ECLI:NL:RBAMS:2019:7539

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
11 oktober 2019
Zaaknummer
C/13/658267 / HA ZA 18-1234
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van verzet tegen verstekvonnis en de gevolgen van bekendheid met het vonnis

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in een verzetprocedure. De eiser, [eiser], had eerder een verstekvonnis verkregen tegen de besloten vennootschap DIFFERENT WINDOWS B.V. (DW) op 22 augustus 2018. DW kwam in verzet tegen dit verstekvonnis, maar de rechtbank oordeelde dat DW niet-ontvankelijk was in haar verzet. De rechtbank overwoog dat DW niet tijdig in verzet was gekomen, aangezien de verzetdagvaarding pas op 27 november 2018 was ingediend, terwijl de verzettermijn op basis van de wet op 2 november 2018 was verstreken. De rechtbank concludeerde dat DW op de hoogte was van het verstekvonnis, onder andere door een telefoongesprek met een derde partij, en dat zij had nagelaten om tijdig actie te ondernemen. Hierdoor werd DW niet in haar verzet ontvangen en werd het verstekvonnis bekrachtigd. Tevens werd DW veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. In reconventie werden de vorderingen van DW afgewezen, omdat deze onlosmakelijk verbonden waren met de verstekveroordeling.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/658267 / HA ZA 18-1234
Vonnis van 9 oktober 2019
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser in de hoofdzaak,
gedaagde in verzet,
verweerder in reconventie,
advocaat mr. J.N.T. van der Linden te Amsterdam,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DIFFERENT WINDOWS B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in verzet,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. I.M.C.A. Reinders Folmer te Amsterdam.
Partijen zullen hierna DW en [eiser] worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de originele dagvaarding van 9 juli 2018, met producties,
  • het bij het verstek gewezen vonnis van 22 augustus 2018 van de rechtbank Amsterdam met zaaknummer C/13/651696 / HA ZA 18-752,
  • de verzetdagvaarding tevens eis in reconventie van DW van 27 november 2018, met producties,
  • het tussenvonnis van 17 april 2019, waarin een comparitie van partijen is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 6 augustus 2019 met de daarin genoemde stukken.
  • de akte eiswijziging van [eiser] van 18 september 2019, die door de rechtbank is geweigerd waarna de zaak voor vonnis is verwezen,
en
- de brief van [eiser] van 27 september 2019, waarna de rechtbank heeft bepaald dat op 9 oktober 2019 vonnis zal worden gewezen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op of omstreeks 18 februari 2018 zijn partijen overeengekomen dat [eiser] voor DW ten behoeve van de door [eiser] aangekochte woning metalen kozijnen zou leveren. Na de levering van de kozijnen is een geschil ontstaan tussen partijen over de gebreken die de kozijnen zouden bevatten.
2.2.
[eiser] heeft conservatoir derdenbeslag laten leggen onder DW. Het verlof is op 26 juni 2018 door de rechtbank verleend. Het beslag is op 26 juni 2018 gelegd en op 4 juli 2018 overbetekend aan DW.
2.3.
Op 9 juli 2018 heeft [eiser] DW gedagvaard. Op 22 augustus 2018 heeft de rechtbank Amsterdam een verstekvonnis gewezen met zaaknummer C/13/651696 / HA ZA 18-752 (hierna: het verstekvonnis). Het verstekvonnis is op 31 augustus 2018 door de deurwaarder bij DW achtergelaten, aan het adres [adres] te [plaats] . Volgens het uittreksel van de Kamer van Koophandel het bezoekadres van DW.
2.4.
[eiser] heeft naar aanleiding van het vonnis contact gehad met [naam 1] , een gemeenschappelijke kennis van partijen. [naam 1] heeft vervolgens half september 2018 telefonisch contact gehad [naam 2] , de enig aandeelhouder en bestuurder van DW, en heeft hem verteld over het bestaan van het vonnis. Ook heeft [naam 1] uitgelegd dat dit een verstekvonnis is, waarbij [eiser] aanspraak maakt op betaling van circa
€ 56.000,-, en dat dit geëxecuteerd kan worden. [naam 1] heeft daarnaast aangeraden contact op te nemen met [naam architect] , de door [eiser] ingeschakelde architect, dan wel [eiser] . Hierna heeft [naam 2] gebeld met [naam architect] en ook over het vonnis gesproken.
2.5.
[naam 2] is in het buitenland woonachtig en heeft op 8 november 2018 het vonnis gevonden toen hij een bezoek bracht aan het bezoekadres. Op 27 november 2018 heeft DW een verzetdagvaarding uitgebracht en is zij in verzet gekomen tegen het verstekvonnis.

3.Het geschil

in conventie

3.1.
[eiser] heeft in de verstekprocedure – samengevat – gevorderd bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis DW te veroordelen tot betaling aan [eiser] van een bedrag uit hoofde van ongedaanmakingsverbintenis en schadevergoeding ad € 51.218,34, althans een door Uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 juni 2018, althans vanaf een door de rechtbank in goede justitie te bepalen datum, buitengerechtelijke incassokosten, beslagkosten en overige proceskosten, te vermeerderen met rente en nakosten.
3.2.
Bij verstekvonnis zijn de vorderingen van [eiser] integraal toegewezen.
3.3.
DW vordert in verzet dat hij wordt ontheven van de veroordeling in het verstekvonnis, dat dit vonnis wordt vernietigd en dat de rechtbank, opnieuw rechtdoende, [eiser] niet-ontvankelijk verklaart dan wel de vorderingen afwijst en [eiser] wordt veroordeeld in de kosten van dit verzet.
3.4.
[eiser] voert als verweer dat de verzettermijn is verstreken en DW niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
in (voorwaardelijke) reconventie
3.5.
DW vordert – samengevat – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. een verklaring voor recht dat [eiser] ten onrechte tot ontbinding van de koopovereenkomst is overgegaan,
II. veroordeling van [eiser] tot betaling van € 9.360,56, inclusief btw, alsook te vermeerderen met de wettelijke rente van het moment van aflevering, althans de dag van deze verzetdagvaarding tot het moment van algehele betaling,
III. [eiser] te veroordelen tot schadevergoeding wegens ten onrechte gelegde beslagen,
IV. [eiser] te veroordelen in de proceskosten.
3.6.
[eiser] voert verweer.
in conventie en reconventie
3.7.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

in conventie

4.1.
Alvorens tot een inhoudelijke behandeling van het geschil kan worden gekomen dient te worden beoordeeld of DW kan worden ontvangen in haar verzet. [eiser] betoogt dat DW niet tijdig in verzet is gekomen.
4.2.
Op grond van het bepaalde in artikel 143 lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna: Rv) kan een gedaagde partij verzet doen binnen vier weken na de betekening van het verstekvonnis of van enige uit kracht daarvan opgemaakte of ter uitvoering daarvan strekkende akte aan de veroordeelde in persoon, of na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging aan hem bekend is. Buiten deze gevallen vangt op grond van het bepaalde in artikel 143 lid 3 Rv de termijn waarbinnen verzet moet worden gedaan aan op de dag waarop het vonnis ten uitvoer is gelegd. In artikel 144 Rv is bepaald wanneer het vonnis geacht wordt ten uitvoer te zijn gelegd. In geval van derdenbeslag op een vordering tot periodieke betaling, is dat na de eerste uitbetaling aan de beslaglegger (artikel 144 sub b Rv).
4.3.
Bekendheid met het vonnis op basis van het plegen van een daad van bekendheid impliceert een gedraging naar buiten toe. De bekendheid moet zien op het verstekvonnis of de aangevangen tenuitvoerlegging van dat vonnis. Hiervoor is voldoende dat de gedaagde op de hoogte is van de hoofdinhoud van het vonnis. Onder de hoofdinhoud van het vonnis wordt verstaan dat gedaagde bekend is met de eisers, de vordering, de veroordeling jegens wie en het gerecht waardoor hij is veroordeeld (zie o.a. rechtbank Rotterdam 11 februari 1913,
NJ1913, p. 692 en rechtbank ’s-Hertogenbosch 22 april 1921,
NJ1922, p. 1013 (nr. 2)).
4.4.
[eiser] betoogt dat de verzettermijn is verstreken omdat het conservatoir beslag dat op 26 juni 2018 is gelegd ten laste van DW bij het verstekvonnis is omgezet in executoriaal beslag en betaling aan de beslaglegger heeft plaatsgevonden op 4 oktober 2018. Op grond van artikel 144 sub b Rv kan dit worden gezien als tenuitvoerlegging van het vonnis. De verzettermijn is daardoor geëindigd op 2 november 2018. Bovendien is DW niet pas op 8 november 2018 bekend geworden met het verstekvonnis. DW was al eerder op de hoogte van het feit dat het vonnis was gewezen en met de inhoud daarvan. [eiser] heeft twee verklaringen, van hemzelf en van [naam architect] , overgelegd waarin zij beiden verklaren dat zij [naam 2] in september 2018 hebben gesproken over het verstekvonnis. Ter comparitie heeft de advocaat van [eiser] verklaard dat hij ongeveer een week na de datum van het verstekvonnis met [naam 2] heeft gebeld en hem het verstekvonnis per e-mail heeft toegezonden.
4.5.
DW stelt dat zij er niet van op de hoogte was dat uitbetaling van het beslag op 4 oktober 2018 heeft plaatsgevonden. De stukken van de bank komen binnen op het bezoekadres en [naam 2] maakt geen gebruik van elektronisch bankieren. Daarnaast heeft DW jurisprudentie aangehaald op basis waarvan tot de conclusie moet worden gekomen dat DW geen daad van bekendheid heeft verricht. Op basis van het arrest van de Hoge Raad uit 2000 (ECLI:NL:HR:2000:AA4936) dient de gedaagde de gelegenheid te worden geboden om in verzet te komen. Met name van belang is, dat de toegang tot de rechter niet wordt ontzegd als de bij verstek veroordeelde niet op de hoogte was van het verstekvonnis (ECLI:NL:HR:2014:2629). Het enkel aanhoren van het feit dat een vonnis is gewezen is geen daad van bekendheid (ECLI:NL:HR:2005:AT4071). Een enkele e-mail met de mededeling dat de rechtszaak is verloren, is geen daad van bekendheid (ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI7055). Het feit dat [naam 2] contact heeft gehad met [naam 1] en [naam architect] wordt niet betwist, maar levert volgens DW geen daad van bekendheid op. Het telefoongesprek van de advocaat van [eiser] met [naam 2] en het toesturen van het verstekvonnis per e-mail wordt betwist.
4.6.
De rechtbank oordeelt als volgt. Uit de verklaringen van [naam architect] , [eiser] en [naam 1] valt op te maken dat [naam 2] , en daarmee DW, op de hoogte was van het vonnis. Volgens [naam architect] is in zijn telefoongesprek met [naam 2] op 14 september 2018 inhoudelijk over het vonnis en de gevolgen daarvan gesproken. Volgens [naam 1] is in elk geval aan de orde geweest dat een verstekvonnis was gewezen tussen [eiser] en DW en dat [eiser] aanspraak maakte op een bedrag van € 56.000,-. Dit telefoongesprek kan niet worden aangemerkt als het enkel aanhoren van het feit dat een vonnis is gewezen omdat [naam 2] hierna zelf (actief) contact heeft opgenomen met [naam architect] en in dit gesprek ook over het vonnis is gesproken. Volgens [eiser] heeft hij ook nog met [naam 2] gesproken. Dit wordt door DW betwist, hoewel DW niet weerspreekt dat [naam architect] naar [eiser] verwees en [naam 2] dringend verzocht om [eiser] te bellen. [naam 2] heeft in ieder geval geen verdere actie ondernomen na het telefoongesprek met [naam architect] , dat heeft plaatsgevonden half september 2018. Pas half november 2018 is [naam 2] naar Nederland gegaan.
Op basis van al deze feiten en omstandigheden tezamen kan worden geoordeeld dat deze houding en dit gedrag van [naam 2] , en daarmee van DW, kan worden aangemerkt als bewust de kop in het zand steken. Het telefoongesprek met [naam architect] dient als daad van bekendheid te worden aangemerkt. Het had op de weg van [naam 2] gelegen om naar de inhoud van het vonnis te vragen, voor zover hij daarvan al niet op de hoogte was door de e-mail van de advocaat van [eiser] , en dat heeft hij nagelaten. Als hij dat nalaat, moet het voor zijn risico blijven dat hij niet bekend is met alle onderdelen van de veroordeling.
Bovendien kan de verzettermijn niet afhankelijk worden gesteld van persoonlijke omstandigheden van de opposant. Dat [naam 2] er voor kiest om een Nederlandse vennootschap vanuit het buitenland te besturen zonder in doorzending van post te voorzien, waardoor hij niet van alle inkomende post op de hoogte is, dient voor zijn eigen risico te komen. Hierdoor wordt ook de verzettermijn niet verlengd van vier naar acht weken op basis van artikel 143 lid 2 Rv, omdat het een Nederlandse vennootschap is die is gedagvaard.
4.7.
Indien het telefoongesprek met [naam architect] heeft plaatsgevonden omstreeks 14 september 2018, had DW hierna vier weken de tijd om de verzetdagvaarding in te dienen. Aangezien de verzetdagvaarding is betekend op 27 november 2018, is dit te laat en kan DW niet in haar verzet worden ontvangen.
4.8.
Gezien het bovenstaande wordt niet toegekomen aan bespreking van de overige geschilpunten.
4.9.
DW zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: salaris advocaat
€ 1.074,00 (1 punt x tarief € 1.074).
4.10.
De gevorderde wettelijke rente en nakosten zijn toewijsbaar op de wijze als bij de beslissing vermeld.
in reconventie
4.11.
Nu DW niet in haar verzet wordt ontvangen, worden de vorderingen in reconventie afgewezen. De reconventionele vordering is naar het oordeel van de rechtbank onlosmakelijk verbonden met de verstekveroordeling. DW heeft niet gesteld dat de eis in reconventie los staat van verstekveroordeling en daarom als aparte procedure moet worden beschouwd. (zie HR 9 januari 1987, ECLI:NL:HR:1987:AG5501,
NJ1987/406 (
[partijnamen]) en Rechtbank Amsterdam 28 november 2007, ECLI:NL:RBAMS:2007:BC2661,
NJF2008/80.)
4.12.
DW zal in reconventie als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op: salaris advocaat € 461,00 (1 punt x € 461).

5.De beslissing

De rechtbank
in conventie
5.1.
verklaart DW niet-ontvankelijk in het ingestelde verzet,
5.2.
bekrachtigt het door deze rechtbank op 22 augustus 2018 onder zaaknummer C/13/651696 / HA ZA 18-752 gewezen verstekvonnis,
5.3.
veroordeelt DW in de proceskosten van deze verzetprocedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 1.074,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in reconventie
5.4.
wijst het gevorderde in reconventie af,
5.5.
veroordeelt DW in de kosten van de procedure, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot € 461,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van veertien dagen na dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
in conventie en reconventie
5.6.
veroordeelt DW in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 246,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat DW niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
5.7.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.H. van Voorst Vader, rechter, bijgestaan door
mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2019. [1]

Voetnoten

1.type: