Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
(...)
3.Beslissing
6 november 2018.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 november 2018 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was betrokken bij een geënsceneerde overval op een voetbalvereniging in Utrecht, waarbij een schadevergoeding van € 77.500,- werd geëist door de benadeelde partij, [A] B.V. De verdachte werd beschuldigd van medeplichtigheid aan verduistering in dienstbetrekking, omdat zij in een gereedstaande auto de motor draaiend hield en een van de daders met het verduisterde geld vervoerde. Het Hof had de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade die de benadeelde partij had geleden, en de Hoge Raad bevestigde deze beslissing. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat de verdachte onrechtmatig had gehandeld jegens het slachtoffer, en dat de schade die het slachtoffer had geleden mede het gevolg was van de gedragingen van de verdachte. De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, en bevestigde de aansprakelijkheid voor de schadevergoeding, die met wettelijke rente werd verhoogd vanaf 26 januari 2015 tot aan de dag van algehele voldoening. De beslissing van het Hof werd als toereikend gemotiveerd beschouwd, en de Hoge Raad oordeelde dat het middel tevergeefs was voorgesteld.