ECLI:NL:RBDHA:2019:13430

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
09/767387-18
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling wegens verkrachting met DNA-match en afwijzing tbs-maatregel

Op 16 december 2019 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van verkrachting van twee slachtoffers, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. De eerste verkrachting vond plaats op 19 september 2018 in Den Haag, waarbij de verdachte [slachtoffer 1] met geweld heeft gedwongen tot seksuele handelingen. De tweede verkrachting vond plaats op 29 maart 2009 in Venlo, waarbij [slachtoffer 2] eveneens met geweld werd gedwongen tot seksuele handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs was voor de schuld van de verdachte, waaronder DNA-materiaal dat overeenkwam met de verdachte. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar. De rechtbank heeft echter de oplegging van een tbs-maatregel afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] toegewezen, waarbij schadevergoeding werd toegewezen voor zowel materiële als immateriële schade. De rechtbank heeft de verdachte ook verplicht tot betaling van de proceskosten van de benadeelde partijen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/767387-18
Datum uitspraak: 16 december 2019
Tegenspraak
(Promisvonnis)
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1979 te [geboorteplaats] ,
thans gedetineerd in detentiecentrum Alphen aan den Rijn te Alphen aan den Rijn.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden ter terechtzittingen van 17 april 2019, 3 juli 2019 en 23 september 2019 (pro forma) en 2 december 2019 (inhoudelijk).
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.C.E.T. de Ceuninck van Capelle en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsman mr. H. Weisfelt naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 2 december 2019 - ten laste gelegd dat:
1.
hij, op of omstreeks 19 september 2018 te Den Haag, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door [slachtoffer 1] , (met kracht) op de grond te duwen en/of (onverhoeds) de broek en/of het ondergoed uit te
trekken en/of de handen en/of armen boven haar hoofd (met kracht) vast te houden en/of haar mond te bedekken met een hand en/of haar hoofd opzij te duwen, en/of (aldus) die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te steken en/of heen en weer te bewegen;
2.
hij, op of omstreeks 29 maart 2009 te Venlo, in elk geval in Nederland, door geweld of een andere feitelijkheid en/of bedreiging met geweld of een andere feitelijkheid, te weten door [slachtoffer 2] ,
(met kracht) met de fiets klemrijden en/of van de fiets trekken, althans het ten val brengen van die [slachtoffer 2] , en/of het op de grond houden en/of op haar rug duwen en/of een been op haar borst zetten en/of haar met kracht op de grond geduwd houden en/of op haar te gaan zitten en/of haar hoofd vast te houden, en/of (aldus) die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van een of meer
handelingen die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten door zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] te steken en/of heen en weer te bewegen
en/of die [slachtoffer 2] te dwingen zijn ballen/balzak te likkenen/of zich af te trekken boven het hoofd van die [slachtoffer 2] .

3.Bewijsoverwegingen

3.1
Inleiding
De verdachte wordt verweten dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan verkrachting van [slachtoffer 1] in 2018 (feit 1) en aan verkrachting van [slachtoffer 2] in 2009 (feit 2).
De verdachte heeft ontkend zich schuldig te hebben gemaakt aan de hem tenlastegelegde feiten.
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle aan de verdachte tenlastegelegde feiten.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte dient te worden vrijgesproken van het onder feit 1 ten laste gelegde wegens het ontbreken van overtuigend bewijs. Daartoe is aangevoerd dat de verklaringen van [slachtoffer 1] in onvoldoende mate steun vinden in het overige bewijsmateriaal, terwijl het scenario van de verdachte, inhoudende dat er sprake was van betaalde seks met wederzijds goedvinden, door andere bewijsmiddelen wordt ondersteund.
Voor het onder feit 2 ten laste gelegde heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat uit het dossier voldoende blijkt dat [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden van een verkrachting, maar dat de verdachte niet de persoon is geweest die zich daaraan schuldig heeft gemaakt.
Op specifieke standpunten zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
De beoordeling van de tenlastelegging [1]
Feit 1
De rechtbank ziet zich, mede in het licht van de door de raadsman gevoerde bewijsverweren, gesteld voor de vraag of de verklaringen van [slachtoffer 1] betrouwbaar zijn en of deze verklaringen voldoende steun vinden in andere bewijsmiddelen.
Verklaringen [slachtoffer 1]
heeft vlak na het incident een verklaring bij de politie afgelegd. Zij verklaarde dat zij door een man werd aangesproken toen zij in Den Haag alleen naar huis liep. In het park probeerde de man haar op haar mond te zoenen. Toen zij dat niet wilde – zij zei nee en duwde hem weg – gooide hij haar op de grond. Zij lag met haar rug op het grind en de man trok haar broek en onderbroek naar beneden. Hij draaide haar gezicht met zijn hand in het grind. De man zei: “you bitch, you shut up, you make it worse”. Toen zij iemand wilde bellen gooide hij haar telefoon op het grind. De man drong met zijn penis in haar vagina.
Zij moest huilen. Toen de man klaar was, wilde hij haar thuis brengen en zei hij tegen haar: “zeg niks, dit ruïneert mijn leven”. Hij smeekte haar dus om het niet te zeggen. Op dat moment, zij weet niet hoe dat in haar opkwam, zei zij ‘Geef me dan wat geld’. De man gaf haar € 55,- en zij rende weg. [2]
[slachtoffer 1] heeft aangifte gedaan bij de politie. In de vroege ochtend van 19 september 2018 liep zij naar huis, waarvan het laatste stuk alleen. Toen [slachtoffer 1] alleen was begon een man tegen haar te praten. [3] Al pratende is zij met die man meegelopen en zijn ze op een bankje gaan zitten. Toen zij opstond stond de man ook op en probeerde haar te zoenen. Zij duwde hem met haar handen tegen zijn borst. De man pakte haar bij haar bovenarmen beet en gooide haar op de grond. [slachtoffer 1] , die op haar rug op de grond terecht kwam, riep om hulp en riep: “Stop it”. De man hield haar met één hand tegen de grond en met de andere hand trok hij haar broek en onderbroek uit. De man zei: “better be quiet bitch you are. Be a good girl, be quiet, or it will be worse”, deed zijn hand voor haar mond en drukte haar gezicht naar de zijkant. [slachtoffer 1] probeerde haar telefoon te pakken maar de man griste die uit haar hand en gooide de telefoon op de grond. De man deed haar benen wijd, ging boven op haar liggen en drong met zijn penis in haar vagina en bewoog naar voren en naar achteren, naar de rechtbank begrijpt heen en weer. De man hield haar handen vast boven haar hoofd, zodat zij haar handen niet kon bewegen. [slachtoffer 1] huilde. De man stopte, deed zijn broek aan en zei tegen [slachtoffer 1] dat ze het tegen niemand mocht zeggen omdat het zijn leven kapot zou maken. Hij bood haar geld aan en gaf haar € 55,-. Ze pakte het geld en rende weg. [4] [slachtoffer 1] liep een blauwe plek op haar linker schouder en schaafwonden op haar handen op. [5]
Op 24 juli 2019 heeft [slachtoffer 1] een verklaring bij de rechter-commissaris afgelegd.
Zij verklaarde dat zij met de man op het bankje zat, dat zij opstond en dat de man toen ook opstond. De man pakte haar vast bij haar bovenarmen en kwam met zijn gezicht dicht bij haar gezicht. Zij vroeg de man wat hij aan het doen was en duwde hem met haar vlakke handen tegen zijn bovenlichaam. [slachtoffer 1] verklaarde dat er niet was gesproken over seks, hoeren of betaalde seks. De man had € 50,- naar haar toe gegooid nadat hij tegen haar had gezegd dat zij moest zwijgen, omdat zij anders zijn leven zou ruïneren. De man was aan het janken dat zij het tegen niemand moest zeggen en zei dat zij moest zwijgen. [slachtoffer 1] pakte het geld en rende weg. De schaafplekken op haar handen waren ontstaan omdat de man haar handen, met de handpalmen naar boven, tegen de grond had geduwd. [6]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt vast dat [slachtoffer 1] vanaf het eerste contact met de politie en de twee latere verklaringen die zij heeft afgelegd, heeft verklaard over het tegen haar wil seks moeten hebben en het door de man gebruikte geweld, bestaande uit het op de grond duwen en het opzij duwen van haar hoofd. Zij is op deze en andere essentiële onderdelen gedetailleerd en consistent in haar verklaringen.
Steunbewijs
Verbalisanten hebben waargenomen dat [slachtoffer 1] schaafplekken had op haar gezicht, haar schouders en haar rechterhand. In het haar van [slachtoffer 1] werd organisch materiaal aangetroffen, gelijkend op stukjes boomschors, schelpen en graspollen. [slachtoffer 1] verklaarde dat zij niet wist wat het was maar dat het in haar haar terecht was gekomen toen zij op de grond lag. De verbalisanten zijn met [slachtoffer 1] naar de plaats delict gereden.
Zij herkende het schelpenpad in het park en de verbalisanten namen waar dat het materiaal van het schelpenpad visueel overeenkwam met het aangetroffen materiaal in de haren van [slachtoffer 1] . [7]
[getuige 1] is door de politie als getuige gehoord. Hij verklaarde dat hij, toen hij buiten een sigaretje ging roken, een mannen- en een vrouwenstem hoorde. Hij hoorde gekreun. Op een gegeven moment zag hij een meisje, naar later bleek [slachtoffer 1] , rennen. Hij zag dat ze viel. Hij liep naar haar toe en vroeg of alles goed was. Hij zag dat ze geschrokken was en dat de make-up op haar gezicht was uitgelopen. Ze zei tegen hem: “I just was raped”. [getuige 1] belde de politie. [8] In een aanvullende verklaring heeft [getuige 1] verklaard dat hij eerst een man en een vrouw hoorde praten en dat hij daarna gekreun hoorde. Na het gekreun hoorde hij de man zeggen: “Please come back”. Het meisje zou vervolgens in het Engels hebben verklaard: “je mag me altijd neuken, als je me nu maar laat gaan”. De man zei vervolgens: “niemand mag dit weten”, waarop het meisje reageerde: “niemand komt er achter”. Het meisje klonk volgens [getuige 1] hopeloos, radeloos en machteloos. Vervolgens begon het meisje te rennen en viel ze. Ze bleef liggen en keek heel angstig. Toen [getuige 1] haar gezicht zag dacht hij: “dit klopt niet”. [9] Het meisje was in shock en huilde. [10] Het meisje had gezegd dat de man haar onderweg had aangesproken. [11]
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard vaginale seks te hebben gehad met [slachtoffer 1] op een schelpenpad naast een bankje in Den Haag op 19 september 2018. [12]
Tussenconclusie
In het haar van [slachtoffer 1] is organisch materiaal afkomstig van het schelpenpad aangetroffen. Die bevindingen geven steun aan de verklaring van [slachtoffer 1] dat zij op haar rug op de grond heeft gelegen en met haar hoofd op het schelpenpad. De verdachte heeft verklaard dat de seksuele handelingen waarover [slachtoffer 1] heeft verklaard, hebben plaatsgevonden. De verklaringen van [slachtoffer 1] vinden verder steun in de verklaringen van [getuige 1] . Daaruit kan worden afgeleid dat zij angstig was, geschrokken, huilde en dat de make-up op haar gezicht was uitgelopen. Bovendien heeft deze getuige ook verklaard dat de verdachte zou hebben gezegd dat niemand het te weten mag komen. De verklaringen van [slachtoffer 1] met betrekking tot het geweld vinden tot slot steun in het bij haar waargenomen letsel, zij heeft immers verklaard dat de man haar op haar rug op de grond heeft gegooid en de zijkant van haar gezicht en handpalmen in het schelpenpad heeft geduwd.
De rechtbank is in tegenstelling tot de verdediging van oordeel dat er voldoende steunbewijs voorhanden is en dat de verklaring van [slachtoffer 1] voldoende betrouwbaar is om daarop een bewezenverklaring te baseren.
Het door de verdachte geschetste scenario
De verdachte heeft – samengevat – verklaard dat hij voor het treinstation zo’n beetje tegen [slachtoffer 1] is aangelopen, naar de rechtbank begrijpt recht op elkaar afliepen. Zij zouden samen de fiets- en voetgangerstunnel zijn ingelopen. [slachtoffer 1] zou hem een aanbod hebben gedaan voor seks tegen betaling van € 50,-. Welke seksuele handelingen er zouden plaatsvinden voor die € 50,- werd niet besproken. [slachtoffer 1] heeft de verdachte gepijpt en ze hebben vaginale seks gehad. De seks vond plaats naast het bankje op het schelpenpad in plaats van op het gras, omdat het die nacht koud was en regende, althans zo verklaarde de verdachte bij de politie. Ter terechtzitting heeft de verdachte verklaard dat het koud was en het gras mogelijk bedekt was met dauw. Na de seks zei [slachtoffer 1] dat ze € 100,- wilde hebben in plaats van de afgesproken € 50,-. De verdachte zei dat ze dit niet hadden afgesproken en [slachtoffer 1] werd heel boos, waarop de verdachte haar al het geld dat hij bij zich had gaf, in totaal € 55,-.
Tussenconclusie
De rechtbank acht het door de verdachte geschetste scenario niet geloofwaardig, omdat die verklaring op onderdelen niet juist blijkt te zijn. Daartoe is in het bijzonder het volgende van belang. Uit de camerabeelden van de omgeving van treinstation Hollands Spoor volgt dat de verdachte een aantal keer naar [slachtoffer 1] heeft gekeken toen zij afscheid nam van een klasgenoot. Uit die beelden blijkt ook dat de verdachte de fiets- en voetgangerstunnel voorbijgaat en een aantal keer heen en weer loopt. Hieruit concludeert de rechtbank dat de verdachte het juiste moment afwachtte om [slachtoffer 1] te benaderen, hetgeen anders is dan zijn verklaring dat zij elkaar spontaan tegenkwamen. Vervolgens staat [slachtoffer 1] dan een aantal minuten stil op de Stationsweg en zij kijkt op haar telefoon. Op het moment dat [slachtoffer 1] richting de tunnel loopt, begint de verdachte terug te lopen naar de tunnel en loopt hij achter haar aan de tunnel in. Ook dit is anders dan de verdachte heeft verklaard.
Zij zijn immers niet samen de tunnel ingelopen, maar hij is achter haar aangegaan. Hij heeft daarmee het initiatief genomen om contact te leggen en niet [slachtoffer 1] . Daarnaast was het in de vroege ochtend van 19 september 2018 niet koud en het regende ook niet. Het was zelfs uitzonderlijk warm voor de tijd van het jaar. Tot slot heeft [getuige 1] niet verklaard over een ruzie tussen [slachtoffer 1] en de verdachte; [getuige 1] heeft immers verklaard dat [slachtoffer 1] tegen de verdachte zei: “als je me nu maar laat gaan” en “niemand komt erachter”. Tevens constateert de rechtbank dat de verdachte ter terechtzitting op diverse onderdelen anders heeft verklaard dan hij heeft gedaan in zijn verhoor tegenover de politie, in het bijzonder over wie het initiatief nam, hoe het aanbod tot seks tot stand is gekomen en hoe [slachtoffer 1] zich zou hebben gedragen.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank ziet op grond van het voorgaande geen aanleiding om aan de geloofwaardigheid of betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 1] te twijfelen; zij zijn daarom bruikbaar voor het bewijs.
Nu voorts het wettig bewijs voorhanden is en het door de verdachte geschetste scenario terzijde wordt geschoven acht de rechtbank op grond van de inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband bezien, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich aan de onder 1 ten laste gelegde verkrachting van [slachtoffer 1] heeft schuldig gemaakt.
Feit 2
[slachtoffer 2] heeft aangifte gedaan bij de politie. In de vroege ochtend van 29 maart 2009 is [slachtoffer 2] vanuit Venlo naar de woning van haar ouders in [woonplaats] gefietst, waarvan het laatste stuk alleen. Op het moment dat zij alleen fietste belde zij met haar vriendin. Toen [slachtoffer 2] dit gesprek beëindigde zag ze iets vanuit haar rechterooghoek. Toen ze omkeek viel ze meteen languit in het gras. Toen ze opstond werd ze door een man tegen gehouden en op de grond geduwd. Het volgende dat zij zich kan herinneren is dat zij in de sloot lag. Zij lag met haar rug tegen de zijkant van de sloot en met haar benen in het water. Omdat zij door de man naar achteren werd geduwd kon zij niet overeind komen. De man ging bovenop haar zitten, met zijn benen ter hoogte van haar middel, met aan iedere zijde van haar lichaam een been. De man schoof met zijn onderlichaam in de richting van haar gezicht en duwde zijn penis in haar mond. De man ging met zijn penis op en neer in haar mond en zij moest haar hoofd op en neer bewegen. [slachtoffer 2] weet niet of hij gezegd heeft dat zij haar hoofd op en neer moest bewegen of dat hij haar hoofd heeft vastgepakt en op en neer heeft bewogen. Het was voor haar in ieder geval duidelijk wat hij wilde. De man haalde vervolgens zijn penis uit haar mond en trok zichzelf af boven haar gezicht. De man zei: “lik aan mijn ballen”. [slachtoffer 2] was zo bang dat zij deed wat hij vroeg. Daarna heeft de man weer zijn penis in haar mond gedaan. Toen de man gestopt was zei hij: “het spijt mij zo”. Het leek alsof hij huilde of bijna huilde. De man pakte haar telefoon uit haar tas en fietste weg in de richting van Venlo. [13]
Diezelfde dag heeft [getuige 2] tegenover de politie verklaard dat er, toen hij naar huis fietste, ineens een fietser voor hem opdook. De man fietste in de richting van Venlo. Toen hij verder fietste hoorde hij een vrouw, naar later bleek [slachtoffer 2] , roepen. De stem klonk angstig en zij vroeg of hij wilde stoppen. Hij zag dat ze gehuild had, haar hele gezicht besmeurd was met uitgelopen make-up en mascara en dat ze overstuur was. Ze vertelde dat ze door een man in de berm was geduwd, dat ze zich heel erg smerig voelde en dat ze dingen bij die man heeft moeten doen. [14]
Tussenconclusie
De rechtbank stelt op basis van bovenstaande bewijsmiddelen – in onderlinge samenhang bezien – vast dat [slachtoffer 2] het slachtoffer is geworden van een verkrachting. De vraag die vervolgens beantwoord dient te worden is of de verdachte als dader van die verkrachting kan worden aangemerkt. De verdachte heeft verklaard nooit in Venlo te zijn geweest en niets met die verkrachting te maken te hebben.
Forensisch bewijs
De politie heeft in de woning van [slachtoffer 2] twee bruine sjaals veiliggesteld die [slachtoffer 2] droeg ten tijde van de verkrachting. [15] Die sjaals werden door de politie bemonsterd en veiliggesteld [ [(#1)] ] en [ [(#2)] ] omdat er mogelijk sperma op was aangetroffen. [16]
Een medewerker van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) heeft de bemonstering [(#2)] onderzocht. Testen hebben uitgewezen dat er op die bemonstering aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van spermavloeistof. Uit de bemonstering is een DNA-profiel verkregen. Dit DNA-profiel leverde destijds geen match op met een DNA-profiel dat in de Nederlandse DNA-databank voor strafzaken is opgenomen. Het DNA-profiel uit de bemonstering [(#2)] van de bruine sjaal is op 12 november 2009 onder de naam ‘onbekende man A’ opgenomen in de DNA-databank. [17] Op 4 januari 2019 is het DNA-profiel van de verdachte, na verdenking van het onder feit 1 tenlastegelegde, opgenomen in diezelfde databank. Op 7 januari 2019 bleek zijn profiel overeen te komen met het profiel gekoppeld aan ‘onbekende man A’. De matchkans is daarbij berekend op kleiner dan één op één miljard, naar de rechtbank begrijpt de hoogste mate van zekerheid. [18]
Oordeel van de rechtbank
Gelet op de vindplaats van het DNA-materiaal (de sjaal die [slachtoffer 2] droeg ten tijde van de verkrachting) is er een verband tussen de donor van het celmateriaal en de tenlastegelegde verkrachting, de dader heeft zich immers boven die sjaal afgetrokken. Dat in het rapport van het NFI staat beschreven dat de aanwezigheid van spermacellen op de sjaal niet microscopisch is aangetoond en er dus geen sperma is aangetroffen op die sjaal, zoals aangevoerd door de verdediging, brengt nog niet mee dat het aangetroffen materiaal geen daderspoor is. Uit het uitgevoerde onderzoek volgt namelijk dat in de bemonsteringen aanwijzingen zijn verkregen voor de aanwezigheid van spermavloeistof. De rechtbank is daarom van oordeel dat daaruit genoegzaam blijkt dat het onderzochte celmateriaal delictgerelateerd is. Op basis van de resultaten van het DNA-onderzoek, in samenhang bezien met de aangifte van [slachtoffer 2] en de afgelegde verklaring door [getuige 2] , concludeert de rechtbank dat het op de sjaal van aangeefster aangetroffen DNA afkomstig is van de verdachte en dat de verdachte de dader van de verkrachting van [slachtoffer 2] is geweest.
De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van feit 2.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart bewezen dat de verdachte:
1.
op 19 september 2018 te Den Haag door geweld en bedreiging met geweld, te weten door [slachtoffer 1] , (met kracht) op de grond te duwen en de broek en het ondergoed uit te
trekken en de handen en armen boven haar hoofd vast te houden en haar mond te bedekken met een hand en haar hoofd opzij te duwen, aldus die [slachtoffer 1] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 1] , te weten door zijn penis in de vagina van die [slachtoffer 1] te steken en heen en weer te bewegen;
2.
op of omstreeks 29 maart 2009 te Venlo, door geweld en bedreiging met geweld, te weten door [slachtoffer 2] , met kracht het ten val brengen van die [slachtoffer 2] , en het op de grond houden en op haar rug duwen en een been op haar borst zetten en haar met kracht op de grond geduwd houden en op haar te gaan zitten en haar hoofd vast te houden, aldus die [slachtoffer 2] heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer 2] , te weten door zijn penis in de mond van die [slachtoffer 2] te steken en heen en weer te bewegen en die [slachtoffer 2] te dwingen zijn ballen/balzak te likken en zich af te trekken boven het hoofd van die [slachtoffer 2] .

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft primair gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes jaren, en dat tevens aan de verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: tbs-maatregel) met dwangverpleging wordt opgelegd. Subsidiair heeft de officier van justitie gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twaalf jaren.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat op basis van de beschikbare rapportages niet kan worden geconcludeerd dat er bij de verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens en dat er daarom geen tbs-maatregel kan worden opgelegd. Indien de rechtbank wel overgaat tot oplegging van de tbs-maatregel, moet, gelet op de gemiddelde lange duur van die maatregel, daarmee rekening worden gehouden in de op te leggen gevangenisstraf, aldus de raadsman.
Meer subsidiair heeft de raadsman betoogd dat rekening dient te worden gehouden met de 1296 dagen die de verdachte reeds in het kader van een andere veroordeling moet uitzitten.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich op 29 maart 2009 en op 19 september 2018 schuldig gemaakt aan een verkrachting van een jonge vrouw. In maart 2009, in de buurt van Venlo, heeft hij in de vroege morgen [slachtoffer 2] gedwongen hem te pijpen. Hij heeft haar eerst ten val gebracht en in de sloot getrokken en is vervolgens bovenop haar gaan zitten. Hij heeft zich ook, zittend bovenop haar, afgetrokken. In september 2018 heeft de verdachte [slachtoffer 1] , nadat hij haar ’s nachts in de buurt van het station Hollands Spoor in Den Haag had aangesproken, op een schelpenpad verkracht. Met zijn handelen heeft de verdachte een uiterst beangstigende situatie voor de slachtoffers gecreëerd, waarbij hij op ernstige wijze de lichamelijke en geestelijke integriteit van de slachtoffers heeft geschonden. Het is algemeen bekend dat een verkrachting langdurige en ernstige schade kan toebrengen aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Uit de ter terechtzitting namens [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt welke gevolgen de verkrachtingen voor hen hebben gehad. [slachtoffer 2] zegt voor het leven getekend te zijn en zij kan wat er die nacht is gebeurd na ruim tien jaar nog altijd niet benoemen, omdat het haar zo’n pijn doet. Zij zegt ook dat de geestelijke wond die als gevolg van de verkrachting bij haar was ontstaan opnieuw is opengegaan toen de dader werd achterhaald. Zij hoopt na de rechtszaak meer rust te vinden. [slachtoffer 1] kreeg na de verkrachting last van nachtmerries en slaapt slecht. Zij kreeg ook last van depressies en huilde veel. Zij heeft door de verkrachting besloten terug te gaan naar [land] . Zij voelde zich in Den Haag niet meer veilig. Beide slachtoffers hebben psychische hulp gezocht om met de gebeurtenis om te leren gaan. En beiden verklaren dat niet alleen zijzelf, maar ook hun naasten onder de verkrachtingen hebben geleden.
Het is duidelijk dat de verdachte de belangen van de slachtoffers volstrekt heeft genegeerd en de bevrediging van zijn eigen seksuele behoeften voorop heeft gesteld. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Documentatie
De rechtbank heeft kennis genomen van het strafblad van de verdachte van 6 november 2019. Hieruit volgt dat de verdachte eerder is veroordeeld. Hij heeft een reeks veroordelingen op zijn naam staan voor vermogensdelicten; de meeste daarvan pleegde hij voor zijn 20e levensjaar. Het valt de rechtbank op dat hij in 2010 als hij rond de 30 jaar oud is, voor het eerst wordt verdacht van een zedenmisdrijf. Deze zaak wordt in 2017 afgedaan met een sepot vanwege het tijdsverloop. In het Verenigd Koninkrijk is de verdachte in 2013 veroordeeld tot tien jaar gevangenisstraf voor drie zedendelicten, waaronder een poging tot verkrachting en een verkrachting. De tenuitvoerlegging van deze straf is door Nederland overgenomen. Ten tijde van het in september 2018 gepleegde feit, was de verdachte voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Inmiddels is die voorwaardelijke invrijheidstelling herroepen.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennis genomen van het Pro Justitia rapport van het psychiatrisch onderzoek van C.J.F. Kemperman van 6 maart 2019 en van het rapport van het psychologisch onderzoek van 20 februari 2019 van T. ’t Hoen. Beide onderzoekers hebben de verdachte vrijwel niet gesproken. De verdachte heeft namelijk niet willen meewerken aan de onderzoeken en om die reden konden zij niet beoordelen of de verdachte ten tijde van het hem tenlastegelegde lijdende was aan een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens. Zij hebben allebei geadviseerd de verdachte te laten observeren in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC). De verdachte is in de periode van 28 augustus 2019 tot en met 9 oktober 2019 opgenomen geweest in het PBC en daar geobserveerd.
T.W.D.P. van Os (psychiater) en B.H. Boer (klinisch psycholoog) hebben, in samenwerking met de overige leden van het onderzoeksteam van het PBC, een onderzoek ingesteld naar de geestvermogens van de verdachte. Zij hebben hun bevindingen vastgelegd in een Pro Justitia rapport, dat op 27 november 2019 is uitgebracht. Hieruit blijkt dat de verdachte ook aan het onderzoek in het PBC zijn medewerking heeft geweigerd. Door die weigering hebben de psychiater en de psycholoog geen informatie gekregen uit eigen gesprekken en is geen test- en neuropsychologisch onderzoek verricht. Of er een ziekelijke stoornis en/of een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten grondslag ligt aan zijn terugkerend antisociaal en seksueel afwijkend gedrag kan daarom volgens de gedragsdeskundigen niet worden vastgesteld. Door de weigering aan het onderzoek deel te nemen, kon ook geen klinische inschatting van het recidiverisico worden vastgesteld. Op basis van een recidive inschattingsinstrument (STATIC-99R) concluderen de rapporteurs dat de kans op recidive bij de verdachte hoog is. Tot een oordeel over een behandeladvies of binnen welke juridische kaders een dergelijke behandeling zou plaatsvinden, konden de rapporteurs door de weigering van de verdachte, geen uitspraken doen.
De gedragsdeskundigen stellen dat er geen aanwijzingen zijn dat de weigering aan het onderzoek mee te werken voortkomt uit psychopathologie.
Straf en maatregel
Volgens de rechtbank is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur een passende reactie op de door de verdachte gepleegde verkrachtingen. De rechtbank ziet zich, mede gezien de eis van de officier van justitie, voor de vraag gesteld of daarnaast aanleiding bestaat om aan de verdachte een tbs-maatregel op te leggen.
Om een tbs-maatregel te kunnen opleggen dient, ingevolge het eerste lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), de vraag te worden beantwoord of bij verdachte ten tijde van het begaan van het feit een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens bestond, en of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist. Voorts is krachtens de wet voor een last tot terbeschikkingstelling een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater, die de verdachte hebben onderzocht, vereist.
Op grond van artikel 37a, derde lid, Sr juncto artikel 37, derde lid, Sr kan ook aan een weigerende observandus een tbs-maatregel worden opgelegd. De eis van een (volwaardig) multidisciplinair onderzoek vervalt in dat geval. Er zal wel moeten worden vastgesteld dat bij de weigerende verdachte sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens ten tijde van het plegen van het feit. Het is in deze gevallen de rechter die vaststelling zal moeten doen, uiteraard met grote behoedzaamheid. Voor haar beslissing dient de rechtbank dan wel voldoende steun te vinden in hetgeen gedragsdeskundigen zo mogelijk wél hebben kunnen vaststellen en hetgeen de rechtbank verder aan feiten en omstandigheden is gebleken met betrekking tot de persoon van verdachte.
Uit de hiervoor besproken rapportages blijkt dat de verdachte categorisch heeft geweigerd aan de onderzoeken mee te werken. In deze zaak zal de rechtbank daarom zelf moeten komen tot een beoordeling of ten tijde van de verkrachtingen sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van de geestvermogens van de verdachte.
De rechtbank betrekt in die beoordeling het volgende.
De verdachte heeft tweemaal een jonge vrouw verkracht. Daarin ziet de rechtbank aanwijzingen voor seksueel deviant gedrag en voor antisociale trekken bij de verdachte. Voorts blijkt uit het dossier dat de verdachte na beide verkrachtingen opmerkelijk gedrag heeft vertoond. Na de verkrachting van [slachtoffer 2] in 2009 zei hij haar twee keer dat het hem speet. Tegen [slachtoffer 1] zei hij na de verkrachting dat zij daarover niemand mocht vertellen omdat dat zijn leven zou ruineren. Daarnaast is de verdachte in het Verenigd Koninkrijk veroordeeld voor drie zedenfeiten en is de kans dat hij (opnieuw) zal recidiveren volgens de rapporteurs van het PBC aanzienlijk. In dit licht is een behandeling van de verdachte wenselijk, zeker nu uit de gedragsonderzoeken blijkt dat hij niet voor behandeling openstaat. De verwachting is dan ook dat hij niet zelf hulp zal inschakelen.
Daar staat tegenover dat uit zijn gedrag ter zitting de rechtbank niet heeft kunnen afleiden dat bij de verdachte sprake was van een voor de rechtbank kenbare gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Evenmin beschikt de rechtbank over oude persoonlijkheidsrapportages of andere documenten waaruit de geestesgesteldheid van de verdachte over een langere periode kan worden beoordeeld. Ook het milieuonderzoek in het PBC biedt onvoldoende aanknopingspunten, omdat daarin veel onduidelijk is gebleven over zijn levensloop vanwege de weigerachtige houding van de verdachte.
Op basis van het bovenstaande is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten in het dossier zitten om vast te kunnen stellen dat er sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens bij het begaan van de verkrachtingen. Dat maakt dat het opleggen van een tbs-maatregel thans niet mogelijk is. Volgens de rechtbank is behandeling van de verdachte weliswaar wenselijk, maar dat is onvoldoende voor het kunnen opleggen van de maatregel.
De rechtbank is daarom van oordeel dat gezien de ernst van de delicten, de ingrijpende gevolgen ervan voor de slachtoffers en de maatschappij, en vanwege de wens de maatschappij tegen de verdachte te beschermen, een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend en geboden is. De rechtbank legt de verdachte een gevangenisstraf op van tien jaar.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1] (feit 1)
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend strekkende tot betaling van een bedrag van € 36.680,- als vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, nu de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak van feit 1, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman betoogd dat de studievertraging niet is onderbouwd en dat uit het dossier onvoldoende blijkt dat de iPhone kapot is gegaan ten gevolge van het ten laste gelegde. Tevens dient de gevorderde immateriële schade gematigd te worden.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het onder 1 bewezen verklaarde feit.
Ten aanzien van de materiële schade overweegt de rechtbank als volgt.
- De schadepost collegegeld is niet betwist en komt de rechtbank redelijk voor zodat dit bedrag (€ 1.030,-) zal worden toegewezen.
- De schadepost iPhone (€ 200,-) zal worden toegewezen nu uit het dossier voldoende blijkt dat die telefoon beschadigd is geraakt ten tijde van het bewezen verklaarde feit, die telefoon is immers door de verdachte op de grond gegooid.
- De schadepost studievertraging is gelet op de betwisting thans onvoldoende onderbouwd. Uit de vordering blijkt niet dat de benadeelde partij daadwerkelijk studievertraging heeft opgelopen. Dat betekent dat de rechtbank zonder nader onderzoek, dat de perken van dit strafgeding te buiten zou gaan, niet kan vaststellen of vergoeding van die schade aan de orde is. De rechtbank zal de benadeelde partij dan ook niet-ontvankelijk verklaren voor dit deel van de vordering aangezien een nadere behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de immateriële schade is de rechtbank van oordeel dat de vordering voldoende is onderbouwd tot een bedrag van € 12.000,-. Naar het oordeel van de rechtbank is het gevorderde bedrag van € 15.000,- hoger dan naar het oordeel van de rechtbank doorgaans in vergelijkbare gevallen wordt toegewezen. Het deel van deze vordering dat het bedrag van € 12.000,- te boven gaat zal worden afgewezen.
De rechtbank zal daarom de vordering toewijzen tot een bedrag van € 13.230,-, te weten € 1.230,- aan materiële schade en € 12.000,- aan immateriële schade.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 1.230,-) met ingang van 26 november 2019, de datum van indiening van de vordering;
- over de immateriële schade (€ 12.000,-) met ingang van 19 september 2018, de dag waarop de schade is ontstaan.
Nu de vordering grotendeels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 720,- (2 punten liquidatietarief ad € 360,-), en in de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.230,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.230,- vanaf 26 november 2019, en over een bedrag van € 12.000,- vanaf 19 september 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 1] .
7.2
De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
De benadeelde partij heeft een vordering ingediend strekkende tot betaling van een bedrag van € 12.830,55 als vergoeding van materiële en immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, nu de benadeelde partij wordt bijgestaan door een advocaat gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat, gelet op de bepleite vrijspraak van feit 2, de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vordering.
Subsidiair heeft de raadsman de vordering niet inhoudelijk betwist.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden als gevolg van het onder 2 bewezen verklaarde feit. De rechtbank zal de vordering toewijzen, aangezien deze voldoende is onderbouwd en niet is betwist door of namens de verdachte.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen:
- over de materiële schade (€ 830,55) met ingang van 27 november 2019, de datum van indiening van de vordering;
- over de immateriële schade (€ 12.000,-) met ingang van 29 maart 2009, de dag waarop de schade is ontstaan.
Het voorgaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 720,- (2 punten liquidatietarief ad € 360,-)nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Nu de verdachte zal worden veroordeeld en hij jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door dit feit is toegebracht, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 12.830,55, te vermeerderen met de wettelijke rente over een bedrag van € 830,55 vanaf
27 november 2019, en over een bedrag van € 12.000,- vanaf 29 maart 2009, beide tot aan de dag van de algehele voldoening, ten behoeve van [slachtoffer 2] .

8.De inbeslaggenomen goederen

De officier van justitie en de verdediging hebben geen standpunt ingenomen omtrent de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.1
Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank de teruggave gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen aan [slachtoffer 1] .

9.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen: 36f, 57 en 242 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1:
verkrachting;
ten aanzien van feit 2:
verkrachting;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een
gevangenisstraf voor de duur van 10 (TIEN) JAREN;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij deels toe tot een bedrag van
€ 13.230,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.230,00 vanaf 26 november 2019, en over een bedrag van € 12.000,- vanaf 19 september 2018 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige materiele deel van de vordering niet-ontvankelijk in haar vordering is;
wijst het overige deel van de immateriële vordering af;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 720,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 13.230,-, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 1.230,- vanaf
26 november 2019, en over een bedrag van € 12.000,- vanaf 19 september 2018 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
101 dagen. Het toepassen van vervangende hechtenis ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe tot een bedrag van
€ 12.830,55en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 830,55 vanaf 27 november 2019 en over een bedrag van € 12.000,- vanaf 29 maart 2009 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [slachtoffer 2] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op € 720,-, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van
€ 12.830,55, vermeerderd met de wettelijke rente over een bedrag van € 830,55 vanaf
27 november 2019 en over een bedrag van € 12.000,- vanaf 29 maart 2009 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
99 dagen.Het toepassen van vervangende hechtenis ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen;
beslag
gelast de teruggave aan [slachtoffer 1] van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen, te weten:
1. STK Ondergoed
onderbroek van het slachtoffer;
2 1.00 STK Broek Kl: zwart
legging broek van het slachtoffer.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.F.H. van Eijk, voorzitter,
mr. I.K. Spros, rechter,
mr. H.C.L. Vreugdenhil, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. M. Wouters, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 16 december 2019.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Waar wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2018253739, van de politie eenheid Den Haag, Dienst Regionale Recherche, met bijlagen (doorgenummerd blz. 1 t/m 658).
2.Proces-verbaal van bevindingen informatief gesprek zeden, p. 46-51.
3.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 101.
4.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 103-106.
5.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 1] , p. 107 en 110 en proces-verbaal van 7 januari 2019, p. 54.
6.Proces-verbaal verhoor van getuige [slachtoffer 1] , RC-nummer 19/72, d.d. 24 juli 2019.
7.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 66.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 26.
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 36 en 37.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 38.
11.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] , p. 39.
12.Verklaring verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 2 december 2019.
13.Proces-verbaal aangifte [slachtoffer 2] , p. 380-385.
14.Proces-verbaal van verhoor [getuige 2] , p. 367 en 368.
15.Proces-verbaal van bevindingen, p. 354.
16.Proces-verbaal sporenonderzoek, p. 407 - 408.
17.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI d.d. 1 december 2009, p. 509-515.
18.Een geschrift, te weten een rapport van het NFI met bijlage d.d. 7 januari 2019, p. 339-342.