ECLI:NL:RBAMS:2019:4947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 juli 2019
Publicatiedatum
10 juli 2019
Zaaknummer
13/728003-17 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis van de rechtbank Amsterdam in de zaak van ontvoering van een minderjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 11 juli 2019 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen meerdere verdachten die betrokken waren bij de ontvoering van een tweejarig meisje op 29 september 2016. De ontvoering werd uitgevoerd door vier mannen in opdracht van de vader van het meisje. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachten zich schuldig hebben gemaakt aan wederrechtelijke vrijheidsberoving en onttrekking aan het wettig gezag van de moeder. De rechtbank heeft de verdachten veroordeeld tot gevangenisstraffen variërend van 12 tot 54 maanden, afhankelijk van hun rol in de ontvoering. De rechtbank heeft de vordering van de moeder van het meisje tot schadevergoeding toegewezen, evenals vorderingen van andere familieleden. De rechtbank heeft de ernst van de zaak benadrukt, gezien de jonge leeftijd van het slachtoffer en de langdurige gevolgen van de ontvoering. De rechtbank heeft ook de rol van de verschillende verdachten in de ontvoering beoordeeld, waarbij de hoofdverantwoordelijke de vader was, maar ook de andere verdachten een belangrijke rol hebben gespeeld in de uitvoering van het plan. De rechtbank heeft de straffen gemotiveerd door te verwijzen naar de impact van de ontvoering op het slachtoffer en haar familie, en de noodzaak om de rechtsstaat te beschermen tegen dergelijke daden.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/728003-17 (Promis)
Datum uitspraak: 11 juli 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedag] 1962,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen op 22, 23 en 29 oktober 2018, 13, 15 en 16 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie,
mrs. M. van Kampen en A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsman,
mr. J.A.C. van den Brink, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is na wijziging op de zitting van 13 mei 2019 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1.
primair: het medeplegen van de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] (hierna: [naam ontvoerd meisje] ) in de periode van 17 september 2016 tot en met 18 oktober 2016;
subsidiair: medeplichtigheid aan voornoemde ontvoering in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016;
2.
primair: het medeplegen van onttrekking aan het ouderlijk gezag van [naam ontvoerd meisje] in
de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019;
subsidiair: medeplichtigheid aan voornoemde onttrekking aan het ouderlijk gezag in de periode van 29 september 2016 tot en met 18 oktober 2016.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

Geldigheid van de dagvaarding
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de tenlastelegging innerlijk tegenstrijdig is, omdat in de subsidiaire varianten simultane medeplichtigheid is opgenomen, terwijl de feitelijke omschrijving erop duidt dat verdachte zich schuldig zou hebben gemaakt aan een consecutieve vorm van medeplichtigheid. De dagvaarding dient om die reden nietig te worden verklaard.
De rechtbank overweegt dat het verweer feitelijke grondslag mist, omdat in de tenlastelegging is opgenomen “tot en/of bij”. Het verweer wordt verworpen.
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officieren van justitie zijn ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt officieren van justitie
Opzet
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat alle verdachten opzet, op zijn minst in voorwaardelijke vorm, hebben gehad op de ontvoering en de onttrekking aan het wettig gezag van [naam ontvoerd meisje] . Verdachten hadden moeten weten dat het eigenhandig bewerkstelligen dat de vader, tegen de wil van de moeder, in het buitenland wordt herenigd met zijn dochter in strijd is met het recht in Nederland. Het uitvoeren en handhaven van regels rondom wettig gezag in Nederland is een taak die bij de bevoegde autoriteiten in Nederland ligt. Dat ook sprake is van opzet op het gebruikte geweld, blijkt uit het feit dat een stroomstootwapen (hierna: taser) en tie-wraps, in overeenstemming met hetgeen is beschreven in de documenten ‘ [naam document 1] ’ en ‘ [naam document 2] ’, zijn meegenomen naar de woning waar [naam ontvoerd meisje] verbleef. Bovendien is [medeverdachte 1] als ‘deurstopper’ met dat speciale doel ingevlogen vanuit de Verenigde Staten.
Rol van verdachte
Verdachte heeft zich bezig gehouden met de observatie van [naam ontvoerd meisje] en haar familie de dagen voorafgaand aan de ontvoering en op de dag van de ontvoering zelf. Op de dag van de ontvoering heeft verdachte rond 08.00 uur contact gehad met medeverdachte [medeverdachte 2] om aan te geven dat [naam moeder] met haar oudste dochter was vertrokken. Dit is naar alle waarschijnlijkheid de trigger voor het sein ‘go’ geweest, dat de ontvoering in gang heeft gezet. Verdachte wist waarom hij aan het observeren was, namelijk omdat men [naam ontvoerd meisje] wilde weghalen bij haar moeder en herenigen met haar vader. Op 24 september 2016 heeft [medeverdachte 2] een mail naar verdachte gestuurd met het draaiboek ‘ [naam document 1] ’. Verdachte heeft de missie in het document gelezen.
Medeplichtigheid
Uit het bewijs volgt dat er in vrijwel alle opzichten een nauwe en bewuste samenwerking is geweest tussen bijna alle verdachten, die er op was gericht om [naam ontvoerd meisje] , eventueel met geweld, bij haar moeder weg te halen. Deze nauwe samenwerking was er ten tijde van de voorbereiding, de feitelijke uitvoering en de afhandeling van de ontvoering. Medeverdachte [medeverdachte 3] heeft verklaard dat iedereen wist wat hij of zij moest doen. Dat er een duidelijke rolverdeling was waar iedereen zich aan hield en van op de hoogte was, blijkt ook uit het draaiboek ‘ [naam document 1] ’ en de feitelijke uitvoering die aan dit vooraf uitgewerkte plan is gegeven. Iedere verdachte heeft in die rol zijn of haar eigen belangrijke bijdrage geleverd aan de ontvoering. Zonder die bijdrage kon de ontvoering niet worden voltooid. Uitzondering daarop vormt de rol van verdachte, omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte meer heeft gedaan dan het observeren van [naam moeder] en [naam ontvoerd meisje] voorafgaand aan de ontvoering. Zijn rol is alleen aan te duiden als medeplichtigheid.
4.2
Standpunt raadsman
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van feit 1 en feit 2 dient te worden vrijgesproken. Hij heeft hiertoe – kort gezegd – het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2 primair
Er is geen sprake geweest van een nauwe en bewuste samenwerking. Er was geen intensieve samenwerking en de handelingen van de medeverdachten kunnen niet aan verdachte worden toegeschreven.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair en feit 2 subsidiair
Het handelen van verdachte heeft niet aan de totstandkoming van het misdrijf bijgedragen, waardoor hij niet strafbaar is als medeplichtige. Verdachte wist dat het uiteindelijke doel was om [naam vader] met zijn dochter [naam ontvoerd meisje] te herenigen, maar dan wel op een legale manier. Het opzet van verdachte was niet gericht op de wederrechtelijkheid. Verdachte was in de veronderstelling dat [naam vader] ‘met recht’ naar zijn dochter zou gaan om uiteindelijk met haar naar India te kunnen terugkeren. Verdachte meende er op te mogen vertrouwen dat het in de haak was. De informatie die hij had, kwam uit betrouwbare hoek.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
Algemeen
[naam ontvoerd meisje] is op [geboortedatum] in [geboorteplaats ] geboren. Zij is de dochter van [naam vader] (hierna: [naam vader] ) en [naam moeder] . [naam vader] heeft de Indiase nationaliteit en [naam moeder] heeft de Nederlandse en de Pakistaanse nationaliteit. [naam ontvoerd meisje] heeft in ieder geval de Nederlandse nationaliteit. Na een verblijf in India is [naam moeder] op 7 december 2014 met [naam ontvoerd meisje] en haar oudere dochter [naam dochter] vanuit India naar Nederland gekomen. In de loop van 2015 zijn zowel [naam vader] (in India) als [naam moeder] (in Nederland) echtscheidingsprocedures begonnen, waarin sindsdien – zowel in Nederland als in India – ook geprocedeerd wordt over het gezag over [naam ontvoerd meisje] . [naam ontvoerd meisje] verbleef bij haar moeder in Nederland, tot zij op 29 september 2016 vanuit Amsterdam – via Duitsland – door [naam vader] is meegenomen naar India.
Grondslag voor de vaststelling van de feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de feiten en omstandigheden vast aan de hand van de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] , de aangifte van [naam moeder] , de verklaringen van de getuigen ter plaatse en de aangetroffen documenten.
Verklaringen [medeverdachte 3]
De rechtbank neemt de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] als belangrijk uitgangspunt voor de feitenvaststelling om de volgende redenen. Hij heeft zich als enige van de betrokkenen kort na het uitgaan van het Amber Alert bij zijn advocaat en vervolgens bij de politie gemeld. Hij heeft als enige uitvoering èn consistent verklaard. Hij heeft niets verklaard dat niet overeenkomt met de inhoud van het dossier en hij heeft zichzelf belast. De rechtbank heeft niet de indruk dat [medeverdachte 3] zijn rol kleiner heeft gemaakt dan deze was. Anders dan bij de andere verdachten, worden de verklaringen van [medeverdachte 3] niet ontkracht door objectieve bewijsmiddelen in het dossier. De rechtbank volgt [medeverdachte 3] daarom wat betreft de feitelijke gang van zaken. De rechtbank gebruikt de verklaringen van medeverdachten alleen indien deze verklaringen objectieve ondersteuning vinden in het dossier of als de medeverdachten zichzelf belasten.
29 september 2016: de ontvoering
Op 29 september 2016 wordt er even na acht uur ’s ochtends door [medeverdachte 3] aangebeld op de [adres 1] in Amsterdam. Dit is het adres van [naam oma] , de oma van [naam ontvoerd meisje] (hierna: oma). [naam ontvoerd meisje] verblijft samen met haar oudere halfzus [naam dochter] en haar moeder [naam moeder] regelmatig bij haar oma. Oma opent de deur, [medeverdachte 3] doet zich voor als iemand van de Sociale Dienst. Omdat drie mannen voor de deur argwaan zouden wekken, wachten [medeverdachte 1] en [naam 1] even verderop. Als oma de deur opent, wenkt [medeverdachte 3] naar [medeverdachte 1] en [naam 1] dat zij ook kunnen komen. [medeverdachte 3] vraagt of de moeder van [naam ontvoerd meisje] thuis is, waarop oma ontkennend antwoordt. [medeverdachte 3] zegt dat hem ter ore is gekomen, dat er iemand tegen haar zin wordt vastgehouden in de woning. [medeverdachte 3] loopt naar binnen. Dan gaan ook [medeverdachte 1] en [naam 1] naar binnen. In de woning zijn op dat moment aanwezig [naam ontvoerd meisje] , oma, [naam tante] (de tante van [naam ontvoerd meisje] , hierna: [naam tante] ) en [naam neef] (een neef van [naam ontvoerd meisje] ). [medeverdachte 1] heeft een document in zijn hand waarvan hij zegt dat dit van de rechtbank is en dat zij [naam ontvoerd meisje] komen halen. Dit document blijkt afkomstig te zijn van een sharia-rechtbank in Mumbai, India. [naam tante] pakt het document uit de handen van [medeverdachte 1] . [naam 1] pakt [naam ontvoerd meisje] op en loopt met haar naar de auto. Ook [medeverdachte 3] loopt naar buiten. [medeverdachte 3] en [naam 1] stappen met [naam ontvoerd meisje] in de Renault Espace waarmee zij waren aangekomen en rijden weg. [naam tante] rent naar buiten maar blijft bij de deur staan als ze ziet dat de auto al wegrijdt. [medeverdachte 1] raakt in een worsteling met oma en [naam tante] . [medeverdachte 1] probeert oma en [naam tante] een kamer in te duwen. [medeverdachte 1] probeert vervolgens weg te komen, waarbij oma en [naam tante] hem proberen tegen te houden. Oma en [naam tante] proberen met [medeverdachte 1] naar buiten te gaan om zo hulp in te roepen van buren. [medeverdachte 1] heeft tie-wraps en een taser bij zich. Tijdens zijn poging om te vluchten, slaat [medeverdachte 1] [naam tante] met de taser tegen haar hoofd. Buurman [naam buurman] , die oma en [naam tante] te hulp schiet, wordt ook door [medeverdachte 1] geraakt met de taser. [medeverdachte 1] wordt ter plaatse aangehouden.
De overdracht
[medeverdachte 3] komt met [naam 1] en [naam ontvoerd meisje] in de Renault Espace aan bij de parkeerplaats van restaurant De Witte Bergen in Eemnes. Daar staan [medeverdachte 2] , [naam vader] en [medeverdachte 4] naast hun Volkswagen Golf op hen te wachten. [medeverdachte 5] zit in haar Fiat Punto. [naam 1] stapt uit de Renault Espace en stapt bij [medeverdachte 5] in. [naam vader] stapt met [naam ontvoerd meisje] achter in de Golf, met als bestuurder [medeverdachte 2] . [medeverdachte 4] stapt in de Golf als bijrijder. [medeverdachte 2] rijdt vervolgens als eerste weg en korte tijd later volgt [medeverdachte 5] in de Fiat. Zij rijden gezamenlijk naar de woning van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] in [woonplaats] .
De voorbereiding van de ontvoering
In de fase voorafgaand aan de ontvoering heeft het volgende plaatsgevonden.
Enige tijd vóór de daadwerkelijke ontvoering is [naam vader] op zoek gegaan naar mensen om hem te helpen bij de ontvoering van zijn dochter [naam ontvoerd meisje] . [naam vader] had lokale ondersteuning nodig en is bij [medeverdachte 2] uitgekomen, met wie hij al zakelijk contact had. [naam vader] was de opdrachtgever en de financier van de ontvoering.
Vóór 17 september 2016 vond een
conference callplaats tussen [naam vader] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3] waarin [naam vader] zijn probleem heeft voorgelegd. [medeverdachte 2] heeft informatie ontvangen en heeft die vervolgens doorgestuurd aan [medeverdachte 3] . Dit ‘startpakket’ bestond onder andere uit eerdere observatieverslagen, opgemaakt door Engelsen en Israëliers, en een begroting voor de kosten van de ontvoering, genaamd ‘ [naam document 2] ’ en opgemaakt door [medeverdachte 4] op 16 september 2016. [medeverdachte 3] heeft deze begroting verder aangepast. ‘ [naam document 3] ’ en ‘ [naam document 4] ’ zijn door [medeverdachte 3] opgemaakt op respectievelijk 16 en 20 september 2016.
17 september 2016
Op 17 september 2016 namen [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [naam vader] en [medeverdachte 4] deel aan een Skype-gesprek. Op basis van dit gesprek heeft [medeverdachte 2] contact gezocht met [verdachte] en hem een observatieopdracht gegeven.
20 september 2016
Op 20 september 2016 hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [verdachte] elkaar ontmoet in de woning van [medeverdachte 2] in [woonplaats] . [medeverdachte 2] had hen uitgenodigd om met elkaar kennis te maken. [medeverdachte 2] heeft tijdens deze bijeenkomst uit de doeken gedaan wat er van [verdachte] werd verwacht. [verdachte] zou zo snel mogelijk naar de hen bekende adressen gaan om te observeren. Er is specifiek besproken, waar [naam moeder] zich ‘s ochtends mee bezig hield.
22 september 2016
Aanmaken WhatsApp-groep ‘ [naam document 1] ’
Op 22 september 2016 is door [medeverdachte 5] de WhatsApp-groep ‘ [naam document 1] ’ aangemaakt. De andere deelnemers van de groep waren [medeverdachte 2] en [verdachte] . Op dezelfde dag stuurde [medeverdachte 2] het volgende bericht naar de groepsleden: “Vrijdag 30 september moet [naam moeder] voor de rechter verschijnen in A’dam, dat geeft ons waarschijnlijk een opportunity, tijd en plaats moet ik nog uitzoeken”. [verdachte] reageerde hierop met de tekst “okay”.
23 september 2016
Document ‘concept operatie [naam document 1] ’
Op 23 september 2016 heeft [medeverdachte 3] een plan van aanpak geschreven, het document genaamd ‘concept operatie [naam document 1] ’, en verstuurd aan [medeverdachte 2] . [medeverdachte 3] schreef dit document ter voorbereiding op de bijeenkomst de dag erna in Duitsland. In het document is de missie als volgt omschreven: “
Het is onze missie om 2 locaties van de familie vast te stellen en de beste tijd en plaats uit te zoeken teneinde [naam ontvoerd meisje] met haar vader te herenigen.”
24 september 2016
Op 24 september 2016 was er weer een bijeenkomst in Emlichheim. Hierbij waren [naam vader] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] aanwezig. [medeverdachte 5] kwam er af en toe bij. Tijdens deze bijeenkomst is een ruwe schets van het plan besproken. Het basisidee was het weghalen van [naam ontvoerd meisje] . [medeverdachte 5] had samenvattingen gemaakt van voorafgaande observaties. Het document ‘concept operatie [naam document 1] ’ is tijdens deze bijeenkomst besproken. Er werden papieren exemplaren van dit document verstrekt aan [naam vader] en [medeverdachte 4] . Het ging over locaties, wat er geobserveerd moest worden en wat het juiste moment zou zijn voor de ontvoering. Dit zou zijn als oma alleen thuis was met [naam ontvoerd meisje] . Daar was iedereen het over eens.
Op 24 september 2016 deelde [medeverdachte 2] in de WhatsApp-groep ‘ [naam document 1] ’ de telefoonnummers van [naam moeder] , [naam tante] , oma en [naam oom] (een oom van [naam ontvoerd meisje] ). Op dezelfde dag is het groepsgesprek verwijderd van de telefoon van [medeverdachte 5] .
Ontvangen en uit te keren bedragen
In Duitsland heeft [medeverdachte 3] een envelop met geld gekregen van [medeverdachte 2] . [medeverdachte 2] had dit geld gekregen van [naam vader] . [medeverdachte 3] zou nog een tweede deel krijgen. Het ging voor [medeverdachte 3] om een bedrag van in totaal € 20.000,-. [medeverdachte 2] zou hetzelfde bedrag ontvangen. Toen [medeverdachte 3] zich op 30 september 2016 meldde bij de politie, had hij een bedrag van € 7.400,- bij zich, het restant van het aan hem uitgekeerde gedeelte nadat hij daarvan enkele kosten voor de ontvoering had betaald.
27 september 2016
Op 27 september 2016 heeft [medeverdachte 3] vier telefoons gekocht en contant betaald. [medeverdachte 2] en [naam vader] hadden bedacht dat het niet handig was om eigen telefoons te gebruiken. Door niet te traceren te zijn zou tijd worden gewonnen tussen het moment van de ontvoering en het moment dat [naam vader] in het vliegtuig naar India zou stappen.
Op 27 september 2016 hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [verdachte] en [medeverdachte 3] elkaar in de middag ontmoet in Almere. Zij hebben toen besproken dat de observatie geïntensiveerd moest worden. Het bleek voor [verdachte] lastig om het alleen te doen, daarom is er een collega bij betrokken.
In de avond hebben [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 3] samen gegeten in restaurant De Witte Bergen in Eemnes. [medeverdachte 2] had het initiatief genomen om [naam vader] te zien. [naam vader] en [medeverdachte 4] kwamen later aan. Er is toen besproken dat [medeverdachte 4] [medeverdachte 1] had ingehuurd en dat hij werd ingevlogen. Hij zou oma rustig houden. [medeverdachte 1] zou [medeverdachte 3] en [naam 1] assisteren. [medeverdachte 2] heeft toen de informatie, die uit de observaties van [verdachte] kwam, teruggekoppeld aan [naam vader] en [medeverdachte 4] . Daarnaast is besproken dat [medeverdachte 3] een auto zou gaan huren en deze op de dag van de ontvoering zou besturen.
28 september 2016: Hilton-hotel
Op 28 september 2016 vond een bijeenkomst plaats in het Hilton-hotel. [medeverdachte 3] kreeg bericht van [medeverdachte 2] dat er een ontmoeting moest plaatsvinden op Schiphol. [medeverdachte 3] heeft een vergaderruimte gehuurd in het Hilton-hotel vanaf 15.30 uur. Hij heeft de ruimte gehuurd onder de naam ‘ [naam document 1] ’, de codenaam van het project die alle betrokkenen kenden. Op deze manier zou het voor de anderen duidelijk zijn waar zij moesten zijn. [medeverdachte 3] heeft de huur van de ruimte contant betaald met het geld dat hij eerder had ontvangen van [medeverdachte 2] . Bij de bijeenkomst waren aanwezig [medeverdachte 3] , [naam vader] , [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [naam 1] . Tijdens de bijeenkomst is besproken dat het weghalen van [naam ontvoerd meisje] bij voorkeur moest plaatsvinden vóór de zitting die op vrijdag 30 september 2016 gepland stond. [medeverdachte 4] had [medeverdachte 3] verzocht een flip-over te huren. Op de flip-over is door [naam vader] een schets gemaakt van de straat van het huis van oma. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 1] bijgepraat, die net was ingevlogen. [medeverdachte 3] heeft ook het woord gevoerd. Hij heeft gesproken over wat hij had gezien, wie er zou rijden en wat het plan was voor de dag erna. Tijdens deze bijeenkomst vroeg [medeverdachte 4] of er machinepistolen (‘MP5’s’) nodig waren. Daarnaast is besproken dat [medeverdachte 5] [naam 1] na de overdracht weg zou brengen. Hij moest naar dezelfde bestemming als [naam vader] , maar hij zou niet meer in de auto passen bij [naam vader] , [naam ontvoerd meisje] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 2] vanwege het kinderzitje. De bijeenkomst in het Hilton-hotel op Schiphol heeft ongeveer drie uur geduurd.
Uit de observaties was naar voren gekomen dat alles zich rond Amsterdam concentreerde, dus zou het voor de hand liggen dat het weghalen van [naam ontvoerd meisje] in Amsterdam zou gebeuren. Na de bijeenkomst is [medeverdachte 3] met [medeverdachte 1] en [naam 1] naar de locatie in Amsterdam gegaan waar de ontvoering zou plaatsvinden. Het plan was dat [medeverdachte 1] oma tegen zou houden en [medeverdachte 3] en [naam 1] met [naam ontvoerd meisje] zouden vertrekken. [medeverdachte 3] heeft aangewezen waar de fiets voor [medeverdachte 1] klaar stond. Uit het feit dat er een fiets voor hem klaar stond, blijkt dat [medeverdachte 1] na de ontvoering op een andere manier weg zou gaan dan [medeverdachte 3] en [naam 1] . [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 1] en [naam 1] rondgereden en hen vervolgens afgezet bij het Centraal Station in Amsterdam.
Rond 23:15 uur kwamen [medeverdachte 1] , [naam vader] , [medeverdachte 4] en [naam 1] aan bij het Hyatt-hotel in Hoofddorp. Zij boekten vier kamers en deze werden samen contant afgerekend door [naam vader] . [naam vader] heeft op 28 september 2016 een Renault Espace en een Volkswagen Golf gehuurd op Schiphol.
29 september 2016: de dag van de ontvoering
Op 29 september 2016 is [medeverdachte 3] rond 06:30 uur vertrokken vanuit Bergen naar Amsterdam. Hij heeft [medeverdachte 1] en [naam 1] opgehaald bij station Diemen Zuid. [medeverdachte 3] heeft bij het station de tie-wraps aan [medeverdachte 1] gegeven. [medeverdachte 1] en [naam 1] waren op het station afgezet door [naam vader] en [medeverdachte 4] . [naam vader] kwam aan in de Renault en is in de Golf bij [medeverdachte 4] gestapt, waarna zij samen naar Hilversum zijn gereden. In eerste instantie is besproken dat [naam vader] zelf mee zou gaan om [naam ontvoerd meisje] te ontvoeren, maar uiteindelijk heeft hij ervoor gekozen dit niet te doen. [naam vader] ging naar het ophaalpunt en voor hem in de plaats ging [naam 1] . [medeverdachte 3] is met [medeverdachte 1] en [naam 1] in de Renault gestapt en [medeverdachte 3] heeft deze bestuurd. [verdachte] heeft om 08:00 uur waargenomen dat [naam moeder] met haar oudste dochter vertrok richting Hoofddorp. Op dat moment heeft [verdachte] [medeverdachte 2] gebeld en doorgegeven dat [naam moeder] was vertrokken. [medeverdachte 3] heeft even met [medeverdachte 1] en [naam 1] rondgereden, totdat zij de ‘go’ kregen dat [naam moeder] was vertrokken en [naam ontvoerd meisje] alleen met oma zou zijn. Het bericht ‘do it’ is op de telefoon van [medeverdachte 1] gevonden. Het is onduidelijk wie het bericht heeft gestuurd, maar het kan het niet anders dan dat het bericht is gestuurd door [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] of [naam vader] . Zij stonden namelijk samen op de parkeerplaats in Eemnes. Eén van hen heeft aan [medeverdachte 1] , [medeverdachte 3] en [naam 1] laten weten dat [naam moeder] weg was. [medeverdachte 2] was hierbij de noodzakelijke schakel, aangezien hij van [verdachte] hoorde dat [naam moeder] vertrokken was. Na ontvangst van het bericht is [medeverdachte 3] de [adres 1] op gereden. [medeverdachte 3] heeft [medeverdachte 1] en [naam 1] uit de auto gelaten, is voor het huis van oma gestopt, is uitgestapt en heeft aangebeld.
Na de ontvoering
[medeverdachte 2] heeft vervolgens [naam ontvoerd meisje] , [naam vader] en [medeverdachte 4] naar een andere locatie gebracht, te weten zijn woning in [woonplaats] . Hierna is geprobeerd verder vervoer te regelen via een kennis van [naam vader] in Krefeld. [medeverdachte 2] heeft [naam ontvoerd meisje] , [naam vader] en [medeverdachte 4] verder Duitsland in gereden en is zelf op een parkeerplaats in Krefeld uit de auto gezet. In overeenstemming met het plan is [naam vader] met [naam ontvoerd meisje] naar Mumbai, India, gegaan. Tot op heden verblijft [naam ontvoerd meisje] in India.
[medeverdachte 2] is later door [medeverdachte 5] opgehaald in Duitsland en zij zijn samen naar huis gereden. [medeverdachte 1] is op de [adres 1] aangehouden. [medeverdachte 3] heeft de Renault Espace teruggebracht naar de verhuurder en heeft de navigatie gewist. Hij heeft zijn werktelefoon bij de overdracht ingeleverd bij [medeverdachte 4] . [medeverdachte 3] heeft zich kort na het uitgaan van het Amber Alert bij zijn advocaat en vervolgens bij de politie gemeld.
Rolverdeling
[medeverdachte 2]was in de voorbereiding de schakel tussen [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en het observatieteam. Nadat [naam vader] contact met [medeverdachte 2] had gezocht heeft hij [medeverdachte 3] , [verdachte] en zijn dochter [medeverdachte 5] erbij betrokken. [medeverdachte 3] zou het eerste deel op zich nemen en [medeverdachte 2] zou het tweede deel naar [woonplaats] verzorgen, omdat hij daar woonde. [medeverdachte 2] was bij alle bijeenkomsten aanwezig en onderhield het contact met het observatieteam. Kort na de ontvoering heeft hij [naam vader] , [naam ontvoerd meisje] en [medeverdachte 4] naar zijn woning in [woonplaats] gereden. Later heeft hij hen – nadat zij enige tijd in de woning zijn verbleven – verder Duitsland in gereden.
[medeverdachte 3]is benaderd door [medeverdachte 2] om mee te werken aan de opdracht. Hij was bij alle bijeenkomsten aanwezig. [medeverdachte 3] heeft telefoons aangeschaft die bij de ontvoering werden gebruikt en heeft gekeken naar de locaties waar [naam ontvoerd meisje] mogelijk zou verblijven. Nadat hij de begroting van [medeverdachte 4] ontving, heeft hij deze twee keer bijgewerkt. Hij schreef ter onderbouwing van deze begroting het plan van aanpak ‘ [naam document 1] ’. [medeverdachte 3] was aanwezig bij de daadwerkelijke ontvoering, hij was degene die moest zorgen dat oma de deur opendeed en hij heeft [naam ontvoerd meisje] naar [naam vader] gereden.
[medeverdachte 4]heeft de eerste versie van de begroting ‘ [naam document 2] ’ opgemaakt. [medeverdachte 4] heeft [medeverdachte 1] als ‘deurstopper’ ingehuurd en ingevlogen. Hij was aanwezig bij en heeft met medeverdachten gesproken op de bijeenkomst in het Hilton-hotel. Tijdens de bijeenkomst in het Hilton-hotel droeg hij [medeverdachte 3] op een flip-over te huren en heeft hij [medeverdachte 1] bijgepraat. Hij bracht daar ook het gebruik van machinepistolen ter sprake. Op de dag van de ontvoering heeft [medeverdachte 4] met [naam vader] [medeverdachte 1] en [naam 1] naar station Diemen Zuid gebracht. [medeverdachte 4] was aanwezig bij de overdracht van [naam ontvoerd meisje] en is meegereden naar Duitsland. Hij is vervolgens per auto verder gereisd met [naam vader] en [naam ontvoerd meisje] .
[medeverdachte 1]is door [medeverdachte 4] gecontacteerd en ingevlogen vanuit Londen. [medeverdachte 1] was aanwezig bij de bijeenkomst op Schiphol waar het plan van de ontvoering is besproken. De verwachting was dat oma niet rustig zou blijven en [medeverdachte 1] zou haar kunnen stoppen. De avond voor de ontvoering is [medeverdachte 1] samen met [medeverdachte 3] en [naam 1] bij de woning gaan kijken. Op de dag van de ontvoering nam [medeverdachte 1] tie-wraps en een taser mee naar de woning. De taser heeft hij daadwerkelijk gebruikt. [medeverdachte 1] heeft er voor gezorgd dat [medeverdachte 3] en [naam 1] met [naam ontvoerd meisje] konden ontkomen.
[medeverdachte 5]is door haar vader [medeverdachte 2] betrokken geraakt. [medeverdachte 5] heeft samenvattingen gemaakt van eerdere observatieverslagen. Zij was aanwezig bij verschillende bijeenkomsten. Tijdens de bijeenkomst in het Hilton-hotel heeft zij WhatsApp geïnstalleerd op de telefoons die bij de ontvoering zijn gebruikt. Op de dag van de ontvoering heeft zij haar vader [medeverdachte 2] naar Hilversum gebracht. Kort na de ontvoering heeft zij [naam 1] naar haar woning in [woonplaats] gebracht. Zij heeft haar vader in Krefeld, Duitsland, opgehaald nadat hij [naam vader] , [naam ontvoerd meisje] en [medeverdachte 4] verder Duitsland in had gereden.
[verdachte]is door [medeverdachte 2] benaderd om de observatieopdracht uit te voeren. Tijdens een bijeenkomst bij [medeverdachte 2] thuis waarbij ook [medeverdachte 3] aanwezig was, is aan hem uitgelegd wat de opdracht inhield. De informatie-uitwisseling vanuit [verdachte] was altijd één op één met [medeverdachte 2] . [verdachte] koppelde observaties telefonisch of per sms terug aan [medeverdachte 2] . [verdachte] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] troffen elkaar later ook in Almere, waar werd meegedeeld dat de observatie moest worden geïntensiveerd. [verdachte] heeft het document ‘ [naam document 1] ’ ontvangen en heeft de daarin genoemde missie gelezen. Op de dag van de ontvoering zag [verdachte] [naam moeder] met haar oudste dochter vertrekken vanuit het huis van oma. [verdachte] is nog even achter haar aan gereden en heeft toen aan [medeverdachte 2] doorgegeven dat [naam moeder] vertrokken was. Dit was het sein waarmee de ontvoering in gang werd gezet.
4.3.2
Vrijspraak
Met de officieren van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat verdachte van feit 1 primair en feit 2 primair dient te worden vrijgesproken.
4.3.3
Bewijsoverwegingen
Gezag
Nederlands recht
De rechtbank beoordeelt de stand van zaken met betrekking tot het gezag op 29 september 2016 naar Nederlands recht. Op basis van het dossier kan worden vastgesteld dat op die datum beide ouders wettig gezag hadden over [naam ontvoerd meisje] (ECLI:NL:HR:2018:31). Voor zover er al betekenis toekomt aan eventueel gewijzigde gezagsrechtelijke verhoudingen naar Indiaas recht heeft op basis van het dossier te gelden dat voor het eerst in 2017 een officiële en bevoegde Indiase rechterlijke instantie over het gezag heeft geoordeeld. De rechtbank stelt vast dat op de uitspraak van 16 januari 2016 van de sharia-rechtbank ‘
non judicial’ vermeld staat. Daarnaast blijkt uit navraag bij de Indiase ambassade dat het document – ook in India – niet rechtsgeldig is. Dat de rechtbank Noord-Holland in het kader van de feitenvaststelling in een civiele zaak laatstgenoemde uitspraak heeft genoemd, doet hier niet aan af.
Medeplichtigheid
De rechtbank stelt voorop dat voor de bewezenverklaring van medeplichtigheid aan een misdrijf is vereist dat niet alleen wordt bewezen dat het opzet van iemand was gericht op zijn of haar handelingen als medeplichtige als bedoeld in art. 48, aanhef en onder 1° of 2º Sr, maar ook dat zijn of haar opzet, al dan niet in voorwaardelijke vorm, was gericht op het door de daders gepleegde misdrijf (hierna: het gronddelict).
Juridisch kader
Bij de bewezenverklaring en kwalificatie van medeplichtigheid moet worden uitgegaan van de door de daders verrichte handelingen, ook als het opzet van de medeplichtige slechts was gericht op een deel daarvan. Het opzet van de medeplichtige behoeft niet te zijn gericht op de precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan. Onder die precieze wijze waarop het gronddelict wordt begaan, is ook begrepen of het gronddelict al dan niet in deelneming wordt begaan; op die deelnemingsvorm behoeft het opzet van de medeplichtige dus niet te zijn gericht.
Vaststelling feitelijke handelingen verdachte
De rechtbank verwijst naar de onder 4.3.1 beschreven vaststelling van de feiten en omstandigheden ten aanzien van de feitelijke handelingen van verdachte. Uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte wist dat het doel was om [naam ontvoerd meisje] te ontvoeren, zodat [naam vader] met haar naar India kon vertrekken.
Verdachte heeft een observatie uitgevoerd bij de woning van [naam ontvoerd meisje] en [naam moeder] . Hij heeft verslag gedaan van deze observatie. Hij heeft concrete informatie over de bewegingen van [naam moeder] doorgegeven aan [medeverdachte 2] . Deze informatie was het startsein waarna de ontvoering in gang is gezet. Verdachte heeft ter terechtzitting erkend dat hij het document ‘ [naam document 1] ’ heeft geopend en de missie daarin heeft gelezen. Dat hij hier geen kennis van zou hebben genomen, is dan ook ongeloofwaardig. Daarnaast gaat de rechtbank ervan uit dat, als iemand een document toegezonden krijgt en het document opent, diegene dit document ook leest. Verdachte maakte deel uit van de WhatsApp-groep ‘ [naam document 1] ’, waarin het eerder genoemde bericht over een ‘
opportunity’ is verstuurd. De verklaring van verdachte, dat daarmee werd bedoeld een mogelijkheid om de moeder na de zitting te volgen om te kijken waar zij woonde, is ongeloofwaardig, omdat al duidelijk was waar zij verbleef. Daarnaast heeft verdachte een ongeloofwaardige verklaring gegeven voor het bericht ‘
we have her’, dat hij van [medeverdachte 2] heeft ontvangen na de ontvoering. Verdachte wist namelijk dat niemand de observatie over zou nemen.
Conclusie
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat verdachte zowel opzet heeft gehad op het verschaffen van gelegenheid en middelen als opzet op de ontvoering en onttrekking aan het wettig gezag van [naam ontvoerd meisje] . De rechtbank komt daarmee tot een bewezenverklaring van de ten laste gelegde medeplichtigheid aan feit 1 en feit 2.
Periode
Aangezien de tenlastelegging voor wat betreft de medeplichtigheidshandelingen zich beperkt tot de periode vanaf 29 september 2016, kunnen alleen handelingen die zijn verricht vanaf omstreeks die datum en daarna worden bewezen.
Partiële vrijspraak periode feit 1
De periode van 29 september 2016 tot en met 30 september 2016 kan bewezen worden: de dag van de ontvoering tot en met de dag dat [naam ontvoerd meisje] uit Duitsland is vertrokken. De periode van 17 september 2016 tot en met 28 september 2016 kan niet bewezen worden omdat er toen sprake was van voorbereidingshandelingen die niet zijn verfeitelijkt in de tenlastelegging.
Voortdurend delict feit 2
Als een minderjarige wordt onttrokken aan het wettig gezag, dan duurt die situatie voort totdat de minderjarige weer bij de (tevens) gezaghebbende ouder is. Dat kan geruime tijd duren. Zeker als de onttrekking plaatsvindt naar een ander land, in het bijzonder een land waarmee Nederland geen verdragsrechtelijke rechtshulprelatie heeft. Het feit dat verdachten die situatie hebben gecreëerd maakt dat hen ook de periode waarin de minderjarige aan het gezag blijft onttrokken kan worden toegerekend. Alle verdachten wisten of hadden kunnen weten dat het doel van de ontvoering was om [naam ontvoerd meisje] naar India te brengen. Er is sprake van voorwaardelijk opzet op het voortduren van de situatie als men meewerkt aan het overbrengen van een minderjarig kind naar India.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1. Subsidiair
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] en [naam vader] en [naam 1] in de periode van 29 september 2016 tot en met 30 september 2016 in Amsterdam en elders in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk één minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [naam ontvoerd meisje] geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] , wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, immers hebben zij met dat opzet
  • zich met een stroomstootwapen (taser) en tie-wraps naar de woning begeven alwaar [naam ontvoerd meisje] en [naam oma] en [naam tante] zich bevonden en
  • zich toegang verschaft tot de woning en
  • [naam oma] en [naam tante] vastgepakt en/of geslagen met die taser en
  • toen en daar voornoemde [naam ontvoerd meisje] meegenomen uit de woning en
  • dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [naam buurman] gehouden en
  • voornoemde [naam ontvoerd meisje] in de auto geplaatst en
  • voornoemde [naam ontvoerd meisje] naar de woning van [medeverdachte 2] in het buitenland overgebracht
tot het plegen van welk misdrijf de verdachte op 29 september 2016 in Amsterdam en elders in Nederland, opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door
  • een observatie uit te voeren bij de woning althans in de directe omgeving, van [naam ontvoerd meisje] en haar moeder [naam moeder] en
  • op 29 september 2016 (in de ochtend) concrete informatie over de bewegingen van [naam moeder] door te geven aan medeverdachte.
2. Subsidiair
[medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en mededaders in de periode van 29 september 2016 tot en met 28 maart 2019 in Amsterdam en elders in Nederland en in Duitsland, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk een minderjarige (beneden de twaalf jaar oud), te weten [naam ontvoerd meisje] geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] , te onttrekken aan het wettig over haar gesteld gezag, te weten [naam moeder] (de moeder), immers hebben zij met dat opzet
- zich toegang verschaft tot de woning waar die [naam ontvoerd meisje] verbleef en
- [naam oma] en [naam tante] vastgepakt en/of geslagen met een stroomstootwapen en
- dat stroomstootwapen (taser) tegen het lichaam van [naam buurman] gehouden en
- met de minderjarige de woning verlaten
tot het plegen van welk misdrijf de verdachte op 29 september 2016 in Amsterdam opzettelijk inlichtingen heeft verschaft door
- een observatie uit te voeren bij de woning van [naam ontvoerd meisje] en haar moeder [naam moeder] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is ook overigens geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Strafoplegging

8.1
Eis officieren van justitie
De officieren van justitie hebben gevorderd dat verdachte voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek van voorarrest.
8.2
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft besloten in alle zes de vonnissen in de zaak Plumeau de hierna volgende integrale, collectieve strafmotivering op te nemen, ook voor zover die ziet op de andere verdachten. De rechtbank heeft, om tot de individuele strafopleggingen te komen, de rol van de verschillende verdachten met elkaar vergeleken, waarmee de overwegingen met betrekking tot de individuele verdachten ook relevant zijn in de zaken van de andere verdachten.
Het is duidelijk dat de hoofdverantwoordelijke voor de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] haar vader is, [naam vader] . Dat maakt geenszins minder erg wat deze zes verdachten hebben gedaan. Drie van hen, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , hebben voor en met [naam vader] een professioneel ontvoeringsplan opgezet. Zij hebben dit plan uitgevoerd, bijna precies zoals het was uitgedacht, en de drie andere verdachten hebben, met volle wetenschap van de bedoeling, aan de uitvoering meegewerkt, respectievelijk als mededader (verdachte) en als medeplichtige ( [verdachte] en [medeverdachte 5] ).
Het plan, en de uitvoering daarvan, waren heftig en in elk geval in Nederland ongehoord: drie onbekende mannen dringen een woning binnen en ontvoeren een meisje van pas twee jaar oud, op verzoek van haar Indiase vader, die deze mannen daarvoor heeft ingehuurd. De ontvoerders zijn voorbereid op het gebruik van geweld: één van de mannen is gewapend met een taser en tie-wraps en zal optreden als ‘deurstopper’, met als doel de andere twee mannen met het meisje te laten ontkomen en de ontvoering te laten slagen. Er volgt ook een gewelddadige confrontatie – alleen de deurstopper trekt daarbij aan het kortste eind. Maar verder slaagt het plan helemaal: de twee mannen die [naam ontvoerd meisje] meenemen ontkomen, ze dragen haar over aan een andere groep ontvoerders, en die brengen haar naar de woning van één van de ontvoerders in [woonplaats] ; vanuit [woonplaats] wordt ze door haar vader naar India ontvoerd.
Hoewel iedere onttrekking aan het ouderlijk gezag impact heeft, is deze zaak vele malen heftiger dan de gemiddelde zaak waarbij een kind aan het ouderlijk gezag wordt onttrokken of de gemiddelde internationale kinderontvoering. Doorgaans gaat dat niet gepaard met geweld. Dat een nog zeer jong kind wordt meegenomen door een voor de gelegenheid ingehuurd ontvoeringsteam, is al helemaal uitzonderlijk.
Maar wat veel erger is dan wat er op die bewuste dag is gebeurd, is het gevolg daarvan. Dat gevolg is dat de inmiddels vijfjarige [naam ontvoerd meisje] al bijna drie jaar in India verblijft, terwijl er geen enkel vooruitzicht is dat dit gaat veranderen. India is geen partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, en al het werk dat is verzet om [naam ontvoerd meisje] terug naar Nederland te krijgen, heeft nog geen resultaat opgeleverd.
Verdachten hebben, zonder enige overdrijving, een gezinsleven kapot gemaakt. [naam ontvoerd meisje] is plotseling weggerukt uit haar vertrouwde leefomgeving en gescheiden van haar moeder, die vanaf haar geboorte tot 29 september 2016 de constante factor in haar leven was. [naam ontvoerd meisje] moet sinds die dag haar moeder missen, en haar moeder moet sinds die dag haar dochter [naam ontvoerd meisje] missen. De moeder van [naam ontvoerd meisje] heeft de rechtbank verteld dat het verdriet om het gemis van [naam ontvoerd meisje] elke dag aan haar vreet, dat het tijdsverloop daar niets aan verandert, dat zij al zo veel belangrijke momenten in het leven van [naam ontvoerd meisje] heeft gemist die niet kunnen worden ingehaald, en dat het slopend is om niet te weten wanneer het einde van de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] in zicht komt.
Dit wordt alleen maar erger, doordat – en de rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan wat de moeder van [naam ontvoerd meisje] hierover heeft verklaard – de vader van [naam ontvoerd meisje] nagenoeg ieder contact tussen [naam ontvoerd meisje] en haar moeder heeft gefrustreerd. Zij heeft slechts recent, omdat dit door de Indiase rechter werd bevolen, enkele Skype-gesprekken met haar dochter kunnen voeren.
Behalve van haar moeder, is [naam ontvoerd meisje] ook plotseling gescheiden van haar zus [naam dochter] , van haar oma en oom – die net als haar moeder geen minuut hebben gemist van de vele zittingen in deze zaak – en de rest van haar familie in Nederland. Duidelijk is dat de actie van verdachten meerdere mensen zeer veel verdriet heeft gedaan en nog iedere dag doet.
Namens verdachten is aangevoerd dat het feit dat [naam ontvoerd meisje] al zo lang uit Nederland weg is, niet aan hen kan worden toegerekend. Dat is onzin. De rechtbank heeft dit al overwogen naar aanleiding van de verweren over de ten laste gelegde periode. Verdachten hebben tegen betaling een Indiër geholpen een tweejarig kind naar India te ontvoeren. Ze wisten of hadden op zijn minst moeten weten dat er een grote kans was dat [naam ontvoerd meisje] niet zou terugkeren, en dat haar moeder en familie haar lange tijd of zelfs nooit meer zullen zien. Het feit dat [naam ontvoerd meisje] nog steeds in India verblijft, is voor de volle 100% een voorzienbaar gevolg van het eigen handelen van de verdachten.
Buiten kijf staat dat [naam ontvoerd meisje] ook een vader heeft, en ook een familie heeft in India. Maar dat kan op geen enkele manier relativeren wat verdachten hebben gedaan. Op het moment van de ontvoering werd geprocedeerd over het gezag over en de verblijfplaats van [naam ontvoerd meisje] . Dat laatste onderstreept alleen maar dat verdachten zich hier ver van hadden moeten houden. Het was niet aan hèn om te beslissen waar [naam ontvoerd meisje] moest verblijven, maar aan de rechter.
Het aspect van die lopende rechtszaak maakt de zaak extra kwalijk. De meeste verdachten wisten dat de dag na de ontvoering een zitting zou plaatsvinden bij het Gerechtshof. Dat maakt de actie van de verdachten al helemaal tot een klap in het gezicht van de rechtsstaat.
Iedere onttrekking aan het ouderlijk gezag is een vorm van eigenrichting, maar dit – een tot in detail geplande ontvoering op de dag voor een rechtszitting in de zaak tussen de ouders, verricht door ingehuurde mensen die zelf buiten de strijd tussen de ouders staan – is een zeer heftige vorm daarvan.
De officieren van justitie hebben hun strafeis met name gebaseerd op de richtlijn van het Openbaar Ministerie bij internationale kinderontvoering, die een eis van zes maanden tot vier jaar voorschrijft. Elf van de dertien mogelijke strafverzwarende omstandigheden doen zich hier voor, aldus de officieren van justitie, waarbij kennelijk vooral zwaar wegen: de zeer jonge leeftijd van [naam ontvoerd meisje] , het feit dat de onttrekking aan het wettig gezag nog steeds voortduurt, en dat [naam ontvoerd meisje] is ontvoerd naar een land waar de vooruitzichten op het terugdraaien van de ontvoering slecht zijn.
Door de verdediging van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] is verwezen naar uitspraken, waarbij voor onttrekking aan het gezag veel lagere straffen worden opgelegd dan hier zijn geëist. In alle gevallen gaat het naar het oordeel van de rechtbank echter om onvergelijkbare zaken.
Bij ECLI:NL:RBOVE:2015:2290 ging het om iemand die een 13-jarig kind hielp om twee dagen weg te lopen van een pleeggezin. Bij ECLI:NL:RBOVE:2017:4737 ging het om een vader die drie kinderen elf dagen aan het gezag van de moeder onttrok. Bij ECLI:NL:RBUTR: 2009:BI1291 ging het om een vader die een kind vijf dagen aan het gezag van de moeder onttrok. Bij ECLI:NL:RBOVE:2013:3372 ging het om een vader die – met geweld –- drie kinderen aan het gezag van de moeder onttrok, maar die onttrekking duurde acht dagen. Bij ECLI:NL:GHSHE:2018:205 was fors geweld gebruikt, maar duurde de onttrekking aan het gezag kennelijk niet eens een dag.
Door naar deze uitspraken te verwijzen, wordt miskend wat deze zaak nu juist zo ernstig maakt: dat [naam ontvoerd meisje] al bijna drie jaar aan het gezag van haar moeder is onttrokken, en dat er geen enkel vooruitzicht is dat dit weer goed gaat komen.
Er is geen LOVS-oriëntatiepunt voor onttrekking aan het wettig gezag, internationale kinderontvoering of ontvoering. Het enige oriëntatiepunt waarmee tot op enige hoogte een vergelijking kan worden gemaakt, is dat voor een woningoverval met licht geweld, waarbij als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie jaar geldt. Ook in deze zaak was sprake van binnendringen in een woning, waarbij geweld was voorzien en ook geweld heeft plaatsgevonden. In vergelijking met een gemiddelde woningoverval, was het binnendringen in de woning in deze zaak korter, en minder gewelddadig. Toch is deze zaak een stuk ernstiger. Hier zijn geen geld of spullen weggenomen, maar is een meisje van slechts twee jaar oud meegenomen, en dat meisje is bijna drie jaar later nog steeds niet terug bij haar moeder. De gevolgen zijn – in die zin – veel ernstiger dan de gevolgen van een woningoverval. Een woningoverval heeft vaak een forse psychische impact op de slachtoffers, maar dat is hier zeker niet anders, zo blijkt uit de slachtofferverklaringen die op de zitting zijn afgelegd door en namens de familie van [naam ontvoerd meisje] .
De rechtbank heeft afgewogen wat de officieren van justitie aan hun eis ten grondslag hebben gelegd en heeft een vergelijking gemaakt met het oriëntatiepunt voor woningovervallen. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat voor die verdachten die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan zowel de planning als de uitvoering van de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] , een passend uitgangspunt voor de op te leggen straf is: een gevangenisstraf van vier en een half jaar.
Er zijn drie verdachten die volgens de rechtbank zo’n rol hebben vervuld: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Zij hebben alle drie een even belangrijke rol gespeeld bij de planning van de ontvoering. Wat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] “missen” omdat zij, anders dan [medeverdachte 3] , niet bij de inval op de [adres 1] aanwezig waren, compenseren zij doordat zij op hun beurt, anders dan [medeverdachte 3] , volop betrokken waren bij wat er na de overdracht bij De Witte Bergen plaatsvond: het buiten Nederland brengen van [naam ontvoerd meisje] .
Per verdachte moet vervolgens worden bekeken of er redenen zijn, gegeven de persoonlijke omstandigheden, om van dit uitgangspunt af te wijken.
[medeverdachte 2] heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, waarin door klinisch psycholoog drs. B. van Giessen de conclusie is getrokken dat de feiten hem in mindere mate kunnen worden toegerekend. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis; deze PTSS en sociale omstandigheden hebben geleid tot een verminderd kritisch vermogen. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundige over. [medeverdachte 2] wist dat hij fout zat, maar was, in de woorden van de psycholoog, “verminderd in staat om zijn wil in vrijheid te bepalen”. Met deze omstandigheid moet bij de strafoplegging in enige mate rekening worden gehouden. De rechtbank zal dat doen door de op te leggen gevangenisstraf met drie maanden te verminderen.
Behalve in de conclusie van de deskundige, ziet de rechtbank geen reden om in het geval van [medeverdachte 2] van het uitgangspunt voor de op te leggen straf af te wijken. Hij is één van de drie hoofddaders. Hij heeft mede vanuit financiële motieven een onmisbare rol gespeeld in de coördinatie en daarmee het welslagen van de ontvoering. Bovendien heeft hij medeontvoerders en medeplichtigen, waaronder zijn dochter, geronseld. Anders dan andere verdachten heeft hij zich niet direct gemeld, nadat de ernst van de situatie tot hem moet zijn doorgedrongen, en heeft hij nadien geen open kaart gespeeld. Hij heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek; hij heeft veelvuldig gelogen en zijn verklaring gewijzigd. Waar mogelijk heeft hij zijn rol kleiner proberen te maken of de schuld op anderen proberen af te schuiven. Hij heeft wel een soort van spijt betuigd, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onvoldoende laten zien dat hij het kwalijke inziet van zijn handelen.
De rechtbank legt aan [medeverdachte 2] daarom een gevangenisstraf op voor de duur van vier jaar en drie maanden.
[medeverdachte 4] heeft niet veel willen verklaren over de ontvoering en zijn rol daarbij, en de vraag waarom hij daaraan heeft meegedaan. Ter zitting heeft [medeverdachte 4] zelfs niets willen verklaren over de feiten, anders dan dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij de situatie niet goed heeft beoordeeld. Bij gebrek aan een onderbouwing van die uitlatingen, kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre de spijtbetuiging van [medeverdachte 4] oprecht is. De rechtbank weet te weinig over de wijze waarop [medeverdachte 4] bij de zaak betrokken is geraakt, zijn rol daarin of de manier waarop hij daarop terugkijkt om daarin enige aanleiding te zien om van het uitgangspunt af te wijken.
Door de raadsvrouw van [medeverdachte 4] is aangevoerd dat de schrijnende omstandigheden waaronder hij in de Verenigde Staten in uitleveringsdetentie heeft gezeten, reden is om een lagere straf op te leggen. De rechtbank ziet daarin, en in de slechte gezondheidstoestand van [medeverdachte 4] , aanleiding om in zijn voordeel in enige mate van het uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank legt aan [medeverdachte 4] daarom een gevangenisstraf op van vier jaar.
[medeverdachte 3] is de enige verdachte die volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt en de enige verdachte die oprecht berouw lijkt te hebben van wat hij heeft gedaan. De verklaringen van [medeverdachte 3] hebben zowel de politie als de rechtbank geholpen een vrij goed beeld van de zaak te krijgen. Dat de spijt van [medeverdachte 3] oprecht is, leidt de rechtbank in de eerste plaats af uit het feit dat hij zich op de dag na de ontvoering bij de politie heeft gemeld en – dit vindt de rechtbank veelzeggend – daarbij het geld dat hij van [naam vader] had ontvangen heeft meegenomen en afgegeven. In de tweede plaats krijgt de rechtbank deze indruk op basis van wat [medeverdachte 3] heeft verklaard bij de diverse politieverhoren, en wat hij op de zittingen heeft verklaard. [medeverdachte 3] verklaart consistent, en schuift niets af op anderen. Daarin verschilt hij sterk van zijn medeverdachten, die ofwel zwijgen ofwel liegen en draaien, hun rol kleiner maken dan hij was, en geen van allen hun verantwoordelijkheid nemen.
De rechtbank legt hierom aan [medeverdachte 3] een gevangenisstraf op van drie jaar.
Dat is één derde lager dan het uitgangspunt dat volgens de rechtbank past bij de rol van [medeverdachte 3] . De rechtbank begrijpt dat dit een forse korting is, en dat de moeder en verdere familie van [naam ontvoerd meisje] niets hebben aan het berouw van [medeverdachte 3] . Toch vindt de rechtbank het verschil in houding ten opzichte van wat hier is gebeurd van aan de ene kant [medeverdachte 3] , en aan de andere kant de andere verdachten, zo opvallend, dat de rechtbank een duidelijk onderscheid in de op te leggen straffen wil maken.
De rechtbank kijkt iets anders naar de rol van [medeverdachte 1] dan de officieren van justitie, en vindt het passend voor hem een iets lager uitgangspunt te hanteren dan voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] had zonder meer een kwalijke rol, maar anders dan bij die andere drie, was zijn rol puur een uitvoerende. Hij is niet betrokken geweest bij de planning van de ontvoering, en is pas de dag voor de ontvoering bij het plan betrokken. De rechtbank vindt een uitgangspunt van vier jaar gevangenisstraf passend bij de rol van [medeverdachte 1] .
De rechtbank ziet, anders dan bij andere verdachten, geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. De houding en proceshouding van [medeverdachte 1] pleiten slechts tegen hem. [medeverdachte 1] heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen; hij heeft volhard in zijn onzinnige verhaal dat hij uit het buitenland is ingevlogen om een gerechtelijk stuk uit India in Nederland uit te reiken, zonder iets te weten van de plannen van de ontvoerders. De houding van [medeverdachte 1] werd gekenmerkt door zelfmedelijden (zoals toen hij vertelde hoe erg het was dat hij door zijn voorlopige hechtenis zijn kinderen moest missen), door boosheid (waarbij hij de officier van justitie en rechtbank heeft beledigd) en door huichelarij (zoals toen hij had geprobeerd aan een nieuw paspoort te komen, nadat zijn voorlopige hechtenis was geschorst en zei dat ze hem bij het consulaat helemaal verkeerd hadden begrepen).
De rechtbank legt daarom aan [medeverdachte 1] een gevangenisstraf van vier jaar op.
De voorlopige hechtenis van [medeverdachte 1] , die 17 maanden en 12 dagen gedetineerd heeft gezeten, is op 5 april 2018 door de meervoudige strafkamer opgeheven onder verwijzing naar artikel 67a, derde lid, Sv. In het proces-verbaal is expliciet overwogen dat hiermee geenszins vaststond dat aan [medeverdachte 1] – in geval van een veroordeling – geen langere gevangenisstraf zou worden opgelegd dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht zich daar dan ook niet aan gebonden.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] worden veroordeeld voor medeplichtigheid.
De rechtbank acht hun opstelling en proceshouding kwalijk. Verdachte [verdachte] heeft zich in de raarste bochten gewrongen om te betogen dat hij, hoewel hij onder meer het document [naam document 1] waarin het ontvoeringsplan was beschreven heeft ontvangen en heeft ingezien, toch van niets wist. [medeverdachte 5] verklaart ook van niets te weten terwijl zij bij meerdere besprekingen aanwezig was waarin de ontvoering werd besproken. Beide verdachten liegen en draaien.
De rechtbank acht de bijdrage van [verdachte] en [medeverdachte 5] aan de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] evenwel veel te gering om gevangenisstraffen van drie, respectievelijk drie en een half jaar (waarbij, voor de goede orde, de officieren van justitie in het geval van [medeverdachte 5] uitgingen van medeplegen) te rechtvaardigen. Hun rol is strafrechtelijk beperkt.
De bewezen bijdrage van [verdachte] is uitsluitend het doorgeven van het feit dat de moeder van [naam ontvoerd meisje] de woning had verlaten. Omdat hij wist wat de andere verdachten met die informatie gingen of zouden kunnen doen, was dat een zeer kwalijke actie. Maar er zit ook een hele grote afstand tussen deze handeling en wat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben gedaan.
Voor [medeverdachte 5] geldt dat des te meer. Een aantal van haar handelingen leveren medeplichtigheid op, maar niets van wat zij heeft gedaan ziet de rechtbank als wezenlijk of essentieel onderdeel van het ontvoeringsplan.
Voor de aan [medeverdachte 5] en [verdachte] als medeplichtigen op te leggen straf acht de rechtbank een passend uitgangspunt, rekening houdend met het grote verschil in de rollen: een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden. Dat is één derde van de straf die de rechtbank vond passen bij de rol van [medeverdachte 1] .
In het geval van [verdachte] ziet de rechtbank geen aanleiding van dat uitgangspunt af te wijken. [verdachte] is oud-politieman en had vergunningen voor beveiligings- en recherchewerk. Hij had daarom beter moeten en kunnen weten; er zijn geen strafverminderende omstandigheden. Dat [verdachte] “gewoon” betaald werd voor observatiewerk, en niet een bijzondere beloning kreeg omdat hij het sein voor de ontvoering gaf, maakt zijn rol niet minder kwalijk.
Mede omdat [verdachte] een blanco strafblad heeft, ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel, te weten zes maanden, van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Aan [verdachte] wordt daarom opgelegd een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk.
In het geval van [medeverdachte 5] ziet de rechtbank wel aanleiding om naar beneden af te wijken van het genoemde uitgangspunt. Haar vijf medeverdachten waren allemaal actief in de wereld van de beveiliging (in de breedste zin van het woord) en zijn via zakelijke contacten uit die wereld (namelijk: elkaar) bij deze zaak betrokken geraakt. Ze raakten allemaal betrokken vanuit zakelijke motieven: omdat ze er aan konden verdienen. [medeverdachte 5] is daarentegen door haar vader bij de zaak betrokken. Nu zat zij weliswaar ‘in zaken’ met haar vader, maar de rechtbank weegt mee dat zij begin 20 was en duidelijk door haar vader in deze zaak is meegesleept. De rechtbank acht daarom voor [medeverdachte 5] een straf van twaalf maanden passend.
Omdat ook zij een blanco strafblad heeft, ziet de rechtbank ook in haar geval aanleiding om een deel, te weten zes maanden, van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Aan [medeverdachte 5] wordt daarom opgelegd een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk.
De raadsman van [medeverdachte 5] heeft de rechtbank verzocht in afwijking van de over haar opgemaakte psychologische rapportage tot verminderde toerekeningsvatbaarheid te komen, vanwege de bij haar vastgestelde posttraumatische stressstoornis en afhankelijkheidsproblematiek. Het standpunt van de raadsman wordt op geen enkele wijze ondersteund door de rapportage. De rechtbank ziet geen aanleiding – mede gelet op de verklaring van de deskundige op de terechtzitting – van de conclusie in de rapportage af te wijken.
Er zijn weinig grote strafzaken met zes verdachten, waarin alle verdachten een blanco strafblad hebben. De rechtbank acht het recidiverisico in de zaken van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [verdachte] uiterst gering. Dat baseert de rechtbank op de diverse verklaringen van deze verdachten, wat bekend is over hun persoonlijke omstandigheden, de indruk van de rechtbank van de verdachten op zitting en in geval van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op de psychologische rapportages. Dat doet echter niets af aan alle eerder genoemde overwegingen. In deze zaken staat het strafdoel van de vergelding centraal; de op te leggen straffen zijn een zuivere reactie op de – grove – normschending door verdachten. Rehabilitatie en bijzondere preventie spelen een sterk ondergeschikte rol. In hoeverre er een recidiverisico bestaat bij de beide Amerikaanse verdachten, kan de rechtbank niet bepalen, omdat het beeld dat de rechtbank van hen heeft, als gevolg van hun proceshouding, beperkt is. Voor hen geldt evenwel hetzelfde: de vergelding staat voor de rechtbank centraal bij de opgelegde straffen.
Alle verdachten hebben korte of langere tijd in voorlopige hechtenis gezeten, maar de voorlopige hechtenis is inmiddels in alle gevallen opgeheven.
De duur van de opgelegde straffen betekent voor alle zes de verdachten dat ze terug naar de gevangenis moeten. Dat zal voor de verdachten, die alweer jaren verder zijn met hun leven, zwaar zijn. Maar onverwacht kan het niet komen. De ernst van deze zaak, en vooral de ernst van het gevolg van wat verdachten hebben gedaan, laten geen ruimte voor een andere uitkomst.

9.Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

9.1
[naam moeder]
vordert € 1.518,63 aan materiële-schadevergoeding en € 5.000,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Deze vordering is als volgt samengesteld.
Materiële schade
reiskosten
€ 200,00
belkosten
€ 100,00
griffiekosten en eigen bijdrage civiele procedure
€ 1.218,63
Totale materiële schade
€ 1.518,63
Immateriële schade
€ 5.000,00
Totale schade
€ 6.518,63
Gevorderde proceskosten – kosten rechtsbijstand
€ 5.340,94
[naam moeder] heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen en haar advocaat, mr. V.A. Groeneveld, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de gehele vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schade in een zodanig nauw verband met de medeplichtigheid, dat de gevorderde schade door de benadeelde redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht. De bijdrage als medeplichtige dient niet in gelijke mate als de bijdrage van de dader(s) de grondslag te vormen voor vergoeding van veroorzaakte schade. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Indien de rechtbank de vordering toewijst, verzoekt de raadsman dit hoofdelijk te doen.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat [naam moeder] als gevolg van de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Gelet op de uitspraak ECLI:NL:HR:2018:2016 kan een medeplichtige ook hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
Ten aanzien van de reis- en belkosten
De rechtbank zal het verzoek om vergoeding van de reis- en belkosten toewijzen, omdat van bepaalde kosten geen onderbouwing wordt verlangd. Op basis van artikel 6:97 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan de rechtbank de geleden schade schatten. De rechtbank begroot dit bedrag op € 300,-.
Ten aanzien van de griffiekosten en eigen bijdrage civiele procedure
De rechtbank zal de gevorderde kosten toewijzen, omdat deze kosten rechtstreeks voortvloeien uit de bewezenverklaarde feiten, in alle redelijkheid zijn gemaakt en voldoende zijn onderbouwd. Het feit dat de kosten gecompenseerd zijn in de procedure zelf laat onverlet dat het kosten zijn die [naam moeder] heeft moeten maken als gevolg van de feiten en zijn daarom vatbaar voor vergoeding in deze strafzaak.
Ten aanzien van de immateriële schade
De bewezenverklaarde feiten hebben een ernstige inbreuk gemaakt op het recht van [naam moeder] op zowel eerbiediging van het familie- en gezinsleven als eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarmee staat vast dat zij in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar hierdoor geleden immateriële schade. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Immateriële schade wordt ingevolge artikel 6:106 BW begroot naar billijkheid. Op grond van de door [naam moeder] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding op dit moment naar billijkheid op ten minste € 5.000,-.
Ten aanzien van de vergoeding voor proceskosten
De rechtbank zal de gevorderde proceskosten toewijzen. De bijstand aan [naam moeder] ziet op meer dan de ingediende vordering, maar dat staat daaraan niet in de weg. De gevorderde kosten komen immers voor toewijzing in aanmerking vanwege de complexiteit en het internationale belang van deze zaak (vgl. ECLI:NL:HR:2017:653).
Conclusie
Verdachte moet [naam moeder] een schadevergoeding betalen van in totaal € 6.518,63 (waarvan € 1.518,63 aan materiële schade en € 5.000,- aan immateriële schade), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016.
De rechtbank wijst de gevorderde proceskosten van € 5.340,94 toe.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam moeder] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 67 dagen.
Hoofdelijkheid
Het te vergoeden bedrag van € 11.859,75, vermeerderd met de wettelijke rente wordt hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers dan wel medeplichtigen van de ontvoering en de onttrekking aan het gezag worden veroordeeld.
9.2
[naam ontvoerd meisje]
[naam moeder] vordert namens [naam ontvoerd meisje] € 5.000,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Mr. V.A. Groeneveld, heeft deze vordering op de zitting nader toegelicht en diverse stukken ingebracht om de vordering te onderbouwen.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schade in een zodanig nauw verband met de medeplichtigheid, dat de gevorderde schade door de benadeelde redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht. De bijdrage als medeplichtige dient niet in gelijke mate als de bijdrage van de dader(s) de grondslag te vormen voor vergoeding van veroorzaakte schade. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Indien de rechtbank de vordering toewijst, verzoekt de raadsman dit hoofdelijk te doen.
Oordeel van de rechtbank
Vastgesteld kan worden dat [naam ontvoerd meisje] is aangetast in haar persoon, omdat ook haar recht op familie- en gezinsleven is geschonden. De rechtbank gaat ervan uit dat de bewezenverklaarde feiten ook voor [naam ontvoerd meisje] traumatiserend zijn geweest. Er kan echter niet worden vastgesteld in welke mate dit het geval is. De rechtbank neemt aan dat er schade is, maar kan deze door een volledig gebrek aan informatie niet begroten. [naam ontvoerd meisje] zal dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard in haar vordering. Nader onderzoek, waardoor de zaak zou moeten worden aangehouden, zou indien al mogelijk een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren. (De wettelijke vertegenwoordiger van) [naam ontvoerd meisje] kan haar vordering desgewenst bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
9.3
[naam tante] (tante)
[naam tante] vordert € 1.500,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam tante] heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen en haar advocaat, mr. V.A. Groeneveld, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schade in een zodanig nauw verband met de medeplichtigheid, dat de gevorderde schade door de benadeelde redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht. De bijdrage als medeplichtige dient niet in gelijke mate als de bijdrage van de dader(s) de grondslag te vormen voor vergoeding van veroorzaakte schade. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Indien de rechtbank de vordering toewijst, verzoekt de raadsman dit hoofdelijk te doen.
Oordeel rechtbankDe bewezenverklaarde feiten hebben een ernstige inbreuk gemaakt op het recht van [naam tante] op zowel eerbiediging van het familie- en gezinsleven als eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarmee staat vast dat zij in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar hierdoor geleden immateriële schade. [naam tante] woonde in hetzelfde huis als haar ontvoerde nichtje. Zij was aanwezig tijdens de ontvoering. Op grond van artikel 6:106 lid 1 BW heeft een benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade. Immateriële schade wordt ingevolge artikel 6:106 BW begroot naar billijkheid. Op grond van de door [naam tante] gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële-schadevergoeding naar billijkheid op € 1.500,-.
Verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Gelet op de uitspraak ECLI:NL:HR:2018:2016 kan een medeplichtige ook hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam tante] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 25 dagen.
Hoofdelijkheid
Het te vergoeden bedrag van € 1.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers dan wel medeplichtigen van de ontvoering en de onttrekking aan het gezag worden veroordeeld.
9.4
[naam oma] (oma)
[naam oma] vordert € 1.000,- aan immateriële-schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
[naam oma] heeft diverse stukken ingebracht om haar vordering te onderbouwen en haar advocaat, mr. V.A. Groeneveld, heeft de vordering op de zitting nader toegelicht.
De officieren van justitie hebben zich op het standpunt gesteld dat de vordering dient te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van schade in een zodanig nauw verband met de medeplichtigheid, dat de gevorderde schade door de benadeelde redelijkerwijs moet worden aangemerkt als rechtstreeks aan de benadeelde partij toegebracht. De bijdrage als medeplichtige dient niet in gelijke mate als de bijdrage van de dader(s) de grondslag te vormen voor vergoeding van veroorzaakte schade. De vordering dient niet-ontvankelijk te worden verklaard omdat er geen sprake is van rechtstreekse schade.
Indien de rechtbank de vordering toewijst, verzoekt de raadsman dit hoofdelijk te doen.
Oordeel rechtbank
De bewezenverklaarde feiten hebben een ernstige inbreuk gemaakt op het recht van [naam oma] op zowel eerbiediging van het familie- en gezinsleven als eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer. Daarmee staat vast dat zij in haar persoon is aangetast en recht heeft op vergoeding van door haar hierdoor geleden immateriële schade. De vordering is niet betwist.
De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 29 september 2016.
Verdachte is voor deze schade naar burgerlijk recht aansprakelijk. Gelet op de uitspraak ECLI:NL:HR:2018:2016 kan een medeplichtige ook hoofdelijk aansprakelijk zijn. De rechtbank ziet geen aanleiding om daarvan af te wijken.
De schadevergoedingsmaatregel
In het belang van [naam oma] wordt, als extra waarborg voor betaling aan haar, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd. De rechtbank bepaalt de vervangende hechtenis op 20 dagen.
Hoofdelijkheid
Het te vergoeden bedrag van € 1.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente, wordt hoofdelijk aan verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 5] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 1] opgelegd, omdat zij als medeplegers dan wel medeplichtigen van de ontvoering en de onttrekking aan het gezag worden veroordeeld.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 48, 49, 57, 279 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 primair en 2 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 subsidiair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1 subsidiair:
Medeplichtigheid aan opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven,
Ten aanzien van feit 2 subsidiair:
Medeplichtigheid aan onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag, welke minderjarige beneden de twaalf jaar oud is en terwijl geweld is gebezigd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
16 (zestien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van [naam moeder] toe tot € 6.518,63(zesduizend vijfhonderd achttien euro en drieënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam moeder] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam moeder] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op € 5.340,94.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam moeder] , aan de Staat € 6.518,63 (zesduizend vijfhonderd achttien euro en drieënzestig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 67 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart [naam ontvoerd meisje] niet-ontvankelijk in haar vordering benadeelde partij.
Wijst de vordering van [naam tante] toe tot € 1.500,-(vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam tante] , behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam tante] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam tante] , aan de Staat € 1.500,- (vijftienhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 25 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van [naam oma] toe tot € 1.000,-(duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam oma] , behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door [naam oma] gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam oma] , aan de Staat € 1.000,- (duizend euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 29 september 2016 tot aan de dag van de algehele voldoening, te betalen, behalve voor zover dit bedrag al door of namens anderen is betaald. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt de betalingsverplichting door hechtenis van 20 dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. N.A.J. Purcell, voorzitter,
mrs. M.R.J. van Wel en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 juli 2019.