8.2Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft besloten in alle zes de vonnissen in de zaak Plumeau de hierna volgende integrale, collectieve strafmotivering op te nemen, ook voor zover die ziet op de andere verdachten. De rechtbank heeft, om tot de individuele strafopleggingen te komen, de rol van de verschillende verdachten met elkaar vergeleken, waarmee de overwegingen met betrekking tot de individuele verdachten ook relevant zijn in de zaken van de andere verdachten.
Het is duidelijk dat de hoofdverantwoordelijke voor de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] haar vader is, [naam vader] . Dat maakt geenszins minder erg wat deze zes verdachten hebben gedaan. Drie van hen, [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] , hebben voor en met [naam vader] een professioneel ontvoeringsplan opgezet. Zij hebben dit plan uitgevoerd, bijna precies zoals het was uitgedacht, en de drie andere verdachten hebben, met volle wetenschap van de bedoeling, aan de uitvoering meegewerkt, respectievelijk als mededader (verdachte) en als medeplichtige ( [verdachte] en [medeverdachte 5] ).
Het plan, en de uitvoering daarvan, waren heftig en in elk geval in Nederland ongehoord: drie onbekende mannen dringen een woning binnen en ontvoeren een meisje van pas twee jaar oud, op verzoek van haar Indiase vader, die deze mannen daarvoor heeft ingehuurd. De ontvoerders zijn voorbereid op het gebruik van geweld: één van de mannen is gewapend met een taser en tie-wraps en zal optreden als ‘deurstopper’, met als doel de andere twee mannen met het meisje te laten ontkomen en de ontvoering te laten slagen. Er volgt ook een gewelddadige confrontatie – alleen de deurstopper trekt daarbij aan het kortste eind. Maar verder slaagt het plan helemaal: de twee mannen die [naam ontvoerd meisje] meenemen ontkomen, ze dragen haar over aan een andere groep ontvoerders, en die brengen haar naar de woning van één van de ontvoerders in [woonplaats] ; vanuit [woonplaats] wordt ze door haar vader naar India ontvoerd.
Hoewel iedere onttrekking aan het ouderlijk gezag impact heeft, is deze zaak vele malen heftiger dan de gemiddelde zaak waarbij een kind aan het ouderlijk gezag wordt onttrokken of de gemiddelde internationale kinderontvoering. Doorgaans gaat dat niet gepaard met geweld. Dat een nog zeer jong kind wordt meegenomen door een voor de gelegenheid ingehuurd ontvoeringsteam, is al helemaal uitzonderlijk.
Maar wat veel erger is dan wat er op die bewuste dag is gebeurd, is het gevolg daarvan. Dat gevolg is dat de inmiddels vijfjarige [naam ontvoerd meisje] al bijna drie jaar in India verblijft, terwijl er geen enkel vooruitzicht is dat dit gaat veranderen. India is geen partij bij het Haags Kinderontvoeringsverdrag, en al het werk dat is verzet om [naam ontvoerd meisje] terug naar Nederland te krijgen, heeft nog geen resultaat opgeleverd.
Verdachten hebben, zonder enige overdrijving, een gezinsleven kapot gemaakt. [naam ontvoerd meisje] is plotseling weggerukt uit haar vertrouwde leefomgeving en gescheiden van haar moeder, die vanaf haar geboorte tot 29 september 2016 de constante factor in haar leven was. [naam ontvoerd meisje] moet sinds die dag haar moeder missen, en haar moeder moet sinds die dag haar dochter [naam ontvoerd meisje] missen. De moeder van [naam ontvoerd meisje] heeft de rechtbank verteld dat het verdriet om het gemis van [naam ontvoerd meisje] elke dag aan haar vreet, dat het tijdsverloop daar niets aan verandert, dat zij al zo veel belangrijke momenten in het leven van [naam ontvoerd meisje] heeft gemist die niet kunnen worden ingehaald, en dat het slopend is om niet te weten wanneer het einde van de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] in zicht komt.
Dit wordt alleen maar erger, doordat – en de rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan wat de moeder van [naam ontvoerd meisje] hierover heeft verklaard – de vader van [naam ontvoerd meisje] nagenoeg ieder contact tussen [naam ontvoerd meisje] en haar moeder heeft gefrustreerd. Zij heeft slechts recent, omdat dit door de Indiase rechter werd bevolen, enkele Skype-gesprekken met haar dochter kunnen voeren.
Behalve van haar moeder, is [naam ontvoerd meisje] ook plotseling gescheiden van haar zus [naam dochter] , van haar oma en oom – die net als haar moeder geen minuut hebben gemist van de vele zittingen in deze zaak – en de rest van haar familie in Nederland. Duidelijk is dat de actie van verdachten meerdere mensen zeer veel verdriet heeft gedaan en nog iedere dag doet.
Namens verdachten is aangevoerd dat het feit dat [naam ontvoerd meisje] al zo lang uit Nederland weg is, niet aan hen kan worden toegerekend. Dat is onzin. De rechtbank heeft dit al overwogen naar aanleiding van de verweren over de ten laste gelegde periode. Verdachten hebben tegen betaling een Indiër geholpen een tweejarig kind naar India te ontvoeren. Ze wisten of hadden op zijn minst moeten weten dat er een grote kans was dat [naam ontvoerd meisje] niet zou terugkeren, en dat haar moeder en familie haar lange tijd of zelfs nooit meer zullen zien. Het feit dat [naam ontvoerd meisje] nog steeds in India verblijft, is voor de volle 100% een voorzienbaar gevolg van het eigen handelen van de verdachten.
Buiten kijf staat dat [naam ontvoerd meisje] ook een vader heeft, en ook een familie heeft in India. Maar dat kan op geen enkele manier relativeren wat verdachten hebben gedaan. Op het moment van de ontvoering werd geprocedeerd over het gezag over en de verblijfplaats van [naam ontvoerd meisje] . Dat laatste onderstreept alleen maar dat verdachten zich hier ver van hadden moeten houden. Het was niet aan hèn om te beslissen waar [naam ontvoerd meisje] moest verblijven, maar aan de rechter.
Het aspect van die lopende rechtszaak maakt de zaak extra kwalijk. De meeste verdachten wisten dat de dag na de ontvoering een zitting zou plaatsvinden bij het Gerechtshof. Dat maakt de actie van de verdachten al helemaal tot een klap in het gezicht van de rechtsstaat.
Iedere onttrekking aan het ouderlijk gezag is een vorm van eigenrichting, maar dit – een tot in detail geplande ontvoering op de dag voor een rechtszitting in de zaak tussen de ouders, verricht door ingehuurde mensen die zelf buiten de strijd tussen de ouders staan – is een zeer heftige vorm daarvan.
De officieren van justitie hebben hun strafeis met name gebaseerd op de richtlijn van het Openbaar Ministerie bij internationale kinderontvoering, die een eis van zes maanden tot vier jaar voorschrijft. Elf van de dertien mogelijke strafverzwarende omstandigheden doen zich hier voor, aldus de officieren van justitie, waarbij kennelijk vooral zwaar wegen: de zeer jonge leeftijd van [naam ontvoerd meisje] , het feit dat de onttrekking aan het wettig gezag nog steeds voortduurt, en dat [naam ontvoerd meisje] is ontvoerd naar een land waar de vooruitzichten op het terugdraaien van de ontvoering slecht zijn.
Door de verdediging van [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] is verwezen naar uitspraken, waarbij voor onttrekking aan het gezag veel lagere straffen worden opgelegd dan hier zijn geëist. In alle gevallen gaat het naar het oordeel van de rechtbank echter om onvergelijkbare zaken.
Bij ECLI:NL:RBOVE:2015:2290 ging het om iemand die een 13-jarig kind hielp om twee dagen weg te lopen van een pleeggezin. Bij ECLI:NL:RBOVE:2017:4737 ging het om een vader die drie kinderen elf dagen aan het gezag van de moeder onttrok. Bij ECLI:NL:RBUTR: 2009:BI1291 ging het om een vader die een kind vijf dagen aan het gezag van de moeder onttrok. Bij ECLI:NL:RBOVE:2013:3372 ging het om een vader die – met geweld –- drie kinderen aan het gezag van de moeder onttrok, maar die onttrekking duurde acht dagen. Bij ECLI:NL:GHSHE:2018:205 was fors geweld gebruikt, maar duurde de onttrekking aan het gezag kennelijk niet eens een dag. Door naar deze uitspraken te verwijzen, wordt miskend wat deze zaak nu juist zo ernstig maakt: dat [naam ontvoerd meisje] al bijna drie jaar aan het gezag van haar moeder is onttrokken, en dat er geen enkel vooruitzicht is dat dit weer goed gaat komen.
Er is geen LOVS-oriëntatiepunt voor onttrekking aan het wettig gezag, internationale kinderontvoering of ontvoering. Het enige oriëntatiepunt waarmee tot op enige hoogte een vergelijking kan worden gemaakt, is dat voor een woningoverval met licht geweld, waarbij als oriëntatiepunt een gevangenisstraf van drie jaar geldt. Ook in deze zaak was sprake van binnendringen in een woning, waarbij geweld was voorzien en ook geweld heeft plaatsgevonden. In vergelijking met een gemiddelde woningoverval, was het binnendringen in de woning in deze zaak korter, en minder gewelddadig. Toch is deze zaak een stuk ernstiger. Hier zijn geen geld of spullen weggenomen, maar is een meisje van slechts twee jaar oud meegenomen, en dat meisje is bijna drie jaar later nog steeds niet terug bij haar moeder. De gevolgen zijn – in die zin – veel ernstiger dan de gevolgen van een woningoverval. Een woningoverval heeft vaak een forse psychische impact op de slachtoffers, maar dat is hier zeker niet anders, zo blijkt uit de slachtofferverklaringen die op de zitting zijn afgelegd door en namens de familie van [naam ontvoerd meisje] .
De rechtbank heeft afgewogen wat de officieren van justitie aan hun eis ten grondslag hebben gelegd en heeft een vergelijking gemaakt met het oriëntatiepunt voor woningovervallen. Op basis daarvan is de rechtbank van oordeel dat voor die verdachten die een belangrijke bijdrage hebben geleverd aan zowel de planning als de uitvoering van de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] , een passend uitgangspunt voor de op te leggen straf is: een gevangenisstraf van vier en een half jaar.
Er zijn drie verdachten die volgens de rechtbank zo’n rol hebben vervuld: [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . Zij hebben alle drie een even belangrijke rol gespeeld bij de planning van de ontvoering. Wat [medeverdachte 2] en [medeverdachte 4] “missen” omdat zij, anders dan [medeverdachte 3] , niet bij de inval op de [adres 1] aanwezig waren, compenseren zij doordat zij op hun beurt, anders dan [medeverdachte 3] , volop betrokken waren bij wat er na de overdracht bij De Witte Bergen plaatsvond: het buiten Nederland brengen van [naam ontvoerd meisje] .
Per verdachte moet vervolgens worden bekeken of er redenen zijn, gegeven de persoonlijke omstandigheden, om van dit uitgangspunt af te wijken.
[medeverdachte 2] heeft meegewerkt aan een persoonlijkheidsonderzoek, waarin door klinisch psycholoog drs. B. van Giessen de conclusie is getrokken dat de feiten hem in mindere mate kunnen worden toegerekend. Hij is gediagnosticeerd met een posttraumatische stressstoornis; deze PTSS en sociale omstandigheden hebben geleid tot een verminderd kritisch vermogen. De rechtbank neemt deze conclusies van de deskundige over. [medeverdachte 2] wist dat hij fout zat, maar was, in de woorden van de psycholoog, “verminderd in staat om zijn wil in vrijheid te bepalen”. Met deze omstandigheid moet bij de strafoplegging in enige mate rekening worden gehouden. De rechtbank zal dat doen door de op te leggen gevangenisstraf met drie maanden te verminderen.
Behalve in de conclusie van de deskundige, ziet de rechtbank geen reden om in het geval van [medeverdachte 2] van het uitgangspunt voor de op te leggen straf af te wijken. Hij is één van de drie hoofddaders. Hij heeft mede vanuit financiële motieven een onmisbare rol gespeeld in de coördinatie en daarmee het welslagen van de ontvoering. Bovendien heeft hij medeontvoerders en medeplichtigen, waaronder zijn dochter, geronseld. Anders dan andere verdachten heeft hij zich niet direct gemeld, nadat de ernst van de situatie tot hem moet zijn doorgedrongen, en heeft hij nadien geen open kaart gespeeld. Hij heeft beperkt meegewerkt aan het onderzoek; hij heeft veelvuldig gelogen en zijn verklaring gewijzigd. Waar mogelijk heeft hij zijn rol kleiner proberen te maken of de schuld op anderen proberen af te schuiven. Hij heeft wel een soort van spijt betuigd, maar naar het oordeel van de rechtbank heeft verdachte onvoldoende laten zien dat hij het kwalijke inziet van zijn handelen.
De rechtbank legt aan [medeverdachte 2] daarom een gevangenisstraf op voor de duur van vier jaar en drie maanden.
[medeverdachte 4] heeft niet veel willen verklaren over de ontvoering en zijn rol daarbij, en de vraag waarom hij daaraan heeft meegedaan. Ter zitting heeft [medeverdachte 4] zelfs niets willen verklaren over de feiten, anders dan dat hij spijt heeft van wat hij heeft gedaan en dat hij de situatie niet goed heeft beoordeeld. Bij gebrek aan een onderbouwing van die uitlatingen, kan de rechtbank niet beoordelen in hoeverre de spijtbetuiging van [medeverdachte 4] oprecht is. De rechtbank weet te weinig over de wijze waarop [medeverdachte 4] bij de zaak betrokken is geraakt, zijn rol daarin of de manier waarop hij daarop terugkijkt om daarin enige aanleiding te zien om van het uitgangspunt af te wijken.
Door de raadsvrouw van [medeverdachte 4] is aangevoerd dat de schrijnende omstandigheden waaronder hij in de Verenigde Staten in uitleveringsdetentie heeft gezeten, reden is om een lagere straf op te leggen. De rechtbank ziet daarin, en in de slechte gezondheidstoestand van [medeverdachte 4] , aanleiding om in zijn voordeel in enige mate van het uitgangspunt af te wijken.
De rechtbank legt aan [medeverdachte 4] daarom een gevangenisstraf op van vier jaar.
[medeverdachte 3] is de enige verdachte die volledig aan het onderzoek heeft meegewerkt en de enige verdachte die oprecht berouw lijkt te hebben van wat hij heeft gedaan. De verklaringen van [medeverdachte 3] hebben zowel de politie als de rechtbank geholpen een vrij goed beeld van de zaak te krijgen. Dat de spijt van [medeverdachte 3] oprecht is, leidt de rechtbank in de eerste plaats af uit het feit dat hij zich op de dag na de ontvoering bij de politie heeft gemeld en – dit vindt de rechtbank veelzeggend – daarbij het geld dat hij van [naam vader] had ontvangen heeft meegenomen en afgegeven. In de tweede plaats krijgt de rechtbank deze indruk op basis van wat [medeverdachte 3] heeft verklaard bij de diverse politieverhoren, en wat hij op de zittingen heeft verklaard. [medeverdachte 3] verklaart consistent, en schuift niets af op anderen. Daarin verschilt hij sterk van zijn medeverdachten, die ofwel zwijgen ofwel liegen en draaien, hun rol kleiner maken dan hij was, en geen van allen hun verantwoordelijkheid nemen.
De rechtbank legt hierom aan [medeverdachte 3] een gevangenisstraf op van drie jaar.
Dat is één derde lager dan het uitgangspunt dat volgens de rechtbank past bij de rol van [medeverdachte 3] . De rechtbank begrijpt dat dit een forse korting is, en dat de moeder en verdere familie van [naam ontvoerd meisje] niets hebben aan het berouw van [medeverdachte 3] . Toch vindt de rechtbank het verschil in houding ten opzichte van wat hier is gebeurd van aan de ene kant [medeverdachte 3] , en aan de andere kant de andere verdachten, zo opvallend, dat de rechtbank een duidelijk onderscheid in de op te leggen straffen wil maken.
De rechtbank kijkt iets anders naar de rol van [medeverdachte 1] dan de officieren van justitie, en vindt het passend voor hem een iets lager uitgangspunt te hanteren dan voor [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] en [medeverdachte 3] . [medeverdachte 1] had zonder meer een kwalijke rol, maar anders dan bij die andere drie, was zijn rol puur een uitvoerende. Hij is niet betrokken geweest bij de planning van de ontvoering, en is pas de dag voor de ontvoering bij het plan betrokken. De rechtbank vindt een uitgangspunt van vier jaar gevangenisstraf passend bij de rol van [medeverdachte 1] .
De rechtbank ziet, anders dan bij andere verdachten, geen reden om van dit uitgangspunt af te wijken. De houding en proceshouding van [medeverdachte 1] pleiten slechts tegen hem. [medeverdachte 1] heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen; hij heeft volhard in zijn onzinnige verhaal dat hij uit het buitenland is ingevlogen om een gerechtelijk stuk uit India in Nederland uit te reiken, zonder iets te weten van de plannen van de ontvoerders. De houding van [medeverdachte 1] werd gekenmerkt door zelfmedelijden (zoals toen hij vertelde hoe erg het was dat hij door zijn voorlopige hechtenis zijn kinderen moest missen), door boosheid (waarbij hij de officier van justitie en rechtbank heeft beledigd) en door huichelarij (zoals toen hij had geprobeerd aan een nieuw paspoort te komen, nadat zijn voorlopige hechtenis was geschorst en zei dat ze hem bij het consulaat helemaal verkeerd hadden begrepen).
De rechtbank legt daarom aan [medeverdachte 1] een gevangenisstraf van vier jaar op.
De voorlopige hechtenis van [medeverdachte 1] , die 17 maanden en 12 dagen gedetineerd heeft gezeten, is op 5 april 2018 door de meervoudige strafkamer opgeheven onder verwijzing naar artikel 67a, derde lid, Sv. In het proces-verbaal is expliciet overwogen dat hiermee geenszins vaststond dat aan [medeverdachte 1] – in geval van een veroordeling – geen langere gevangenisstraf zou worden opgelegd dan de tijd die hij in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank acht zich daar dan ook niet aan gebonden.
Verdachten [verdachte] en [medeverdachte 5] worden veroordeeld voor medeplichtigheid.
De rechtbank acht hun opstelling en proceshouding kwalijk. Verdachte [verdachte] heeft zich in de raarste bochten gewrongen om te betogen dat hij, hoewel hij onder meer het document [naam document 1] waarin het ontvoeringsplan was beschreven heeft ontvangen en heeft ingezien, toch van niets wist. [medeverdachte 5] verklaart ook van niets te weten terwijl zij bij meerdere besprekingen aanwezig was waarin de ontvoering werd besproken. Beide verdachten liegen en draaien.
De rechtbank acht de bijdrage van [verdachte] en [medeverdachte 5] aan de ontvoering van [naam ontvoerd meisje] evenwel veel te gering om gevangenisstraffen van drie, respectievelijk drie en een half jaar (waarbij, voor de goede orde, de officieren van justitie in het geval van [medeverdachte 5] uitgingen van medeplegen) te rechtvaardigen. Hun rol is strafrechtelijk beperkt.
De bewezen bijdrage van [verdachte] is uitsluitend het doorgeven van het feit dat de moeder van [naam ontvoerd meisje] de woning had verlaten. Omdat hij wist wat de andere verdachten met die informatie gingen of zouden kunnen doen, was dat een zeer kwalijke actie. Maar er zit ook een hele grote afstand tussen deze handeling en wat [medeverdachte 2] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 1] hebben gedaan.
Voor [medeverdachte 5] geldt dat des te meer. Een aantal van haar handelingen leveren medeplichtigheid op, maar niets van wat zij heeft gedaan ziet de rechtbank als wezenlijk of essentieel onderdeel van het ontvoeringsplan.
Voor de aan [medeverdachte 5] en [verdachte] als medeplichtigen op te leggen straf acht de rechtbank een passend uitgangspunt, rekening houdend met het grote verschil in de rollen: een gevangenisstraf voor de duur van zestien maanden. Dat is één derde van de straf die de rechtbank vond passen bij de rol van [medeverdachte 1] .
In het geval van [verdachte] ziet de rechtbank geen aanleiding van dat uitgangspunt af te wijken. [verdachte] is oud-politieman en had vergunningen voor beveiligings- en recherchewerk. Hij had daarom beter moeten en kunnen weten; er zijn geen strafverminderende omstandigheden. Dat [verdachte] “gewoon” betaald werd voor observatiewerk, en niet een bijzondere beloning kreeg omdat hij het sein voor de ontvoering gaf, maakt zijn rol niet minder kwalijk.
Mede omdat [verdachte] een blanco strafblad heeft, ziet de rechtbank wel aanleiding om een deel, te weten zes maanden, van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Aan [verdachte] wordt daarom opgelegd een gevangenisstraf van 16 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk.
In het geval van [medeverdachte 5] ziet de rechtbank wel aanleiding om naar beneden af te wijken van het genoemde uitgangspunt. Haar vijf medeverdachten waren allemaal actief in de wereld van de beveiliging (in de breedste zin van het woord) en zijn via zakelijke contacten uit die wereld (namelijk: elkaar) bij deze zaak betrokken geraakt. Ze raakten allemaal betrokken vanuit zakelijke motieven: omdat ze er aan konden verdienen. [medeverdachte 5] is daarentegen door haar vader bij de zaak betrokken. Nu zat zij weliswaar ‘in zaken’ met haar vader, maar de rechtbank weegt mee dat zij begin 20 was en duidelijk door haar vader in deze zaak is meegesleept. De rechtbank acht daarom voor [medeverdachte 5] een straf van twaalf maanden passend.
Omdat ook zij een blanco strafblad heeft, ziet de rechtbank ook in haar geval aanleiding om een deel, te weten zes maanden, van deze straf voorwaardelijk op te leggen.
Aan [medeverdachte 5] wordt daarom opgelegd een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 voorwaardelijk.
De raadsman van [medeverdachte 5] heeft de rechtbank verzocht in afwijking van de over haar opgemaakte psychologische rapportage tot verminderde toerekeningsvatbaarheid te komen, vanwege de bij haar vastgestelde posttraumatische stressstoornis en afhankelijkheidsproblematiek. Het standpunt van de raadsman wordt op geen enkele wijze ondersteund door de rapportage. De rechtbank ziet geen aanleiding – mede gelet op de verklaring van de deskundige op de terechtzitting – van de conclusie in de rapportage af te wijken.
Er zijn weinig grote strafzaken met zes verdachten, waarin alle verdachten een blanco strafblad hebben. De rechtbank acht het recidiverisico in de zaken van [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] , [medeverdachte 5] en [verdachte] uiterst gering. Dat baseert de rechtbank op de diverse verklaringen van deze verdachten, wat bekend is over hun persoonlijke omstandigheden, de indruk van de rechtbank van de verdachten op zitting en in geval van [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] op de psychologische rapportages. Dat doet echter niets af aan alle eerder genoemde overwegingen. In deze zaken staat het strafdoel van de vergelding centraal; de op te leggen straffen zijn een zuivere reactie op de – grove – normschending door verdachten. Rehabilitatie en bijzondere preventie spelen een sterk ondergeschikte rol. In hoeverre er een recidiverisico bestaat bij de beide Amerikaanse verdachten, kan de rechtbank niet bepalen, omdat het beeld dat de rechtbank van hen heeft, als gevolg van hun proceshouding, beperkt is. Voor hen geldt evenwel hetzelfde: de vergelding staat voor de rechtbank centraal bij de opgelegde straffen.
Alle verdachten hebben korte of langere tijd in voorlopige hechtenis gezeten, maar de voorlopige hechtenis is inmiddels in alle gevallen opgeheven.
De duur van de opgelegde straffen betekent voor alle zes de verdachten dat ze terug naar de gevangenis moeten. Dat zal voor de verdachten, die alweer jaren verder zijn met hun leven, zwaar zijn. Maar onverwacht kan het niet komen. De ernst van deze zaak, en vooral de ernst van het gevolg van wat verdachten hebben gedaan, laten geen ruimte voor een andere uitkomst.