren.
7.3.3.2 Standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat tbs met dwangverpleging achterwege moet blijven. Ten eerste is er geen antisociale persoonlijkheidsstoornis vastgesteld, niet in 2015 en ook niet door de deskundigen van het Pieter Baan Centrum.
Ten tweede betwist de raadsman de toenemende ernst van de feiten waarvoor hij eerder is veroordeeld. Het strafblad van verdachte duidt niet op ernstige geweldsproblematiek. Om mede op basis van het strafblad tot de conclusie te komen dat het noodzakelijk is om aan verdachte tbs met dwangverpleging op te leggen, is geforceerd. Ook geldt dit voor de conclusie dat de opgelegde gevangenisstraffen kennelijk niet hebben geholpen en dat deze straffen op zichzelf niet leiden tot gedragsverandering. De langst opgelegde onvoorwaardelijke gevangenisstraf van verdachte is vijf maanden geweest.
Indien verdachte straks in vrijheid wordt gesteld, heeft hij huisvesting, opleiding, werk en inkomen. Op basis hiervan kan niet worden gesteld dat hij zodanig disfunctioneert dat dit gegeven tbs met dwangverpleging rechtvaardigt.
De raadsman heeft tot slot ten aanzien van het vaststellen van een stoornis nog verwezen naar twee uitspraken: één arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 juli 2020 [7] en een vonnis van de rechtbank Den Haag van 16 december 2019 [8] .
7.3.3.3 Oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zijn medewerking aan het onderzoek van het Pieter Baan Centrum geweigerd. De deskundigen merken op dat het beeld dat van verdachte uit het dossier oprijst zou kunnen wijzen op een antisociale persoonlijkheidsontwikkeling. Omdat zij slechts het (beschreven) gedrag van verdachte hebben waargenomen, zonder dit te kunnen plaatsen tegen de achtergrond van het psychisch functioneren van verdachte, hebben de deskundigen geen onderbouwde uitspraken kunnen doen over de aanwezigheid van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis.
De deskundigen zijn over hun bevindingen op de zitting uitgebreid bevraagd. Oplegging van een tbs-maatregel is niet ter sprake gebracht. De eis van de officier van justitie om deze maatregel op te leggen kwam voor de rechtbank in zoverre dan ook als een verrassing.
De rechtbank ziet onvoldoende aanknopingspunten om tot de conclusie te kunnen komen dat van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens sprake is. De rapportages van de deskundigen en het strafblad van verdachte geven daar onvoldoende aanleiding toe.
Uit het eerdergenoemde psychologisch rapport van 24 augustus 2015 blijkt dat de antisociale gedragingen en het gebrek aan verantwoordelijkheidsgevoel van verdachte toen hooguit geclassificeerd konden worden als antisociale trekken. Ook toen is er geen (antisociale) persoonlijkheidsstoornis vastgesteld.
Plegers van vermogensdelicten hebben veelal antisociale trekken, maar dit betekent niet direct dat sprake is van een stoornis. De enkele omstandigheid dat in het rapport van het Pieter Baan Centrum is vermeld dat de persoonlijkheidsstoornis niet kan worden vastgesteld, maar ook niet uitgesloten, is onvoldoende voor een ander oordeel.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het daadwerkelijk bestaan van een (antisociale) persoonlijkheidsstoornis bij verdachte met onvoldoende zekerheid kan worden vastgesteld. Gelet hierop zal de rechtbank niet overgaan tot het opleggen van tbs met dwangverpleging, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden hiervoor.
7.3.4
Straf
Gelet op de hoeveelheid bewezen verklaarde, ernstige feiten is de rechtbank van oordeel dat slechts kan worden gereageerd met een gevangenisstraf van aanmerkelijke duur.
Verdachte heeft in de loop der jaren een – voor zijn betrekkelijk jonge leeftijd – aanzienlijk strafblad opgebouwd.
De deskundigen van het Pieter Baan Centrum hebben het recidivegevaar niet kunnen vaststellen, omdat door de weigering tot medewerking van verdachte teveel informatie ontbreekt. Wel concluderen de deskundigen dat eerdere interventies niet hebben geleid tot het gewenste resultaat. De reden daarvan is vanwege het ontbreken van informatie niet duidelijk. Reclassering Nederland spreekt van een hoog recidivegevaar, hetgeen bevestiging vindt in het feit dat verdachte binnen een week na zijn vrijlating in februari 2019 [slachtoffer 1] met één vuistslag bewusteloos heeft geslagen, omdat hij op zoek was naar snel geld. Kennelijk had de net uitgezeten straf weinig indruk op hem gemaakt. Bovendien liep verdachte in een proeftijd van een eerder opgelegde straf.
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande, het ontbreken van een advies welke voorwaarden eventueel zouden kunnen worden opgelegd om recidive te voorkomen en de overige persoonlijke omstandigheden van verdachte geen aanleiding om een voorwaardelijk strafdeel op te leggen. Zij is van oordeel dat een langdurige, onvoorwaardelijke gevangenisstraf aangewezen is om de maatschappij tegen verdachte te beschermen. Alles afwegende acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Dat is lager dan de eis van zes jaar van de officier van justitie, maar de rechtbank komt tot minder bewezen verklaarde feiten dan de officier van justitie.

8.Beslag

Onder verdachte zijn geld, een pistool, patronen, een sealbag en drugs in beslag genomen.
De rechtbank beslist dat het geld wordt geretourneerd aan verdachte. De overige goederen worden onttrokken aan het verkeer. Deze zijn daarvoor vatbaar, omdat deze voorwerpen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd met de wet en het algemeen belang is.

9.Vorderingen tot schadevergoeding van de benadeelde partijen

De rechtbank oordeelt tot toewijzing van de volgende bedragen:
[slachtoffer 1] € 38.727,01
[slachtoffer 4] € 15.400,-
[slachtoffer 2] € 25.500,-
Totaal € 79.627,01
Elk toegewezen bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht. Ook wordt elk toegewezen bedrag hoofdelijk aan verdachte opgelegd.
De benadeelde partijen [slachtoffer 3] en [slachtoffer 5] worden niet-ontvankelijk verklaard in hun vorderingen, omdat verdachte van de ten laste gelegde feiten ten aanzien waarvan zij een vordering tot schadevergoeding hebben ingediend wordt vrijgesproken. Zij kunnen hun vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.1
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (zaak A, feiten 1 en 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert in totaal € 16.727,01 aan materiële schadevergoeding en € 25.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schadeMedische kosten / eigen risico € 1.095,45
Ziekenhuisdaggeldvergoeding € 150,-
Jas € 424,15
Implantaten € 13.500,-
Overige (niet vergoede) medische kosten € 1.557,41
Totaal materiële schade € 16.727,01
Immateriële schade € 25.000,-
Totale schade € 41.727,01
De vordering van de benadeelde partij is onderbouwd met stukken en jurisprudentie. De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. E.P.H. van Esser, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft verzocht om de toekomstige medische kosten voor de implantaten niet-ontvankelijk te verklaren, omdat nog onduidelijk is of deze worden gemaakt. Ten aanzien van het overige deel van de vordering heeft hij geen verweer gevoerd.
9.1.1
Materiële schade
Implantaten
De rechtbank overweegt ten aanzien van deze schadepost dat de tandarts van [slachtoffer 1] op 10 september 2020 heeft laten weten dat hij schat dat er bij [slachtoffer 1] voor 14 tot 18 tanden en kiezen vormherstel zal moeten plaatsvinden om de functie van het gebit weer zo goed mogelijk te realiseren. De gemiddelde kosten per element zullen ongeveer € 750,- bedragen. Ter terechtzitting heeft de raadsvrouw namens [slachtoffer 1] de vordering nog verder onderbouwd.
Naar het oordeel van de rechtbank is op dit moment voldoende onderbouwd dat aan 14 tanden en kiezen vormherstel zal moeten plaatsen. De rechtbank zal dan ook uitgaan van dat aantal en een bedrag van € 10.500,- aan vergoeding toewijzen. Voor het overige wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering verklaard nu het op dit moment niet zonder meer duidelijk is of deze kosten daadwerkelijk gemaakt zullen worden.
Overige posten
De schadeposten ‘Medische kosten / eigen risico’, ‘Ziekenhuisdaggeldvergoeding’, ‘Jas’ en ‘Overige (niet vergoede) medische kosten’ zijn door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en niet betwist. De vordering ten aanzien van deze posten zal daarom worden toegewezen.
9.1.2
Immateriële schade
De rechtbank stelt op grond van het strafdossier, de onderbouwing van de benadeelde partij en de schriftelijke slachtofferverklaring vast dat de benadeelde partij fysieke en psychische schade heeft geleden als gevolg van het in zaak A onder feit 1 bewezen verklaarde feit. [slachtoffer 1] heeft ernstig letsel opgelopen, waarvoor hij anderhalf jaar later nog steeds behandeld moet worden. Ook zijn bij [slachtoffer 1] symptomen van PTSS herkend. Wat betreft de toekenning van een schadebedrag betrekt de rechtbank in haar overweging de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding wordt toegekend. Alles afwegende acht de rechtbank het gevorderde bedrag redelijk en toewijsbaar en ziet zij geen aanleiding om de gevorderde schade te matigen. De rechtbank zal het gevorderde bedrag integraal toewijzen.
9.1.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 1] een schadevergoeding betalen van in totaal € 38.727,01 (waarvan € 13.727,01 aan materiële schade en € 25.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 februari 2019. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering worden verklaard.
9.1.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 1] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.1.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 38.727,01, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de straatroof heeft begaan.
9.2
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] (zaak B, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert in totaal € 18.115,- aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade ziet op het weggenomen Rolex-horloge.
De raadsman van de benadeelde partij, mr. J. de Wit, heeft de vordering schriftelijk nader toegelicht.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd nu hij vrijspraak van het ten laste gelegde feit heeft bepleit.
9.2.1
Materiële schade
De rechtbank overweegt ten aanzien van de gevorderde kosten voor het Rolex-horloge dat uit de toelichting van de benadeelde partij blijkt dat het horloge in 2007 is gekocht. Het horloge kostte op dat moment € 18.115,-, maar de benadeelde partij heeft uiteindelijk € 14.400,- betaald, omdat zij een korting van € 3.715,- ontving.
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B als feit 1 bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht, omdat haar horloge is weggenomen. Wat betreft de hoogte ervan zal de rechtbank aansluiten bij het bedrag dat in 2007 daadwerkelijk voor het horloge is betaald. De vordering wordt dan ook toegewezen tot een bedrag van € 14.400,-.
9.2.2
Immateriële schade
De rechtbank constateert dat de benadeelde partij haar vordering voor psychische schade niet met stukken, zoals een doorverwijzing van de huisarts voor behandeling van psychische klachten, heeft onderbouwd. De psychische schade is dus niet naar objectieve maatstaven vastgesteld, waardoor de gevorderde immateriële schade niet zonder meer kan worden vastgesteld. Echter, gelet op de aard en de ernst van de normschending (een gewelddadige beroving voor de deur van de eigen woning) en de schriftelijke toelichting van de advocaat van [slachtoffer 4] over de gevolgen van de straatroof op het geestelijk welzijn van [slachtoffer 4] is de rechtbank van oordeel dat vastgesteld kan worden dat [slachtoffer 4] als gevolg van het in zaak B als feit 1 bewezen verklaarde op een ander wijze is aangetast in haar persoon. Het voorgaande leidt er toe dat de vordering van [slachtoffer 4] voor een gedeelte voor toewijzing vatbaar is. Gelet op de ernst van het feit en het bedrag dat in andere zaken met vergelijkbaar letsel als immateriële schadevergoeding wordt toegekend, zal de rechtbank de vordering matigen tot een bedrag van € 1.000,-.
9.2.3
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 4] een schadevergoeding betalen van in totaal € 15.400,- (waarvan € 14.400,- aan materiële schade en € 1.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 4 november 2018. De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering.
9.2.4
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 4] wordt als extra waarborg voor betaling aan haar de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.2.5
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 15.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de straatroof heeft begaan.
9.3
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (zaak B, feit 4)
De benadeelde partij [slachtoffer 2] vordert in totaal € 25.500,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De materiële schade ziet op het weggenomen Rolex-horloge.
De raadsvrouw van de benadeelde partij, mr. V.H. Hammerstein, heeft de vordering onderbouwd met stukken.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering integraal kan worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft geen verweer gevoerd nu hij vrijspraak van het ten laste gelegde feit heeft bepleit.
9.3.1
Materiële schade
De rechtbank stelt vast dat de benadeelde partij als gevolg van het in zaak B als feit 4 bewezen verklaarde rechtstreekse schade is toegebracht. De gevorderde kosten zijn voldoende onderbouwd en door de raadsman van verdachte niet betwist. Uit de toelichting van Schaap en Citroen volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende dat de factuur bij aankoop per abuis op de naam van de buurvrouw is gezet. De vordering zal daarom worden toegewezen.
9.3.2
Conclusie
Verdachte moet de benadeelde partij [slachtoffer 2] een schadevergoeding betalen van in totaal € 25.500,- aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 11 december 2016.
9.3.3
Schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [slachtoffer 2] wordt als extra waarborg voor betaling aan hem de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
9.3.4
Hoofdelijk
Het te vergoeden bedrag van € 25.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel, wordt hoofdelijk aan verdachte opgelegd, omdat hij als medepleger de afpersing heeft begaan.
9.4
Vordering van [slachtoffer 3] (zaak C, feit 1)
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert in totaal € 398,12 aan materiële schadevergoeding en € 900,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte van het feit waarop de vordering tot schadevergoeding ziet wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.5
Vordering van [slachtoffer 5] (zaak C, feit 2)
De benadeelde partij [slachtoffer 5] vordert in totaal € 150,- aan materiële schadevergoeding en € 7.500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering, omdat verdachte van het feit waarop de vordering tot schadevergoeding ziet wordt vrijgesproken. De benadeelde partij kan de vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 21 september 2020 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/680043-17. Dit betreft het onherroepelijk geworden vonnis van 4 april 2018 van de meervoudige strafkamer van deze rechtbank. Verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan drie maanden voorwaardelijk, met bevel dat dit strafdeel niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Uit de inhoud van dit vonnis blijkt dat verdachte zich in zijn proeftijd schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel, een gevangenisstraf van drie maanden, te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36b, 36d, 36f, 45, 47, 55, 57, 300, 302, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het
  • in zaak A als feit 2 primair, feit 3, feit 5 en feit 6 tenlastegelegde;
  • in zaak B als feit 2 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde en feit 4 eerste cumulatief/alternatief tenlastegelegde;
  • in zaak C als feiten 1 en 2 tenlastegelegde
niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5.4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Zaak A
feiten 1 en 2 subsidiair
eendaadse samenloop van
diefstal, voorafgegaan van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
en
zware mishandeling
Zaak B
feit 1
diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
feiten 2 tweede cumulatief/alternatief en derde cumulatief/alternatief
eendaadse samenloop van
poging tot diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van mishandeling;
feiten 3 en 4 tweede cumulatief/alternatief
telkens: afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd op de openbare weg door twee of meer verenigde personen;
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Straf
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
5 (vijf) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beslag
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
115,50 EUR, goednummer 5715739;
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
7 STK Patroon, merk: makarov, goednummer 5716235;
1 STK Pistool, zat in handdoek gewikkeld, goednummer 5715821;
4. 1 1 STK Verpakkingsmateriaal, merk: Sealbag, goednummer 5715797;
4. 1 1 STK Opium, goednummer 5715814.
Vorderingen tot schadevergoeding
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 1]toe tot een bedrag van € 38.727,01 (achtendertigduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 13.727,01 (dertienduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent) aan materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 1] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 1] , te betalen de som van € 38.727,01 (achtendertigduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (20 februari 2019) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 228 (tweehonderdachtentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 13.727,01 (dertienduizendzevenhonderdzevenentwintig euro en één cent) aan materiële schade en € 25.000,- (vijfentwintigduizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 4]toe tot een bedrag van € 15.400,- (vijftienduizendvierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit € 14.400,- (veertienduizendvierhonderd euro) aan materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade.
Verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 4] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 4] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 4] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 4] , te betalen de som van € 15.400,- (vijftienduizendvierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (4 november 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 112 (honderdtwaalf) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit € 14.400,- (veertienduizendvierhonderd euro) aan materiële schade en € 1.000,- (duizend euro) aan immateriële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer 2]toe tot een bedrag van € 25.500,- (vijfentwintigduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Veroordeelt verdachte aan [slachtoffer 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij [slachtoffer 2] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
De schadevergoedingsmaatregelLegt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [slachtoffer 2] , te betalen de som van € 25.500,- (vijfentwintigduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (11 december 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van 162 (honderdtweeënzestig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partijen
[slachtoffer 3]en
[slachtoffer 5]niet-ontvankelijk in hun vorderingen.
Vordering tot tenuitvoerlegging eerdere voorwaardelijke veroordeling
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 4 april 2018, namelijk een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M. van der Kaay, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Spaan, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 december 2020.

Voetnoten

1.Vergelijk gerechtshof Amsterdam ECLI:NL:GHAMS:2016:4251.
2.De raadsman heeft verwezen naar een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 6 augustus 2019, ECLI:NL:GHAMS:2019:2892.
3.De officier van justitie heeft verwezen naar een uitspraak van deze rechtbank van 22 maart 2019, ECLI:NL:RBAMS:2019:2113.
5.HR 12 februari 2013, ECLI:NL:HR:2013:BZ1956.