ECLI:NL:OGHNAA:2009:BI7055

Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba

Datum uitspraak
8 mei 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
KG-180/06-H-315/08
Instantie
Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep kort geding over bekendheid met verstekvonnis en verzettermijn

In deze zaak gaat het om een hoger beroep in kort geding dat is ingesteld door [appellant], wonend op Sint Maarten, tegen de vereniging ASSOCIATION CORAL SHORE I (ACS), gevestigd op Sint Maarten. De zaak betreft de vraag of [appellant] tijdig verzet heeft aangetekend tegen een verstekvonnis van 10 november 2006, waarin hem werd bevolen om zijn in aanbouw zijnde zwembad binnen een maand te verwijderen. Het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba heeft op 8 mei 2009 uitspraak gedaan. Het Hof oordeelt dat het e-mailbericht van [appellant] aan ACS van 3 maart 2007 niet kan worden aangemerkt als een 'daad van bekendheid' die de verzettermijn in gang heeft gezet. Het Hof verwijst naar de wettelijke vereisten in artikel 84 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en concludeert dat er geen bewijs is dat [appellant] voor 4 april 2007 op de hoogte was van het verstekvonnis. Het Hof vernietigt het verzetvonnis van het Gerecht in eerste aanleg (GEA) en verwijst de zaak terug naar het GEA voor verdere behandeling van het bodemgeschil. Tevens wordt ACS veroordeeld in de proceskosten van [appellant].

Uitspraak

UITSPRAAK: 8 mei 2009
ZAAKNR.: KG-180/06-H-315/08
HET GEMEENSCHAPPELIJK HOF VAN JUSTITIE VAN DE
NEDERLANDSE ANTILLEN EN ARUBA
Vonnis in kort geding in de zaak van:
[appellant],
wonend op Sint Maarten,
in eerste aanleg gedaagde en opposant in kort geding, thans appellant,
gemachtigde: mr. S.J. Fox,
tegen
de rechtspersoonlijkheid bezittende vereniging ASSOCIATION CORAL SHORE I (hierna ACS),
gevestigd op Sint Maarten,
in eerste aanleg eiseres en geopposeerde in kort geding, thans geïntimeerde,
gemachtigde: mr. M.M. Hofman-Ruigrok.
1. Het verloop van de procedure
Voor hetgeen in eerste aanleg is gesteld en gevorderd, voor de procesgang aldaar en voor de overwegingen en beslissingen van het Gerecht in eerste aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten (verder: het GEA), wordt verwezen naar het tussen partijen in deze zaak gewezen verstekvonnis in kort geding van 10 november 2006 en het vonnis in verzet in kort geding van 17 augustus 2007. De inhoud van beide vonnissen geldt als hier ingevoegd.
[appellant] is in hoger beroep gekomen van het verzetvonnis door indiening op 7 september 2007 van een daartoe strekkende akte ter griffie van het GEA. Bij op 28 september 2007 ingediende memorie van grieven heeft hij twee grieven aangevoerd en toegelicht. Zijn conclusie strekt ertoe dat het Hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoend, zijn vordering zal toewijzen.
ACS heeft een memorie van antwoord genomen en geconcludeerd tot bevestiging van het bestreden vonnis met veroordeling van [appellant] in de kosten van de procedure.
Op de daarvoor nader bepaalde dag hebben partijen pleitnotities overgelegd waarna vonnis is gevraagd, waarvan de uitspraak is bepaald op heden.
2. Ontvankelijkheid
[appellant] is tijdig en op de juiste wijze in beroep gekomen van het door hem bestreden vonnis, zodat hij daarin kan worden ontvangen.
3. De grieven
Voor de grieven verwijst het Hof naar de memorie van grieven.
4. Beoordeling
4.1 [appellant] is in kort geding bij verstekvonnis van 10 november 2006 op straffe van een per dag te verbeuren dwangsom geboden om zijn in aanbouw zijnde zwembad binnen 1 maand na betekening van het genoemde vonnis te verwijderen. Bij op 18 april 2007 ter griffie van GEA ingediend verzetschrift heeft [appellant] GEA verzocht om het verstekvonnis te vernietigen. Het GEA heeft geoordeeld dat het door [appellant] op 3 maart 2007 aan ACS gestuurde emailbericht moet worden aangemerkt als daad waaruit noodzakelijkerwijs voortvloeit dat het vonnis aan [appellant] bekend is en dat de verzettermijn van twee weken zoals bepaald in art. 84 lid 1 Rv op die dag is aangevangen. Nu het verzetschrift pas op 18 april 2007 ter griffie van het GEA is ingediend, diende de vordering van [appellant], aldus het GEA, te worden afgewezen.
De thans voorliggende vraag is of het GEA een juiste uitleg heeft gegeven aan de woorden “na het plegen door deze van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis … hem bekend is” in art. 84 lid 1 Rv.
4.2. Genoemd emailbericht van [appellant] van 3 maart 2007 houdt, voor zover hier van belang, het volgende in:
“…
We left the island on October 6, 2006. We never received an email … until February 2, 2007! This recent letter, form Bermon notified us, stating that we lost a court ruling brought on by the Coral Shore Board of Directors, and that we now owe Coral Shore substantial monies –over $ 19,000 and counting daily! …”
Uit deze enkele mededeling kan de conclusie worden getrokken dat [appellant] op 3 maart 2007 wist dat er tegen hem een vonnis was gewezen. Bekend zijn met het bestaan van een vonnis kan echter niet gelijk gesteld worden met “het plegen van enige daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis … hem bekend is” in de zin van de wet, daarvoor is in elk geval het plegen van een daad vereist.
Gelet op HR 23 september 2005, NJ 2005, 487 is pas sprake van een “daad van bekendheid” in deze zin indien die daad naar buiten is verricht en de hiervoor bedoelde bekendheid daaruit ondubbelzinnig volgt. De enkele kale mededeling van [appellant] inhoudende dat de advocaat van ACS, Bermon, hem heeft meegedeeld dat hij een rechtzaak heeft verloren, is echter geen naar buiten gerichte daad waaruit ondubbelzinnig bekendheid met het vonnis voortvloeit. Daarvoor is die mededeling van [appellant] te summier van inhoud omdat onder meer niet wordt vermeld wanneer het vonnis zou zijn gewezen en door wie, waarover de zaak precies ging, waarom hij, [appellant], heeft verloren en wat de inhoud van het dictum precies is geweest. Mededeling en/of kennis van deze feiten is wel noodzakelijk omdat uit het oogpunt van hoor en wederhoor een strikte uitleg van een en ander vereist is zodat gewaarborgd kan worden dat de verzettermijn niet verstrijkt zonder dat de veroordeelde daarvan weet.
4.3.1 ACS heeft nog twee data genoemd die in de tijd voor 4 april 2007 (twee weken voor 18 april 2007, de dag waarop [appellant] het verzetschrift ter griffie van het GEA heeft ingediend) liggen waarop [appellant] kennis heeft genomen van het verstekvonnis.
Ten eerste heeft [appellant] een door de gemachtigde van ACS verstuurde brief, met als bijlage een kopie van het verstekvonnis, eind januari 2007 ontvangen. [appellant] heeft de ontvangst van die brief niet ontkend. Hij heeft wel ontkend dat er bij die brief een kopie van het vonnis was gevoegd. Alleen al omdat [appellant] heeft ontkend dat bij die brief een kopie van het vonnis was gevoegd en ACS geen bewijs heeft aangeboden van haar stelling dat [appellant] eind januari 2007 een kopie van het vonnis heeft ontvangen, kan het Hof voorbij gaan aan de stelling van ACS dat [appellant] eind januari 2007 op de hoogte was van het verstekvonnis.
4.3.2.1 ACS stelt verder dat [appellant] de kwestie omtrent het zwembad wilde voorleggen aan de vergadering van Home Owners die op 10 maart 2007 werd gehouden, en dat ook heeft gedaan. Tijdens die “Home Owners meeting” van 10 maart 2007 heeft haar gemachtigde het verstekvonnis in de Engelse taal voorgelezen en uitgelegd. Vervolgens is op die vergadering het verzoek van [appellant] om een zwembad te mogen bouwen afgewezen. De verzettermijn, aldus ACS, is dus in elk geval ingegaan op 10 maart 2007 en anders wel op 11 maart 2007, toen [appellant] tijdens een reguliere bestuursvergadering binnenkwam en weer over de kwestie van het zwembad wilde spreken.
Uit dit relaas van ACS blijkt niet meer dan dat [appellant] het verstekvonnis heeft aangehoord. Door het enkele aanhoren van het vonnis pleegt de veroordeelde geen daad waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het vonnis hem bekend is (zie wederom HR 23 september 2005, NJ 2005, 487). Ook uit het verdere relaas van ACS blijkt niet van zo’n daad. Dat relaas is immers helemaal toegespitst op hetgeen [appellant] heeft gedaan ter verwezenlijking van zijn wens om een zwembad te bouwen. Die wens staat los van het verstekvonnis.
4.4 Het lijkt erop dat ACS hier en daar heeft willen aanvoeren dat het verstekvonnis voor 4 april 2007 betekend is in de zin van art. 84 lid 1 Rv. Het Hof kan daaraan voorbij gaan gelet op hetgeen ACS in haar pleitaantekeningen ten behoeve van de zitting van 17 augustus 2007 heeft vermeld, namelijk “Er moge dan geen betekening van het vonnis in persoon hebben plaatsgevonden, …”.
4.5 Concluderend is het Hof van oordeel dat er geen door [appellant] gepleegde daad kan worden vastgesteld waaruit noodzakelijk voortvloeit dat het verstekvonnis hem voor 4 april 2007 bekend was. Dit betekent dat het verzetvonnis moet worden vernietigd.
4.6 Het GEA heeft in het verzetvonnis de vordering van [appellant] afgewezen. In zijn visie, waarin het verzet te laat was gedaan, had het GEA [appellant] niet-ontvankelijk moeten verklaren. Materieel gezien dient daarom te worden geoordeeld dat het GEA in de verzetbehandeling niet is toegekomen aan een beslissing van het bodemgeschil in de zin van art. 282 Rv. Dit betekent dat het Hof de zaak naar het GEA zal verwijzen op voet van dit artikel.
4.5 Bovenstaande betekent dat het vonnis waarvan beroep moet worden vernietigd met veroordeling van ACS in de aan de zijde van [appellant] gerezen proceskosten.
BESLISSING:
Het Hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
verwijst de zaak voor verdere behandeling terug naar het Gerecht in eerste aanleg, zittingsplaats Sint Maarten;
veroordeelt ACS in de aan de zijde van [appellant] gerezen proceskosten van het verzet in eerste aanleg, begroot op NAF. 205,50 betekeningskosten verzetschrift en NAF. 1.500,- aan salaris gemachtigde en van de kosten van dit hoger beroep, tot op heden begroot op NAF. 225,50 betekeningskosten, NAF. 900,- voor griffierecht en NAF. 5.100,- aan salaris gemachtigde.
Dit vonnis is gewezen door mrs. J. de Boer, J.R. Sijmonsma en J.P. de Haan, leden van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba en ter openbare terechtzitting van het Hof op Sint Maarten in tegenwoordigheid van de griffier uitgesproken op 8 mei 2009.