ECLI:NL:GHAMS:2019:2892

Gerechtshof Amsterdam

Datum uitspraak
6 augustus 2019
Publicatiedatum
7 augustus 2019
Zaaknummer
23-004027-17
Instantie
Gerechtshof Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de politierechter inzake mishandeling met zwaar lichamelijk letsel

In deze zaak heeft het gerechtshof Amsterdam op 6 augustus 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland. De verdachte was eerder veroordeeld voor mishandeling, waarbij zwaar lichamelijk letsel was toegebracht aan het slachtoffer. Het hof heeft het hoger beroep ingesteld door de verdachte tegen het vonnis van 9 november 2017, waarin de politierechter een taakstraf had opgelegd. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 20 november 2016 in IJmuiden, waar de verdachte de aangever, [slachtoffer], een vuistslag op de mond gaf, wat resulteerde in het verlies van twee voortanden en andere verwondingen.

Tijdens de zitting in hoger beroep op 23 juli 2019 heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging van de raadsman gehoord. Het hof oordeelde dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen was, en sprak de verdachte daarvan vrij. Echter, het subsidiair ten laste gelegde, namelijk de mishandeling met zwaar lichamelijk letsel, werd wel bewezen verklaard. Het hof concludeerde dat de reactie van de verdachte niet voldeed aan de vereisten van proportionaliteit, en verwierp het beroep op noodweer.

De verdachte werd uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was begaan, en de impact op het slachtoffer, die aanzienlijke lichamelijke schade had opgelopen. Het hof benadrukte dat dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onveiligheid in de samenleving.

Uitspraak

afdeling strafrecht
parketnummer: 23-004027-17
datum uitspraak: 6 augustus 2019
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 9 november 2017 in de strafzaak onder parketnummer 15-158880-17 tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1986,
adres: [adres].

Onderzoek van de zaak

Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 23 juli 2019.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.

Tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
primair
hij op of omstreeks 20 november 2016 te IJmuiden, gemeente Velsen aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten twee ontbrekende voortanden inclusief wortel en/of een vervormd verhemelte en/of een los stuk kaakbot, heeft toegebracht door hem een vuistslag op de mond te geven;
subsidiairhij op of omstreeks 20 november 2016 te IJmuiden, gemeente Velsen [slachtoffer] heeft mishandeld door hem een vuistslag op de mond te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten twee ontbrekende voortanden inclusief wortel en/of een vervormd verhemelte en/of een los stuk kaakbot ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.

Vonnis waarvan beroep

Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.

Bewijsoverwegingen

Met de politierechter is het hof van oordeel dat het primair ten laste gelegde niet wettig en overtuigend bewezen is, zodat de verdachte daarvan zal worden vrijgesproken. Het hof zal dit oordeel niet nader motiveren omdat de advocaat-generaal dit heeft gevorderd en de raadsman dit heeft bepleit.
De raadsman heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de verdachte ook van het subsidiair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe is aangevoerd dat niet bewezen kan worden dat de aangever [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht en dat de verdachte een beroep op noodweer toekomt.
Het hof neemt als vaststaand aan dat op 20 november 2016 op een parkeerplaats in IJmuiden een fysieke confrontatie heeft plaatsgevonden tussen de verdachte en de aangever [slachtoffer].
De aangever heeft verklaard dat hij de verdachte uit ergernis over diens parkeergedrag aansprak, hem vervolgens met twee handen bij zijn kleding vastpakte, maar hem direct daarna weer losliet en zijn handen langs zijn zij liet vallen, waarop de verdachte met zijn vuist op de mond van de aangever heeft geslagen.
De verdachte heeft verklaard dat de aangever hem, nadat hij uit zijn auto was gestapt, bij zijn nek greep en zijn gezicht tegen de dakrand van zijn auto drukte en dat hij de aangever in reactie hierop een vuistslag heeft gegeven. Twee getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien dat de aangever de verdachte bij de jas of de kraag pakte en dat de verdachte daarop de aangever (met de vuist) in het gezicht sloeg.
Het hof van is oordeel dat, voor zover al sprake zou zijn van een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding van de zijde van de aangever, de reactie van de verdachte niet voldoet aan de vereisten van proportionaliteit. Het geven van een dermate harde vuistslag op de mond van de aangever ten gevolge waarvan het (hierna te bespreken) letsel aan het gebit van de aangever is ontstaan, staat immers geenszins in een redelijke verhouding tot de aanranding zoals de verdachte heeft omschreven. Het beroep op noodweer wordt verworpen.
Het hof is daarnaast van oordeel dat de vuistslag die de verdachte de aangever op zijn mond heeft gegeven, zwaar lichamelijk letsel tot gevolg heeft gehad.
Uit de schriftelijke verklaring van huisarts [naam] van 21 november 2016 blijkt namelijk dat door de klap de twee middelste voortanden van de aangever (aan de bovenzijde) er met de wortel zijn uitgeslagen, het verhemelte vervormd was, aan de onderlip een rafelige wond was ontstaan en een los stuk kaakbot verwijderd moest worden, hetgeen operatief ingrijpen vergde. De wond is overhecht en na genezing daarvan diende een plan te worden opgesteld in verband met de vervanging van de ontbrekende voortanden.
Gelet op de aard van de beschadiging van het gebit van de aangever is naar het oordeel van het hof geen sprake op uitzicht op volledig herstel; weliswaar zal optisch herstel van het gebit mogelijk zijn door het plaatsen van kunststof elementen, maar de eigen voortanden van de aangever zijn na het incident niet teruggevonden en zullen dus nooit meer deel uitmaken van zijn gebit. Gelet op de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en de duur c.q. het uitblijven van herstel, is het hof van oordeel dat dit letsel zwaar lichamelijk letsel in de zin van artikel 82 van het Wetboek van Strafrecht oplevert. Het verweer van de raadsman wordt ook in zoverre verworpen.

Bewezenverklaring

Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 20 november 2016 te IJmuiden, gemeente Velsen, [slachtoffer] heeft mishandeld door hem een vuistslag op de mond te geven, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten twee ontbrekende voortanden inclusief wortel en een vervormd verhemelte en een los stuk kaakbot ten gevolge heeft gehad.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezen verklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel ten gevolge heeft.

Strafbaarheid van de verdachte

Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.

Oplegging van straf

De politierechter heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren subsidiair 20 dagen hechtenis voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als door de rechter in eerste aanleg opgelegd.
De raadsman heeft het hof, in geval van een bewezenverklaring, verzocht de verdachte een grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich naar aanleiding van een ruzie om een parkeerplek schuldig gemaakt aan mishandeling door een ander met de vuist op de mond te slaan. Het slachtoffer heeft hierdoor zwaar lichamelijk letsel opgelopen, bestaande uit twee ontbrekende voortanden, een vervormd verhemelte, een los stuk kaakbot en een rafelige wond aan de onderlip. Het slachtoffer heeft zich onder medische behandeling moeten stellen. Het incident heeft op straat plaatsgevonden, waardoor diverse omstanders hiervan getuige zijn geweest. Door aldus te handelen heeft de verdachte op ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Algemene ervaringsregels leren dat slachtoffers van een dergelijk feit nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Bovendien kunnen dergelijke feiten bijdragen aan gevoelens van onrust en onveiligheid in de samenleving, in het bijzonder bij omstanders.
Het hof acht, alles afwegende, een taakstraf van na te melden duur passend en geboden. Daarvan zal een deel in voorwaardelijke vorm worden gegoten om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw schuldig te maken aan strafbare feiten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 63 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
80 (tachtig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
40 (veertig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. J.J.I. de Jong, mr. W.M.C. Tilleman en mr. J. Piena, in tegenwoordigheid van mr. A.S.E. Evelo, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 6 augustus 2019.
mr. J.J.I. de Jong en mr. J. Piena zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]
.