ECLI:NL:RBAMS:2018:8757

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 december 2018
Publicatiedatum
10 december 2018
Zaaknummer
13/845014-11 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Criminele organisatie en valsheid in geschrift door trustkantoor met witwaspraktijken

In deze zaak heeft de rechtbank Amsterdam op 10 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen [verdachte], die wordt beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie, valsheid in geschrift en witwassen. De rechtbank oordeelt dat [verdachte] gedurende een periode van meer dan tien jaar betrokken was bij een gestructureerd samenwerkingsverband dat zich bezighield met het aanbieden van schijnconstructies en het faciliteren van belastingfraude en witwassen. Het trustkantoor bood doorstroomstructuren aan, waarbij valse overeenkomsten en facturen werden opgemaakt om grote geldbedragen te verplaatsen naar offshore vennootschappen. De rechtbank acht bewezen dat [verdachte] als feitelijk leidinggever verantwoordelijk was voor deze praktijken en dat hij opzettelijk valse documenten heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad. De rechtbank legt een gevangenisstraf van 36 maanden op, met een beroepsverbod van drie jaar in de trustsector. De rechtbank benadrukt het belang van integriteit in de financiële sector en de schade die [verdachte] heeft toegebracht aan het vertrouwen in deze sector.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845014-11 (Promis)
Datum uitspraak: 10 december 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1959,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
met correspondentieadres [adres] , Verenigde Arabische Emiraten.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van
  • 24, 25, 26 en 27 september 2018,
  • 1, 2, 3 en 4 oktober 2018 en
  • 10 december 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officieren van justitie mrs. H.J. Hart en C.P.W. Kok (hierna: officier van justitie) en van wat [verdachte] , die zijn eigen verdediging voert, naar voren hebben gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij zich in de periode van 2002 tot en met 2013 op grote schaal schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift en witwassen. Dit zou [verdachte] tezamen met anderen hebben gedaan en/of zou hij hieraan feitelijk leiding hebben gegeven. Daarnaast wordt hem deelname aan een criminele organisatie verweten.
Bij de bespreking van de afzonderlijke feiten zal concreter worden ingegaan op de beschuldiging. De integrale tekst van de tenlastelegging is aan dit vonnis gehecht als bijlage.

3.De voorvragen

[verdachte] heeft meerdere verweren gevoerd die volgens hem strekken tot niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie. De rechtbank zal hieronder die verweren behandelen.
3.1.
Overschrijding van de redelijke termijn
[verdachte] heeft aangevoerd dat de redelijke termijn in deze zaak (ruimschoots) is overschreden, waardoor de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn in deze zaak niet is geschonden. Hoewel het onderzoek vanwege de omvang en complexiteit meerdere jaren heeft geduurd, is van een langere periode van inactiviteit door de justitiële autoriteiten in al die tijd geen sprake geweest.
De rechtbank is, met [verdachte] , van oordeel dat de redelijke termijn in deze zaak is overschreden. Uitgangspunt is dat binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is aangevangen vonnis wordt gewezen tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden.
Die omstandigheden doen zich naar het oordeel van de rechtbank in dit geval voor, gelet op de uitzonderlijke omvang van het FIOD onderzoek en de hoeveelheid onderzoekshandelingen die, deels op verzoek van de verdediging, door de rechter-commissaris zijn verricht.
De rechter-commissaris heeft op 6 februari 2017 de laatste getuigen gehoord. Nadien heeft het nog ruim anderhalf jaar geduurd voor de zaak op zitting kwam.
De rechtbank stelt vast dat de termijn is gaan lopen op het moment van de aanhouding van [medeverdachte] op 30 september 2013. Sindsdien is ruim 5 jaar verstreken. De rechtbank ziet hierin aanleiding een overschrijding van de redelijke termijn aan te nemen van 12 maanden.
Volgens vaste jurisprudentie leidt deze overschrijding echter niet tot niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie, maar tot strafvermindering. Bij een eventuele strafoplegging zal de rechtbank hiermee rekening houden.
3.2.
Détournement de pouvoir
[verdachte] heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij gebruik heeft gemaakt van onbevoegde opsporing en de zaak is gestart na aandringen van
friends in high places. Ook zou op rechtshulpverzoeken valse informatie zijn vermeld, die heeft geleid tot het verkrijgen van stukken, immers het Openbaar Ministerie heeft het doen voorkomen alsof het om commune delicten ging, zodat eventuele fiscale beperkingen omzeild konden worden.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat er geen opsporingshandelingen zijn verricht door personen die daartoe niet bevoegd waren. [naam 1] is weliswaar de aanjager geweest van de start van dit onderzoek, maar geen rechtsregel verbiedt dat. Tijdens het voorbereidend onderzoek is niet gebleken dat het Openbaar Ministerie en de FIOD de zaak niet onafhankelijk en naar objectieve maatstaven hebben beoordeeld. De rechtshulpverzoeken zijn uitgedaan naar aanleiding van de omvang van de valsheden die zijn geconstateerd. Nederland treedt op tegen bedrijven die in Nederland in de financiële sector werkzaam zijn en van valsheid in geschrift hun dagelijks werk maken, aldus de officier van justitie.
De rechtbank verwerpt het verweer. Uit het dossier blijkt dat het onderzoek is gestart naar aanleiding van het herhaaldelijk aandringen door [naam 1] , maar dat maakt niet dat de officier van justitie op grond van artikel 167 Sv geen recht (meer) heeft om tot vervolging over te gaan. Niet-ontvankelijkheid zou slechts aan de orde kunnen zijn als de vervolgingsbeslissing zodanig zou zijn beïnvloed door [naam 1] of anderen dat de vervolging onverenigbaar is met het verbod van willekeur, maar daarvoor ziet de rechtbank geen aanwijzingen.
Het verwijt dat het Openbaar Ministerie valse informatie heeft vermeld op rechtshulpverzoeken mist feitelijke grondslag. De strafbare feiten waar het onderzoek zich op gericht heeft (en die vervat zijn in de tenlastelegging) zijn geen fiscale maar commune delicten.
3.4.
Interpol Red Notice
[verdachte] heeft niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie bepleit, nu hij ten onrechte opdracht heeft gegeven om de signalering van [verdachte] openbaar te maken. [verdachte] is hierop gewezen door zijn bankdirecteur en heeft aanzienlijke (zakelijke) reputatieschade opgelopen door deze openbaarmaking van de signalering.
De officier van justitie erkent dat bij de signalering de fout is gemaakt om deze openbaar te maken, maar stelt dat dit niet dient te leiden tot niet-ontvankelijkheid, maar dat dit verdisconteerd dient te worden in de op te leggen straf.
De rechtbank is met [verdachte] en de officier van justitie van oordeel dat ten onrechte de signalering van [verdachte] openbaar is gemaakt en dat hierdoor een ernstige inbreuk is gemaakt op zijn persoonlijke levenssfeer. Hoewel dit een kwalijke fout is, begaan tijdens het opsporingsonderzoek onder gezag van het Openbaar Ministerie, is hierdoor niet doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort gedaan, zodat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie niet aan de orde is. Wel zal er rekening mee worden gehouden bij een eventuele strafoplegging.
3.5.
Willekeur
[verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij kennelijk willekeurig vervolgingsbeslissingen heeft genomen. Personen die leiding gaven, beslissingen namen en voordeel trokken uit de bedrijfsvoering zijn nimmer vervolgd, terwijl andere personen met die status een transactie hebben mogen accepteren. Als [verdachte] wordt vervolgd, hadden die andere personen ook vervolgd moeten worden en nu dat niet is gebeurd, handelt de officier van justitie in strijd met het verbod op willekeur, aldus [verdachte] .
De officier van justitie heeft aangevoerd dat een vervolgingsbeslissing zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing leent, in die zin dat slechts in zeer uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie. De rol van [verdachte] , waaronder zijn positie in het Trust EU conglomeraat, zijn directieve aanwijzingen, de financiële vergoeding die hij opstreek, zijn postitie als spin in het web met al zijn contacten, zijn grote verschillen met de door [verdachte] genoemde personen en [verdachte] die het onderscheid rechtvaardigen om [verdachte] te vervolgen, aldus de officier van justitie.
De rechtbank overweegt het volgende. Op grond van artikel 167 Sv heeft het Openbaar Ministerie een ruime discretionaire bevoegdheid om al dan niet tot vervolging over te gaan.
De beslissing om tot vervolging over te gaan, staat in het algemeen niet ter beoordeling van de rechter. Slechts indien de vervolging in strijd is met wettelijke of verdragsrechtelijke bepalingen of met beginselen van goede procesorde, kan er sprake zijn van verval van het recht tot strafvordering en kan om die reden het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken van een aperte onevenredigheid van de vervolgingsbeslissing die meebrengt dat vervolging van [verdachte] onverenigbaar is met het verbod op willekeur. De rol en positie van [verdachte] valt niet op één lijn te stellen met die van andere betrokkenen in dit dossier. Het verweer zal daarom worden verworpen.
3.6.
Beslaglegging in de Verenigde Arabische Emiraten
[verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, nu hij op onrechtmatige wijze beschikking heeft gekregen over stukken die in de Verenigde Arabische Emiraten (hierna: VAE) in beslag zijn genomen en in het onderhavige onderzoek zijn gebruikt.
De officier van justitie heeft aangevoerd dat met toestemming van de plaatselijke autoriteiten uitvoering is gegeven aan het rechtshulpverzoek maar dat vervolgens geen gebruik is gemaakt van de inbeslaggenomen stukken uit de VAE zodat er geen aanleiding bestaat om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren.
De rechtbank stelt vast dat er een rechtshulpverzoek is uitgegaan naar de VAE voor een doorzoeking ter inbeslagname. Aan dit verzoek is door de autoriteiten van de VAE uitvoering gegeven. Van onrechtmatige verkrijging van de stukken is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Daarnaast zijn de inbeslaggenomen stukken niet aan het strafdossier toegevoegd en maken daar dus ook geen deel van uit. Nu er geen sprake is van onrechtmatigheden zal het verweer van [verdachte] worden verworpen.
3.7.
Verbaliseringsplicht
[verdachte] stelt zich op het standpunt dat de verbaliseringsplicht van de FIOD is geschonden, nu zij onjuistheden hebben geverbaliseerd. Dit zou volgens [verdachte] moeten leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie.
De rechtbank stelt voorop dat het Wetboek van Strafvordering (Sv) geen rechtsgevolgen verbindt aan een schending van de verbaliseringsplicht. Alleen wanneer niet naleving van de verbaliseringsplicht, zo daar hier al sprake van is, een ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde oplevert, kan dat leiden tot niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie. Van een dergelijke schending is niet gebleken. De rechtbank zal het verweer van
[verdachte] dan ook passeren.
Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat zij het standpunt van [verdachte] zo begrijpt dat hij zich niet kan vinden in de conclusies die de FIOD heeft getrokken. Dat de FIOD naar aanleiding van hun onderzoek bepaalde conclusies trekt, maakt niet dat die feiten daarmee vast staan of dat een verbaliseringsplicht is geschonden. De rechtbank zal zelfstandig de feiten en onderzoeksbevindingen, zoals geverbaliseerd, beoordelen.
3.8.
Het recht op hoor en wederhoor
[verdachte] stelt dat het recht op hoor en wederhoor niet heeft plaatsgehad, waardoor zijn recht op een eerlijk proces zoals bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
De officieren van justitie erkennen dat [verdachte] nooit in zijn strafzaak is gehoord, maar benadrukken dat hij altijd in staat is geweest zijn standpunt kenbaar te maken via de schriftelijke verklaringen die hij heeft opgesteld en die in het dossier zijn gevoegd. Ook de rechtbank heeft [verdachte] op zitting voldoende ruimte gegeven om te verklaren, waardoor niet kan worden gesteld dat zijn recht op hoor en wederhoor is geschonden.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat het recht op hoor en wederhoor in deze zaak niet is geschonden. [verdachte] heeft zijn standpunt via diverse memo’s naar voren gebracht, welke memo’s deel uit maken van het dossier, en is ter terechtzitting op de verschillende tenlastegelegde feiten gehoord en uitgebreid in de gelegenheid gesteld om zijn verdediging te voeren. Om die reden zal het verweer worden verworpen en zal de rechtbank bij de beoordeling van de hierna te bespreken feiten de door [verdachte] naar voren gebrachte standpunten betrekken.
De rechtbank stelt overigens vast dat de dagvaarding geldig is en deze rechtbank bevoegd tot is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten. Nu de rechtbank ten aanzien van geen van de verweren komt tot niet-ontvankelijkheid van de officieren van justitie, stelt zij vast dat de officieren van justitie ontvankelijk zijn in de vervolging. Ook is er geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
.Een korte schets van de zaak
Betrokken personen en vennootschappen
In dit dossier komen regelmatig namen voor van vennootschappen en medewerkers van de
[trustkantoor] groep. In dit vonnis zullen deze personen met hun achternaam worden aangeduid.
Het gaat ten aanzien van de natuurlijke personen onder meer om
[verdachte] ,
[medeverdachte] ,
[naam 2] ,
[naam 3] ,
[naam 4] ,
[naam 5]
[naam 6] .
Van het kantoor in Monaco komt vooral DGA [naam 7] regelmatig in beeld.
Daarnaast zijn onder meer de volgende vennootschappen betrokken.
BHC : Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken "Amstellodamus" BV
GBC : Global Business & Communications (The Netherlands) BV
[naam bv 1] B.V., met ingang van 25 juni 2007 Amstellodamus Real Estate BV
Orient Invest : Orient Invest Ltd.
Met de [trustkantoor] groep wordt bedoeld de groep aan vennootschappen waarvan
[verdachte] en [medeverdachte] DGA waren, zoals weergegeven in het dossier in D0420A.
Het kantoor
[verdachte] is begin jaren ‘90 met [naam 1] (hierna: [naam 1] ) gaan samenwerken.
Binnen het [naam 1] -concern zetten zij het trustkantoor [trustkantoor] op. [verdachte] had ervaring in trustwerk opgedaan bij [naam 8] en bij International Fiscal Services (hierna: IFS). Medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) trad in 1997 in dienst bij het trustkantoor [trustkantoor] . [medeverdachte] was vóór [trustkantoor] als fiscalist werkzaam bij [naam 8] .
De vennootschappen die door het trustkantoor [trustkantoor] werden bediend worden aangeduid als doelvennootschap, waarbij iedere
ultimate beneficial owner(hierna: UBO) een eigen vennootschap heeft. Gelden stroomden van Europese ondernemingen in landen met een hoog belastingtarief - via de Nederlandse doelvennootschappen - naar offshore vennootschappen in landen met een laag belastingtarief of zelfs zonder belastingheffing.
De doorstroomgelden bestonden onder meer uit vergoedingen uit hoofde van intellectuele eigendomsrechten die in (sub)licentie worden gegeven (royalties) of dividenden uit onderliggende deelnemingen. Deze activiteiten worden gecombineerd met de mogelijkheden die het Nederlandse verdragennetwerk ter voorkoming van dubbele belastingheffing biedt.
Binnen het trustkantoor ontstond vanaf medio jaren ‘90 naast de trusttak voor doelvennootschappen de zogeheten handelstak. Binnen de handelstak hadden klanten geen eigen doelvennootschap nodig, maar kon ten behoeve van het doorstromen gebruik worden gemaakt van een vennootschap van het trustkantoor zelf; de inhouse vennootschappen.
Een belangrijk verschil tussen de trusttak en de handelstak was dat bij de handelstakstructuur de diensten van de doorstroomvennootschappen niet vielen onder de in 2004 in werking getreden Wet toezicht trustkantoren (hierna: Wtt). Pas door een wetswijziging in 2012 vielen die diensten waarbij ten behoeve van een klant gebruik werd gemaakt van een vennootschap die tot dezelfde groep behoort als het trustkantoor ook onder de Wtt. Volgens de Memorie van Toelichting bij die wet, was dit van belang voor de bestrijding van onder meer witwassen.
Een ander verschil tussen de trusttak en de handelstak was het verdienmodel. Binnen de trusttak werd door het trustkantoor gefactureerd aan de klanten op basis van vergoeding van een uurtarief naast bepaalde vaste kosten. Binnen de handelstak bracht het trustkantoor de klant een commissie van doorgaans 5% in rekening van de door te stromen bedragen. Dit was vanwege de hoogte van de gemoeide bedragen veel lucratiever dan het verdienmodel binnen de trusttak.
Bij de splitsing van [trustkantoor] in een trusttak en een handelstak bleef
[medeverdachte] zich bezig houden met de trusttak en ging [verdachte] zich met name bezig houden met de handelstak. In de loop der jaren is [medeverdachte] meer betrokken geraakt bij de handelstak.
Rond het jaar 2000 waren de activiteiten van de [trustkantoor] groep uitgebreid met kantoren in Amsterdam, Brussel, Genève, Boedapest, Madrid, Curacao, Jersey, Nevis en Londen. Al deze kantoren hadden een eigen directie die door [verdachte] werden aangestuurd.
In 2002 verkreeg [naam 1] aandelen in het Monegaskische trustkantoor Cofimo SAM (hierna: Cofimo). In 2003 verhuisde [verdachte] naar [woonplaats 1] om daar het kantoor in [woonplaats 1] te runnen.
Na het vertrek van [verdachte] werd naast [medeverdachte] , [naam 2] aangesteld als directeur binnen de [trustkantoor] groep. [verdachte] en [naam 1] werden commissaris bij [naam bv 2] Vanaf 2005 werd nauw samengewerkt met de accountant [naam 9] die voordien werkzaam was bij [naam 10] en die inmiddels voorzichzelf was begonnen.
[naam 1] en [verdachte] kwamen in 2004 overeen dat [verdachte] het trustbedrijf zou overnemen. De overname vond plaats in 2005. [verdachte] en [naam 1] raakten echter kort daarna gebrouilleerd en na een gerechtelijke procedure heeft [naam 1] in 2007 weer de beschikking gekregen over de betrokken vennootschappen. Analyse van de aangetroffen gegevens maakte dat [naam 1] vermoedde dat er op grote schaal was gefraudeerd. [naam 1] heeft dan ook in 2007 aangifte gedaan van fraude met betrekking tot de bedrijfsvoering. Nadat deze aangifte niet is opgepakt is opnieuw aangifte gedaan in 2010, waarna het onderzoek uiteindelijk wel is opgepakt door de FIOD.
Start strafrechtelijk onderzoek
Op 11 februari 2011 is door de FIOD in Haarlem het strafrechtelijk onderzoek tegen [naam 11] en andere verdachten ingesteld.
Op 23 maart 2010 is door [naam 1] aangifte gedaan van strafbare feiten die zouden zijn gepleegd door zijn voormalige zakenpartner [verdachte] . Volgens de FIOD zou [verdachte] een constructie hebben bedacht en uitgevoerd waarbij inhouses, gelieerd aan de [naam groep] groep vermoedelijk valse facturen opmaakten, op basis waarvan in de jaren 2002-2013 meer dan 100 miljoen euro door de EU debiteuren is overgemaakt ten gunste van de in Nederland aangehouden bankrekeningen van de inhouses. Deze inhouses zouden de door hen ontvangen factuurbedragen onder inhouding van een fee direct hebben doorgeboekt ten gunste van bankrekeningen van zogenaamde offshore vennootschappen.
De tekenbevoegden c.q. begunstigden van de offshores betroffen vermoedelijk de aan de EU debiteuren gelieerde natuurlijke personen, de zogenoemde Ultimate Beneficial Owners (UBO’s).
Vermoedelijke werkwijze
Volgens de FIOD was de vermoedelijke werkwijze als volgt. Vennootschappen, gevestigd in de EU, die aldaar economische activiteiten verrichtten werden via Cofimo in contact gebracht met de [trustkantoor] groep. Ten behoeve van deze vennootschappen (hierna: EU-debiteuren werd een offshore rechtspersoon opgericht. De DGA van de EU-debiteur was vaak ook de UBO van die offshore, maar dat was niet zonder meer kenbaar voor derden.
Op papier werd het bestaan van een economische relatie voorgewend tussen de offshore en een Nederlandse rechtspersoon, de inhouse, op grond waarvan die inhouse betalingen moet verrichten aan de offshore en de offshore gerechtigd is die betalingen te ontvangen.
Daarnaast werd er tevens een economische relatie voorgewend tussen de oorspronkelijke EU-debiteur en de inhouse vennootschap.
Op grond van de overeenkomsten en facturen werden door de EU-debiteur betalingen aan de inhouse verricht. Die betalingen werden als kosten in de administratie van de EU-debiteur opgenomen, gedekt door facturen van de inhouse. De inhouse sluist de betalingen die zij van het EU bedrijf krijgt, minus een fee, door naar de offshore van de UBO. In de administratie van de EU-debiteur is alleen een kostenpost van de inhouse zichtbaar. Niet zichtbaar is dat het geld naar de offshore wordt geleid.
Men heeft gebruik gemaakt van twee soorten overeenkomsten: een overeenkomst tussen de inhouse en de EU-debiteur op grond waarvan de inhouse diensten verricht voor de EU-debiteur (bijvoorbeeld in zaaksdossier 04 RRD de service agreement) en een overeenkomst tussen de inhouse en de offshore op grond waarvan ofwel de inhouse diensten verricht voor de offshore (agency agreement) ofwel de offshore diensten verricht in naam van de inhouse (nominee agreement, waarbij de inhouse de status van nominee krijgt). De directeur van de inhouse zou op grond van deze nominee agreement bevoegd zijn om op briefpapier van de inhouse overeenkomsten aan te gaan namens de offshore en facturen op haar briefpapier uit te schrijven voor diensten die de offshore verricht.
De offshore beschikte niet over personeel en was in sommige gevallen nog niet opgericht.
4.2.
De ten laste gelegde feiten en zaaksdossiers
Bewijsmiddelen
De hierna in de voetnoten weergegeven bewijsmiddelen bevinden zich, tenzij anders vermeld, in de dossiers van de FIOD met dossiernummer 47931 . De in de voetnoten als processen-verbaal aangeduide bewijsmiddelen zijn in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren en voldoen aan de daaraan bij de wet gestelde eisen. Verwezen wordt naar de desbetreffende documentnummers, nu het dossier, bestaande uit meer dan dertigduizend pagina’s, niet is voorzien van paginanummers.

5.Bewijs

5.1.
Feit 2 Zaaksdossier 01 - [naam 12]
5.1.1.
Inleiding
De Zwitserse professor [naam 12] ontwikkelde een schriftelijke leermethode met leermateriaal. Deze leermethode en het materiaal werden in Duitsland in de markt gezet door de vennootschappen van [naam 12] . Op enig moment heeft [naam 12] de rechten op de leermethode en het leermateriaal ingebracht in zijn rechtspersoon Anstalt für Lehrmittel (hierna: AFL), gevestigd in Liechtenstein.
5.1.2
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij de Know How License Agreements tussen AFL en BHC (NL01-D256) en tussen BHC en BWA (NL01-D254), alsmede een factuur van BHC aan BWA (NL01-D257) valselijk heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad en/of dat hij hieraan feitelijk leiding heeft gegeven.
5.1.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de hele constructie staat en valt met de eerste overdracht van rechten door [naam 12] aan AFL en zo verder binnen de doorstroomstructuur. De overdracht van voornoemde rechten is vastgelegd in de know-how license agreement tussen [naam 12] en AFL en is ondertekend op 18 september 2003. (NL01-D008). De overeenkomst gaat in op 1 oktober 2003 en heeft een looptijd van 5 jaar. De know-how license agreements tussen AFL en BHC, ondertekend door [verdachte] , en tussen BHC en BWA AG, ondertekend door [medeverdachte] en [naam 3] , dateren echter van respectievelijk januari 2002 en januari 2003. Dat zou betekenen, aldus de officier van justitie, dat AFL en BHC rechten overdragen waarover zij op dat moment (nog niet) beschikken en dat is niet mogelijk. Om die reden zijn de overeenkomsten vals.
Ten aanzien van de factuur van 4 december 2003 van BHC aan BWA voor licentiegebruik vanaf januari 2002 tot en met oktober 2003, heeft de officier van justitie aangevoerd dat deze eveneens vals is aangezien BHC in januari 2002 nog niet over de licentie kon beschikken en daar dus ook niet voor kon factureren.
5.1.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft vrijspraak bepleit en daartoe aangevoerd dat het niet duidelijk is om welke rechten het specifiek gaat nu de annex van beide overeenkomsten ontbreekt. Er zullen meerdere momenten zijn geweest waarbij [naam 12] gebruiksrechten overdroeg aan AFL. Het is niet vast te stellen dat de door AFL ter beschikking gestelde rechten aan BHC in januari 2002 dezelfde zijn als de later en op 18 september 2003 verkochte rechten. Daarnaast is de looptijd en het werkingsgebied in de overeenkomsten verschillend.
[verdachte] heeft slechts de overeenkomst tussen AFL en BHC opgemaakt en heeft niets te maken met de overeenkomst tussen BHC en BWA (NL01-D254) en de factuur (NL01-D257) die op grond van deze laatste overeenkomst is verstuurd.
Daarnaast kan enig feitelijk leiderschap niet automatisch volgen uit een formeel aandeelhouderschap.
5.1.5.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is met [verdachte] van oordeel dat het aannemelijk is dat het in de hiervoor genoemde overeenkomsten tussen [naam 12] en AFL en tussen AFL en BHC om verschillende rechten gaat nu het werkingsgebied en de looptijd anders zijn.
Het is dus niet vast te stellen dat de rechten die BHC overgedragen krijgt van AFL op 25 januari 2002, dezelfde rechten zijn als die [naam 12] overdraagt aan AFL op 18 september 2003, nu bij beide overeenkomsten de daarin genoemde bijlage A, waarin de know how wordt gespecificeerd, ontbreekt.
Om die reden kan dan ook niet worden bewezen dat AFL, op het moment van het aangaan van de overeenkomst met BHC, niet over de rechten beschikte die zij in licentie aan BHC heeft gegeven en BHC op haar beurt weer in licentie heeft gegeven aan BWA en de overeenkomsten om die reden vals zijn.
Nu de rechtbank van oordeel is dat niet kan worden vastgesteld dat de overeenkomsten vals zijn, kan evenmin worden vastgesteld dat de factuur van BHC aan BWA, waaraan de overeenkomst tussen BHC en BWA ten grondslag ligt, vals is.
De rechtbank zal [verdachte] dan ook op grond van het voorgaande vrijspreken van hetgeen hem onder feit 2 ten laste is gelegd nu daartoe wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
5.2.
Feit 3 Zaaksdossier 03 – [naam 13]
5.2.1.
Inleiding
De in Spanje wonende Nederlander [naam 13] heeft percelen grond verkocht via zijn onderneming [onderneming 1] , gevestigd in Spanje. Het gaat om de projecten [project 1] en [project 2] , beide behorend bij het Golf Resort van [naam 13] in [woonplaats 2] , Spanje. Met betrekking tot deze projecten heeft de inhouse vennootschap [naam bv 1] [onderneming 1] twee facturen gestuurd op grond van een agentenovereenkomst tussen [onderneming 1] en [naam bv 1] . De facturen zijn gedateerd op 4 en 25 juli 2006 en betreffen verkoopcommissie van respectievelijk ruim € 2 miljoen en bijna € 3,5 miljoen voor de projecten [project 1] en [project 2] . Ook bevat het dossier twee facturen die gelijk zijn aan de hiervoor beschreven facturen, met als enige verschil dat deze zijn gericht aan [onderneming 2] , een andere onderneming van [naam 13] , gevestigd in Luxemburg. De agentenovereenkomst is gedateerd 1 oktober 2005 en opgesteld in de Spaanse taal. Uit de Nederlandse vertaling blijkt dat de overeenkomst vermeldt dat [naam bv 1] “een vennootschap is waarvan het bedrijfsdoel, onder andere, bestaat uit advies, beheer en promotieprojecten, marketing, werving van toekomstige cliënten, totstandbrenging en presentatie van promotie-evenementen op beurzen en feesten, en bemiddeling namens derden bij vastgoedtransacties, etc, betreffende wooncomplexen met hoog aanzien” en “dat [naam bv 1] de wens heeft om als agent samen te werken met [onderneming 1] Group Spain S.A., voor de verkoop van grond en onroerend goed”.
Uit bankafschriften van [onderneming 2] van de CMB bank in Monaco volgt dat [onderneming 2] de betreffende bedragen reeds eind juli 2006 heeft ontvangen van [onderneming 1] . Bij de overboeking van het bedrag van bijna € 3,5 miljoen is de omschrijving ‘ [project 2] ’ opgenomen.
Uit bankafschriften die zijn verkregen van ING bank blijkt dat [naam bv 1] op 16 maart 2007 bovenvermelde factuurbedragen heeft ontvangen van [onderneming 2] , onder vermelding van de factuurnummers en factuuromschrijvingen.
Op basis van een agentenovereenkomst tussen [naam bv 1] en Wiltshire International Ltd (hierna: Wiltshire) heeft [naam bv 1] op 21 maart 2007 een bedrag van € 4.073.380,00 overgeboekt aan Wiltshire International Ltd. (hierna: Wiltshire).
Wiltshire, een offshore op Nevis, is een vennootschap van [naam 13] . De agentenovereenkomst tussen [naam bv 1] en Wiltshire is gedateerd op 6 september 2006 en bevat de bepaling dat Wiltshire als principaal de Europese markt en in het bijzonder de Spaanse markt zal verkennen, via het uitgebreide netwerk van [naam bv 1] , ten behoeve van de verkoop en ontwikkeling van vastgoedprojecten.
Met betrekking tot het project [project 1] bevat het dossier ook een factuur van Orient Invest, een vennootschap van [verdachte] , aan [naam bv 1] .. Deze factuur is gedateerd 22 juli 2007 en brengt een bedrag van € 66.200,00 in rekening voor de diensten die zijn verricht in maart ten behoeve van [project 1] .
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep.
5.2.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Het gaat om de volgende geschriften:
  • (NL03-D052) de Agency Agreement tussen Wiltshire en [naam bv 1] , gedateerd 6 september 2006,
  • (NL03-D053) de agentenovereenkomst tussen [naam 13] en [naam bv 1] , gedateerd 1 oktober 2005,
  • (NL03-D062) de factuur "invoice 60701" van [naam bv 1] aan [onderneming 1] van 4 juli 2006,
  • (NL03-D063) de factuur "invoice 60701" van [naam bv 1] aan [onderneming 2] van 4 juli 2006,
  • (NL03-D064) de factuur "invoice 60702" van [naam bv 1] aan [onderneming 1] van 25 juli 2006,
  • (NL03-D065) de factuur "invoice 60702" van [naam bv 1] aan [onderneming 2] van 25 juli 2006 en
  • (NL03-D075) de factuur "invoice 07805" van Orient Invest aan [naam bv 1] van 22 juli 2007.
De valsheid zou er bij de overeenkomst tussen Wiltshire en [naam bv 1] in zijn gelegen dat die is ondertekend op 6 september 2006. De valsheid zou er bij de overeenkomst tussen [naam 13] en [naam bv 1] in zijn gelegen dat die is ondertekend op 1 oktober 2005, dat [naam bv 1] een vals bedrijfsdoel heeft opgenomen en dat [naam bv 1] de wens had om als agent samen te werken met de [onderneming 1] groep.
De valsheid van de facturen zou inhouden dat die op de genoemde data zijn opgemaakt en dat wordt voorgewend dat [naam bv 1] / Orient Invest werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot het vermelde factuurbedrag.
5.2.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde valsheden en daartoe het volgende aangevoerd.
[naam 13] heeft een probleem als de al in juli 2006 verrichte commissiebetalingen van meer dan 5 miljoen euro van [onderneming 1] aan [onderneming 2] , een rechtspersoon van [naam 13] , niet door de directie van [onderneming 2] geaccepteerd worden. Wiltshire is op 6 september 2006 in handen gekomen van [naam 13] . Op 8 december 2006 heeft [medeverdachte] op het kantoor in Amsterdam op verzoek van Cofimo een eerste ontmoeting met [naam 13] . Er wordt een papieren constructie bedacht waardoor het commissiegeld achteraf van de ene buitenlandse (afgeschermde) rechtspersoon van [naam 13] naar de andere gesluisd kan worden. Van concreet verrichte werkzaamheden van een agent, zoals men in het geantedateerde contract wil doen voorkomen, is geen sprake.
De valsheden bestaan hierin dat de voornoemde overeenkomsten en facturen alle geantedateerd zijn en materieel ook niet kloppen. Alle stukken zijn opgemaakt nadat de beweerdelijke prestatie en betalingen allang verricht waren. De prestaties waarvoor gefactureerd wordt, zijn niet door de facturerende partij verricht.
De factuur van Orient Invest is volgens de officier van justitie eveneens geantedateerd want deze is in oktober 2007 opgemaakt en gedateerd op 22 juli 2007; de datum van oprichting van Orient Invest. De factuur wendt in strijd met de werkelijkheid voor dat Orient Invest werkzaamheden heeft verricht voor de oprichtingsdatum ten behoeve van het genoemde project.
[verdachte] is concreet betrokken geweest bij het vrijmaken van de offshore Wiltshire ten behoeve van [naam 13] bij Cofimo. Daarnaast, op 19 maart 2007, kort nadat [onderneming 2] de [onderneming 1] -commissie op de rekening van [naam bv 1] heeft gestort, geeft [verdachte] opdracht om de hele fee van [naam bv 1] in deze zaak direct weg te werken. [verdachte] laat zich ook betalen uit de fee van deze transactie. [verdachte] stuurt ter rechtvaardiging daarvan een factuur namens Orient Invest voor dat bedrag aan [naam bv 1] . [verdachte] wist dat het dossier [onderneming 2] / [naam bv 1] /Wiltshire een commissiestructuur was waarbij ongeveer 5 miljoen aan commissies werd betaald op de verkopen van land in Spanje en dat [naam 13] de UBO was, aldus de officier van justitie.
5.2.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft bepleit dat hij [naam 13] nooit heeft ontmoet en dat hij geen bemoeienis heeft gehad met de documenten die zijn verbonden aan [naam bv 1] . Hij heeft ze niet opgemaakt en, omdat hij in [woonplaats 1] woonde en zelden in Nederland kwam, niet voorhanden gehad. Een formele positie als middellijk aandeelhouder leidt niet automatisch tot de conclusie dat [verdachte] op de hoogte zou zijn geweest van mogelijke strafbare feiten of hieraan zijn medewerking zou hebben gegeven. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden en daarvan is geen sprake, aldus [verdachte] . Het leidinggeven, sturend proberen op te treden en vanaf de zijkant roepen, zijn geen strafbare feiten. [verdachte] moet dus worden vrijgesproken van de ten laste gelegde valsheden van [naam bv 1] .
De factuur van Orient Invest aan [naam bv 1] is wel door [verdachte] opgesteld, maar dat is volledig in de VAE gebeurd, waardoor dit een zaak van de VAE is en aan de rechtbank geen rechtsmacht toekomt. De factuur is echter niet vals, omdat deze is verstuurd ter verkrijging van een vergoeding voor werkzaamheden die in de jaren daaraan voorafgaand zijn verricht.
Die werkzaamheden betreffen ook werkzaamheden in het project van [naam 13] .
Conform een afspraak uit maart 2007 gaat het om de verdeling van de commissie die is ontvangen van [naam 13] en moet die betaling worden gezien als aanbrengvergoeding. Van deze commissie is bovendien vennootschapsbelasting gereserveerd, hetgeen aantoont dat er geen frauduleuze intentie is verbonden aan deze commissieverdeling en factuur. De Nederlandse belastingdienst is dus ook niet benadeeld door deze factuur. Enige intentie tot vals opmaken van de factuur ontbrak. De factuur is ook niet gebruikt ter misleiding van onwetende derden. Ook voor de valsheid van deze factuur dient [verdachte] dus te worden vrijgesproken.
5.2.5.
Het oordeel van de rechtbank

De factuur van Orient Invest aan [naam bv 1] (NL03-D075)
Rechtsmacht
Hoewel het opmaken van deze factuur, zoals [verdachte] heeft aangevoerd, in de VAE is geschied, is de factuur gericht aan een Nederlandse vennootschap te Amsterdam en aangetroffen in het kantoorgebouw van de [trustkantoor] groep te Amsterdam. De factuur is dus verzonden naar Nederland. De rechtbank stelt dan ook vast dat het opmaken van deze factuur uiteindelijk uitwerking heeft in Nederland. Hierdoor wordt Nederland als pleegplaats van dit feit aangemerkt en komt de Nederlandse rechter rechtsmacht toe.
Valsheid in geschrift; oogmerk tot misleiding
Bij de beantwoording van de vraag of valsheid in geschrifte bewezen kan worden, is het volgende van belang.
Van valsheid in geschrifte is sprake als een geschrift dat bestemd is om tot bewijs van enig feit te dienen valselijk is opgemaakt of vervalst met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken. Dit oogmerk behelst doelbewustheid met betrekking tot het gebruiken of het doen gebruiken van het valse/vervalste geschrift als echt en onvervalst. Het oogmerk is gericht op misleiding. Dit betekent dat er derden in het spel moeten zijn, die niet van de valsheid op de hoogte zijn. Aan het bewijs van dit oogmerk staat echter niet in de weg dat het gebruik van het document alleen zo nodig jegens derden plaatsvindt.
Een daadwerkelijk gebruik van het stuk is voor artikel 225 lid 1 Sr dus niet nodig en het gebruik behoeft niet te bestaan in bewijslevering waarvoor het stuk (in de eerste plaats) bestemd is.
Voor bewezenverklaring van het vereiste oogmerk is aldus beslissend of de verdachte de bedoeling had het valse geschrift te gebruiken of - door anderen - te doen gebruiken als ware het echt en onvervalst. Als het oogmerk niet uit de verklaring van de verdachte blijkt, zal het bewijs uit de omstandigheden van het geval moeten worden afgeleid. Als het geschrift door opzettelijk handelen van de verdachte in het maatschappelijk verkeer is gekomen, mag bij verdachte ook de bedoeling daartoe aanwezig worden geacht, tenzij door de verklaringen van de verdachte of anderszins aannemelijk wordt dat de verdachte niet de bedoeling had dat het geschrift gebruikt zou worden. [1] In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Alle hiervoor onder 5.2.2. genoemde ten laste gelegde documenten (evenals deze factuur van Orient Invest) zijn bedoeld als grondslag te dienen voor de betalingen die partijen aan elkaar verrichtten en zijn opgenomen in de administratie van de vennootschappen van de [trustkantoor] groep en ook op het kantoor in Amsterdam aangetroffen.
De Hoge Raad heeft bepaald dat een bedrijfsadministratie in haar geheel wordt aangemerkt als een samenstel van geschriften bestemd om tot het bewijs van het daarin vermelde te dienen. Het opnemen van valse overeenkomsten en facturen in de bedrijfsadministratie kan derhalve bewezen worden verklaard als het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in artikel 225 lid 1 Sr.
[verdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de ten laste gelegde factuur gedateerd op 22 juli 2007 heeft opgemaakt in het najaar van 2007 en daarop een datum heeft vermeld die lag voor de liquidatie van [naam bv 1] op 30 september 2007. [2] Uit de documenteigenschappen blijkt dat deze factuur voor het laatst is opgeslagen op 30 oktober 2007 door [verdachte] . De factuur is dus geantedateerd.
Daarnaast wordt [verdachte] verweten dat de factuur vals is vanwege de vermelding dat Orient Invest werkzaamheden heeft verricht met betrekking tot [project 1] en gerechtigd is tot een vergoeding. Orient Invest is opgericht op de factuurdatum van 22 juli 2007 en uit het dossier blijkt niet dat Orient Invest in de daarvoor liggende periode werkzaamheden heeft verricht. Bovendien heeft [verdachte] zelf verklaard dat de factuur vooral zag op een eerder afgesproken winstdeel als aanbrengvergoeding naast ook enkele werkzaamheden in het dossier [onderneming 1] . Aangezien de inhoud van de factuur niet overeenstemt met de werkelijkheid, de factuur ook op dit onderdeel valselijk opgemaakt door [verdachte] .
Door bewust een eerdere factuurdatum te kiezen dan de datum waarop de factuur is opgemaakt en daarop niet te vermelden dat het gaat om een winstaandeel heeft [verdachte] de factuur opzettelijk valselijk opgemaakt.
Voornoemde factuur is mede door [verdachte] opgemaakt om die factuur vervolgens als echt en onvervalst in de administratie op te nemen danwel te laten opnemen.
Door aldus te handelen, heeft [verdachte] de factuur in de bedrijfsadministratie van [naam bv 1] opgenomen en daarmee de mogelijke bewijsbestemming van deze geschriften, zowel in- als extern, onderkend.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat daarmee het oogmerk vast staat om de valse factuur als echt en onvervalst te gebruiken.

De Agency Agreement tussen Wiltshire en [naam bv 1] (NL03-D052)
[medeverdachte] heeft op vrijdag 7 september 2007 een email gestuurd naar [naam 7] van Cofimo met de mededeling dat hij de overeenkomst aan hem zal toesturen, zodra die ondertekend is. [3]
Hij vermeldde bovendien dat hij verwachtte dat hij de overeenkomst maandag zou hebben.
De rechtbank begrijpt dat [medeverdachte] hiermee verwijst naar maandag 10 september 2007.
Op maandag 10 september 2007 stuurde [naam 44] , een notaris in Zwitserland, die als bestuurder van MHC SA (hierna: MHC) de directie voerde bij de offshore Wiltshire, per fax de Agency Agreement naar De [trustkantoor] groep, geadresseerd aan [medeverdachte] . [4] De bijgevoegde overeenkomst is inhoudelijk gelijk aan de ten laste gelegde overeenkomst, maar bevat alleen een handtekening namens Wiltshire en als datum van ondertekening een datum van een jaar daarvoor, namelijk 6 september 2006. [5]
Op 23 oktober 2007 stuurt [naam 44] Cofimo de eveneens door [medeverdachte] en [naam 2] namens [naam bv 1] ondertekende overeenkomst met Wiltshire aan Cofimo door. [6]
De rechtbank kan niet vaststellen wat de exacte datum van ondertekening is geweest door [medeverdachte] , maar zij kan wel vaststellen dat dat in ieder geval tussen 10 september en 23 oktober 2007 is geweest. Nu de overeenkomst vermeldt dat deze is ondertekend op 6 september 2006, is de overeenkomst op dat onderdeel vals.
[medeverdachte] heeft door ondertekening van een één jaar eerder gedateerde overeenkomst deze overeenkomst opzettelijk vals opgemaakt. Door deze overeenkomst in de administratie op te nemen bestond bij [medeverdachte] tevens het oogmerk van misleiding.

De agentenovereenkomst tussen [naam 13] en [naam bv 1] (NL03-D053)
De agentenovereenkomst is in de Spaanse taal opgesteld. [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de inhoud daarvan niet kende, totdat de FIOD in deze strafzaak de overeenkomst heeft laten vertalen. [medeverdachte] heeft ook verklaard dat hij de overeenkomst heeft ondertekend zonder bewustzijn van de precieze inhoud. Uit het dossier blijkt echter dat [medeverdachte] op 4 februari 2010 uitleg heeft gegeven aan de Belastingdienst over de samenwerking met [naam 13] . [7] Hij heeft in zijn fax aan de Belastingdienst, vanwege vragen vanuit Spanje over de betaling van de commissies inzake [project 1] , opgenomen dat de aard van de werkzaamheden van [naam bv 1] zag op bemiddeling bij de aan- en verkoop van onroerend goed projecten in binnen- en buitenland en heeft daarmee nagenoeg dezelfde omschrijving gegeven van de werkzaamheden, als die in de pas later door de FIOD vertaalde overeenkomst staat. De rechtbank gaat er daarom van uit dat [medeverdachte] precies wist wat er in de Spaanstalige agentenovereenkomst tussen [naam 13] en [naam bv 1] stond.
[naam 13] heeft op 11 december 2006 per e-mail een agentenovereenkomst naar [medeverdachte] gestuurd, naar aanleiding van de ontmoeting die zij kort daarvoor hebben gehad. [8] De overeenkomst die bij die email is gevoegd is inhoudelijk gelijk aan de ten laste gelegde overeenkomst, met dien verstande dat de gegevens van [naam bv 1] nog ontbraken en het stuk door niemand was ondertekend. De bedoeling is volgens [naam 13] om een herfacturering te laten plaatsvinden voor het einde van het jaar van rond 5 miljoen euro. Op 13 december 2006 heeft [medeverdachte] een email gestuurd naar [naam 13] met de gegevens van [naam bv 1] die moesten worden opgenomen in de overeenkomst. [9] Tot slot heeft [medeverdachte] op 20 december 2006 de overeenkomst opnieuw naar [naam 13] gemaild, voorzien van een handtekening van [medeverdachte] en [naam 2] , waarbij [medeverdachte] , zoals hij zelf zegt gelet op de datum van de overeenkomst (van 1 oktober 2005), de naam van [naam bv 3] BV (hierna: [naam bv 3] ), de directie van [naam bv 1] , heeft aangepast naar [naam bv 4] BV (hierna: [naam bv 4] ) in verband met de recente naamswijziging per 20 november 2006 van [naam bv 4] in [naam bv 3] . [10]
Hoewel op grond van het voorgaande niet kan worden vastgesteld op welke dag de overeenkomst is ondertekend, kan wel worden vastgesteld dat de ondertekening heeft plaatsgevonden medio december 2006 en niet, zoals op de overeenkomst is vermeld, op
1 oktober 2005.
Gezien voornoemde door [medeverdachte] doorgevoerde naamswijziging was hij zich er van bewust dat de datum van ondertekening van de overeenkomst meer dan een jaar na de contractdatum lag.
[medeverdachte] heeft de overeenkomst op dit punt dan ook opzettelijk vals opgemaakt.
Naast antedateren is ook is ten laste gelegd dat in de overeenkomst staat dat het bedrijfsdoel van [naam bv 1] , onder andere, bestaat uit advies, beheer en promotieprojecten, marketing, werving van toekomstige cliënten, totstandbrenging en presentatie van promotie-evenementen op beurzen en feesten, en bemiddeling namens derden bij vastgoedtransacties, etc, betreffende wooncomplexen met hoog aanzien en dat [naam bv 1] de wens heeft om als agent samen te werken met [onderneming 1] voor de verkoop van grond en onroerend goed. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat dit het bedrijfsdoel was van [naam bv 1] en dat er een wens was om als agent met [onderneming 1] te werken. Dat het ook niet de bedoeling is geweest van partijen blijkt uit de verklaring van [naam 13] dat de notariële afhandeling van de verkochte percelen al had plaats gevonden op 26 juni 2006, dus een half jaar vóór ondertekening van de agentenovereenkomst. [11] Op grond hiervan stelt de rechtbank vast dat de werkzaamheden niet door [naam bv 1] zijn uitgevoerd en dat de overeenkomst ook inhoudelijk vals is. [medeverdachte] had opzet op deze valsheid omdat hij bevraagd door de belastingdienst over de achtergrond van de betaalde commissies precies dat heeft geantwoord wat partijen hierover in het contract hebben opgenomen, terwijl hij moet hebben geweten dat de werkzaamheden al voor ondertekening van de overeenkomst waren uitgevoerd. Door deze overeenkomst in de administratie op te nemen bestond bij [medeverdachte] tevens het oogmerk van misleiding.

De facturen van [naam bv 1] aan [onderneming 1] en [onderneming 2] (NL03-D062 t/m NL03-D065)
[naam 13] heeft op 19 december 2006 de conceptfacturen voor [onderneming 1] gemaild naar [medeverdachte] met de mededeling dat hij dit jaar nog wat facturen in orde wilde hebben en met het verzoek om die facturen over te nemen op briefpapier van [naam bv 1] . [12] Op 20 december 2006 heeft [naam 4] deze facturen gemaild naar [medeverdachte] . [13] Nu [naam 13] het verzoek heeft gericht aan [medeverdachte] , heeft [medeverdachte] dit verzoek kennelijk doorgezet naar [naam 4] , die de facturen uiteindelijk heeft opgemaakt. De facturen worden gedateerd op 4 en 25 juli 2006 en betreffen verkoopcommissies met betrekking tot de percelen [project 1] en [project 2] .
Op 16 maart 2007 heeft [naam 13] [medeverdachte] gemaild met het verzoek om de factuur van 4 juli 2006 aan te passen, omdat het daarop vermelde bedrag niet overeen komt met de reeds verrichte betaling. [14] Het bedrag moest verlaagd worden naar € 2.154.240,00, hetgeen ook op de ten laste gelegde factuur staat vermeld. [medeverdachte] heeft gedaan wat hem door [naam 13] is gevraagd en heeft op
19 maart 2007 per e-mail de aangepaste factuur naar [naam 13] gestuurd, die gelijk is aan de ten laste gelegde factuur. [15]
Na controle door [naam 13] bedacht hij zich en besliste [naam 13] dat de factuur gericht moesten worden aan [onderneming 2] . [naam 13] heeft deze beslissing, tezamen met de adresgegevens van [onderneming 2] , per e-mail naar [medeverdachte] gestuurd op 21 maart 2007. [16] [medeverdachte] heeft de aangepaste factuur, gelijk aan de ten laste gelegde factuur van 4 juli 2006, op dezelfde dag teruggestuurd. [17] [medeverdachte] vraagt [naam 13] per mail of hij de andere factuur ook aan [onderneming 2] moet richten. Deze factuur van 25 juli 2006 is ook aangetroffen, waaruit kan worden opgemaakt dat [medeverdachte] eveneens deze factuur heeft aangepast.
De rechtbank concludeert dat uit voorgaande blijkt dat de facturen geantedateerd zijn. Ook is op deze facturen in strijd met de waarheid opgenomen dat [naam bv 1] tot een verkoopcommissie gerechtigd is vanwege verrichte werkzaamheden. Zoals blijkt uit de verklaring van [naam 13] waren de werkzaamheden al afgerond ruim voordat [medeverdachte] een eerste ontmoeting had met [naam 13] . Uit het dossier en de behandeling ter zitting blijkt ook niet dat [naam bv 1] werkzaamheden heeft verricht ten behoeve van [onderneming 1] en [onderneming 2] anders dan administratieve werkzaamheden, waaronder onder meer het opmaken, aanpassen en versturen van facturen en contracten en het laten doorstromen van gelden naar de offshore. Niet is gebleken van verkoopwerkzaamheden van [naam bv 1] die commissiebedragen van ruim 2 en 3 miljoen euro rechtvaardigen. De verweren van [verdachte] en [medeverdachte] dat de offshore of derden de werkzaamheden hebben verricht danwel dat er sprake is van herfacturatie slagen niet. Dat blijkt immers niet uit de facturen, waaruit enkel kan worden opgemaakt dat juist de inhouse de vermelde werkzaamheden heeft verricht. De facturen zijn derhalve op alle in de tenlastelegging genoemde punten valselijk opgemaakt.
De opzet van [medeverdachte] op de valsheid van de facturen volgt daaruit dat uit de mailwisseling tussen [naam 13] en [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] zonder vragen te stellen voldoet aan de verzoeken van [naam 13] om in december 2006 geantedateerde facturen aan [onderneming 1] op te maken en dat hij deze facturen daarna wederom op verzoek van [naam 13] zo aanpast dat ze gericht zijn aan [onderneming 2] , een maritiem bedrijf, terwijl er volgens de agentenovereenkomst als agent met [onderneming 1] zou worden gewerkt voor de verkoop van onroerend goed. De conclusie is dan ook dat [medeverdachte] deze facturen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt en tevens het oogmerk tot misleiding had door deze facturen in de administratie op te nemen danwel te laten opnemen.
Voorhanden hebben
Bij beantwoording van de vraag of het door [verdachte] voorhanden hebben van valse geschriften bewezen kan worden is het volgende van belang.
Van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift is sprake als verdachte een zodanig geschrift voorhanden heeft, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat dit geschrift bestemd is voor zodanig gebruik.
Er is sprake van opzettelijk voorhanden hebben als het valse geschrift aan verdachte wordt afgeleverd. Maar voorhanden hebben omvat ook het elders hebben liggen. Essentieel bij voorhanden hebben is het tot de beschikking hebben in die zin dat gebruik kan worden gemaakt van de bewijsbestemming van het geschrift, indien dat wordt gewenst. Verder dient er wetenschap of een vermoeden te bestaan van de bestemming tot gebruik als ware het geschrift echt en onvervalst. Alle ten laste gelegde documenten zijn aangetroffen in de bedrijfsadministratie van de rechtspersonen van de [trustkantoor] groep. [18] Doordat de documenten waren opgenomen in de administratie wist [verdachte] dat de stukken bestemd waren tot gebruik als ware die documenten echt en onvervalst. Ook had [verdachte] volledige toegang tot en zeggenschap over de administratie en daarmee de beschikking over die documenten.
[verdachte] heeft derhalve alle ten laste gelegde valse geschriften samen met [medeverdachte] voorhanden gehad
.
Feitelijk leiding geven
De factuur van Orient Invest is, zoals hiervoor overwogen, door [verdachte] zelf valselijk opgemaakt. De overige facturen en overeenkomsten zijn niet door [verdachte] opgemaakt.
De rechtbank ziet onvoldoende rechtstreekse betrokkenheid van [verdachte] bij het opmaken van deze geschriften om hem als medepleger aan te merken. De rechtbank ziet zich daarom voor de vraag gesteld of deze valsheden kunnen worden toegerekend aan [verdachte] als feitelijk leidinggever.
Bij de beantwoording van de vraag of [verdachte] strafrechtelijk aansprakelijk kan worden gesteld ter zake van het feitelijke leidinggeven aan een door een rechtspersoon verrichte verboden gedraging, dient eerst te worden vastgesteld of die rechtspersoon een strafbaar feit heeft begaan (dat wil zeggen: een strafbaar feit heeft gepleegd of daaraan heeft deelgenomen). Indien die vraag bevestigend wordt beantwoord, komt de vraag aan de orde of kan worden bewezen dat [verdachte] aan die gedraging feitelijke leiding heeft gegeven.
Strafbaarheid van de rechtspersoon – juridisch kader
Voor de beantwoording van deze vraag stelt de rechtbank voorop dat volgens artikel 51 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht feitelijk leidinggevers kunnen worden vervolgd indien strafbare feiten worden begaan door rechtspersonen.
De strafbaarheid van een rechtspersoon wordt vastgesteld aan de hand van drie vragen:
is de rechtspersoon geadresseerde van de norm?
kan de verboden gedraging – die door de natuurlijke persoon is verricht – aan de rechtspersoon worden toegerekend?
kan het bestanddeel opzet of schuld worden bewezen?
De beantwoording van de vraag, of de verboden gedraging redelijkerwijs aan de rechtspersoon kan worden toegerekend, is volgens vaste jurisprudentie van de Hoge raad, afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval, waartoe mede behoort de aard van de (verboden) gedraging. Een belangrijk oriëntatiepunt bij de toerekening is of de gedraging heeft plaatsgevonden dan wel is verricht in de sfeer van de rechtspersoon. Van een gedraging in de sfeer van de rechtspersoon zal sprake kunnen zijn indien zich een of meer van de navolgende omstandigheden voordoen:
  • het gaat om een handelen of nalaten van iemand die hetzij uit hoofde van een dienstbetrekking hetzij uit andere hoofde werkzaam is geweest voor de rechtspersoon;
  • de gedraging past in de normale bedrijfsuitoefening van de rechtspersoon;
  • de gedraging dienstig geweest is voor het door hem uitgeoefende bedrijf;
  • de rechtspersoon vermocht erover te beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden of zodanig of vergelijkbaar gedrag blijkens de feitelijke gang van zaken door de rechtspersoon werd aanvaard of placht te worden aanvaard, waarbij onder bedoeld aanvaarden mede begrepen is het niet betrachten van de zorg die in redelijkheid van de rechtspersoon kon worden gevergd met het oog op de voorkoming van de gedraging.
Strafbaarheid van de rechtspersoon
De inhouse vennootschappen, waaronder [naam bv 1] , zijn geadresseerden van de norm, te weten de verplichting om correcte facturen en overeenkomst op te maken en voorhanden te hebben.
In dit geval zijn de verboden handelingen verricht door [medeverdachte] , die als bestuurder werkzaam was voor [naam bv 1] . Het opmaken van documenten ten behoeve van de bedrijfsadministratie valt binnen de normale bedrijfsvoering van de [trustkantoor] groep, [19] waar [naam bv 1] onder valt, en die gedraging is [naam bv 1] dienstig geweest en [naam bv 1] vermocht erover beschikken of de gedraging al dan niet zou plaatsvinden. Derhalve kunnen de verboden gedragingen – hetgeen ten laste is gelegd als opzettelijk geschriften valselijk opmaken en voorhanden hebben – aan [naam bv 1] worden toegerekend mits opzet kan worden bewezen.
Opzet van de rechtspersoon
De rechtbank heeft hiervoor acht geslagen op de werkwijze van de rechtspersoon met betrekking tot het opmaken van geschriften en het voorhanden hebben daarvan. Uit hiervoor genoemde mailwisselingen in het dossier blijkt dat binnen de [trustkantoor] groep en dus ook bij [naam bv 1] een cultuur bestond waarbij het opmaken en vooral ook de inhoud van overeenkomsten en facturen kon worden gedirigeerd door klanten. Dit had als gevolg, zoals ook blijkt uit overwegingen hiervoor, dat verzoeken van klanten, zoals [naam 13] , klakkeloos werden opgevolgd en uitgevoerd, waardoor valse documenten werden opgesteld, verstuurd en in de administratie opgenomen. Niet is gebleken dat hierop enige vorm van toezicht plaatsvond binnen de rechtspersoon. Er was weliswaar een compliance officer, maar die hield alleen toezicht op de trusttak en niet op de handelstak waarbinnen het opmaken van de valse documenten plaatsvond, zo blijkt uit verklaringen van getuige [naam 9] ter zitting.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de rechtspersoon, door onzorgvuldig om te gaan met het opstellen van documenten en de administratie in het algemeen en daarin valse geschriften te op te nemen , willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zij, in strijd met de waarheid, valse geschriften zou opmaken en voorhanden hebben.
Feitelijk leidinggeven – juridisch kader
Vervolgens is de vraag aan de orde of [verdachte] daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Daarover overweegt de rechtbank het volgende.
Bij de beoordeling van de vraag of iemand als feitelijk leidinggever strafrechtelijk aansprakelijk is, moet worden vooropgesteld dat uit de taalkundige betekenis van het begrip feitelijk leidinggeven enerzijds voortvloeit dat de enkele omstandigheid dat de verdachte bijvoorbeeld bestuurder van een rechtspersoon is, niet voldoende is om hem aan te merken als feitelijk leidinggever aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit. Maar anderzijds is een dergelijke juridische positie geen vereiste. Ook iemand die geen dienstverband heeft met de rechtspersoon kan feitelijk leidinggever zijn aan een door de rechtspersoon begaan strafbaar feit. Aan hetzelfde strafbare feit kan door meer personen – al dan niet gezamenlijk – feitelijk leiding worden gegeven. Ook een rechtspersoon kan een feitelijke leidinggever zijn.
Feitelijk leidinggeven zal vaak bestaan uit actief en effectief gedrag dat onmiskenbaar binnen de gewone betekenis van het begrip valt. Van feitelijk leidinggeven kan voorts sprake zijn indien de verboden gedraging het onvermijdelijke gevolg is van het algemene, door de verdachte (bijvoorbeeld als bestuurder) gevoerde beleid. Ook kan gedacht worden aan het leveren van een zodanige bijdrage aan een complex van gedragingen dat heeft geleid tot de verboden gedraging en het daarbij nemen van een zodanig initiatief dat de verdachte geacht moet worden aan die verboden gedraging feitelijk leiding te hebben gegeven. Niet is vereist dat een ander de fysieke uitvoeringshandelingen heeft verricht.
Onder omstandigheden kan ook een meer passieve rol tot het oordeel leiden dat een verboden gedraging daardoor zodanig is bevorderd dat van feitelijk leidinggeven kan worden gesproken. Dat kan in het bijzonder het geval zijn bij de verdachte die bevoegd en redelijkerwijs gehouden is maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van verboden gedragingen en die zulke maatregelen achterwege laat.
In feitelijk leidinggeven ligt een zelfstandig opzetvereiste op de verboden gedraging besloten. Voor dit opzet van de leidinggever geldt als ondergrens dat hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen. Van het bewijs van dergelijke aanvaarding kan – in het bijzonder bij meer structureel begane strafbare feiten – ook sprake zijn indien de leidinggever bekend was omtrent het begaan van strafbare feiten door de rechtspersoon rechtstreeks verband hield met de in de tenlastelegging omschreven verboden gedraging. Een ander voorbeeld van een geval waarin onder omstandigheden voldaan kan zijn aan het voor de feitelijke leidinggever geldende opzetvereiste biedt een leidinggever die de werkzaamheden van een onderneming zo organiseert dat hij ermee rekening houdt dat de aan de betrokken werknemers gegeven opdrachten niet kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit gepaard gaat met het begaan van strafbare feiten.
Feitelijk leidinggeven door [verdachte]
heeft de [trustkantoor] groep mede opgezet en verder uitgebouwd. [verdachte] stuurde alle directies aan van de verschillende trustkantoren binnen de groep. In 2005 heeft hij de groep overgenomen van [naam 1] . De medewerkers van het trustkantoor in Amsterdam hebben verklaard dat [verdachte] aan de touwtjes trok, zich tot op detailniveau met klanten en dienstverlening bemoeide, en bijna dagelijks langdurig met het kantoor in Amsterdam telefoneerde. [20] [medeverdachte] heeft verklaard dat [verdachte] de dossiers van bijna alle kanten kende en dat hij en [naam 7] nieuwe klanten ook altijd doorgaven aan [verdachte] . Ook overlegde [medeverdachte] bijna altijd met [verdachte] over wijzigingen en aanpassingen in overeenkomsten. [naam 44] heeft verklaard dat [verdachte] bij Cofimo werkzaam was als afgevaardigd bestuurder en dat hij zich bezig hield met de dossiers die hij bij de [trustkantoor] groep onderbracht. Volgens [naam 7] hield [verdachte] zich in Monaco vooral bezig met wat er in Nederland gebeurde.
Getuige [getuige] heeft verklaard dat [verdachte] de leiding had qua klantenbeheer, dat hij het overzicht had en dat hij vanuit Monaco veel klanten aanstuurde. De rest van het team, waaronder ook [medeverdachte] en [naam 2] , was volgens [getuige] uitvoerend.
Hieruit blijkt dat [verdachte] het beleid bepaalde bij de rechtspersonen van de groep, waaronder [naam bv 1] , waarvan [verdachte] vanaf augustus 2005 tot en met oktober 2007 via andere vennootschappen de uiteindelijke aandeelhouder was.
leverde ook een bijdrage aan het complex van verboden gedragingen door zelf te antedateren, zoals hij deed bij de hierboven genoemde factuur van Orient Invest.
is bovendien betrokken geweest bij het aanbrengen van [naam 13] als klant van de
[trustkantoor] groep. Ook was een vennootschap van [verdachte] , E&E corporate management Ltd, DGA van Wiltshire ten tijde van de oprichting. Deze vennootschap is op
6 september 2006 overgedragen aan [naam 13] . Hieruit leidt de rechtbank af dat de contacten en de samenwerking tussen in ieder geval [verdachte] en [naam 13] reeds dateren van de zomer 2006.
Hoewel [medeverdachte] de voornaamste contactpersoon van [naam 13] was, zijn in dit dossier ook werkzaamheden verricht door [verdachte] , die daarvoor ook gefactureerd heeft. Zo bevat het dossier een e-mailbericht van 19 maart 2007 van [verdachte] , gericht aan [medeverdachte] met het verzoek om facturen op te maken ten behoeve van onder meer Istvar (een vennootschap van [medeverdachte] ), San Lime en Cofimo. [21] Ter zitting heeft [verdachte] verklaard dat dit een vergoeding was voor de werkzaamheden die hij heeft verricht, onder meer in het dossier van [naam 13] . [22]
Daar waar [verdachte] bij de opmaak van valse documenten niet direct een bijdrage leverde en meer op de achtergrond was, geldt dat [verdachte] bevoegd was en redelijkerwijs gehouden maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedragingen. Dat heeft hij niet gedaan. [naam 9] is weliswaar aangesteld als compliance officer, maar hij bemoeide zich niet met de handelstak, maar alleen met de trusttak, die sinds 2004 - in tegenstelling tot de handelstak - onder toezicht stond. De bemoeienis van [verdachte] zelf met opmaak van documenten leek vooral gericht op het voor de buitenwereld kloppend krijgen van de administratie en niet op het voorkomen van opmaken van valse geschriften. [verdachte] heeft zelfs meerdere keren verklaard dat de geantedateerde en valse documenten geen wezenlijk belang hadden, enkel een intern doel dienden, waarbij geen Nederlandse fiscale belangen speelden, omdat de vennootschapsbelasting steeds keurig werd betaald en dat er geen derdenbelangen werden geschaad. [verdachte] heeft ook verklaard dat hij altijd de gebruikelijke compliance werkzaamheden verrichtte, die er onder meer in bestonden dat hij een onderzoek deed naar de klanten. Een deugdelijk compliance onderzoek, zo is [verdachte] ook voorgehouden tijdens de zitting, had hem in ieder geval vragen moeten doen stellen over [naam 13] . Immers sinds mei 2006 verschenen er meerdere alarmerende berichten in verschillende media over [naam 13] , zijn Spaanse golfresort [project 1] en de kort gedingen die [naam 15] tegen [onderneming 1] aanspande omdat hij niet langer verbonden wilde zijn aan [project 1] , dat volgens [naam 15] na vijf jaar nog steeds een bouwput was. Door zo te handelen als hiervoor omschreven, heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragen zich binnen de rechtspersonen van de groep zouden voordoen.
De rechtbank acht aldus bewezen dat [verdachte] opzet had op de ten laste gelegde verboden gedragingen en als feitelijk leidinggever verantwoordelijk is geweest voor de uitvoering daarvan.
5.2.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 3 is bewezen dat [verdachte]
in de periode van 30 september 2007 tot en met 31 oktober 2007 te Amsterdam en de Verenigde Arabische Emiraten, opzettelijk een geschrift, te weten:
- ( (NL03-D075) de factuur "invoice 07805" van Orient Invest Ltd. aan [naam bv 1] , gedateerd 22 juli 2007,
zijnde een geschrift dat bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen en laten gebruiken, voornoemde valsheid bestaat hieruit dat valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 Orient voor [naam bv 1] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 66.200 wegens "professional services during March on [project 1] , time spent, co-ordination in Spain as requested and agreed with directors [naam bv 1] including of disbursments" en dat deze factuur is opgemaakt op 22 juli 2007,
en
in de periode van 1 december 2006 tot en met 13 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, valse geschriften te weten,
(NL03-D052) de Agency Agreement tussen Wiltshire International Ltd. en [naam bv 1] , gedateerd 6 september 2006,
(NL03-D053) de agentenovereenkomst "Contrato de Agencia" tussen [naam 13] , en [naam bv 1] , gedateerd 1 oktober 2005,
twee facturen, te weten
  • (NL03-D062) de factuur "invoice 60701" van [naam bv 1] aan [onderneming 1] Group Spain SA, gedateerd 4 juli 2006 en
  • (NL03-D063) de factuur "invoice 60701" van [naam bv 1] aan [onderneming 2] SA, gedateerd 4 juli 2006,
4. twee facturen, te weten
  • (NL03-D064) de factuur "invoice 60702" van [naam bv 1] aan [onderneming 1] Group Spain SA, gedateerd 25 juli 2006 en
  • (NL03-D065) de factuur "invoice 60702" van [naam bv 1] aan [onderneming 2] SA, gedateerd 25 juli 2006,
5. ( (NL03-D075) de factuur "invoice 07805" van Orient Invest Ltd. aan [naam bv 1] , gedateerd 22 juli 2007,
opzettelijk voorhanden hebben gehad terwijl zij wisten dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheid bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: deze overeenkomst is ondertekend op 6 september 2006,
 ad 2.: deze overeenkomst is ondertekend op 1 oktober 2005, dat [naam bv 1] een vennootschap is "waarvan het bedrijfsdoel, onder andere, bestaat uit advies, beheer en promotieprojecten, marketing, werving van toekomstige cliënten, totstandbrenging en presentatie van promotie-evenementen op beurzen en feesten, en bemiddeling namens derden bij vastgoedtransacties, etc, betreffende wooncomplexen met hoog aanzien" en dat [naam bv 1] de wens heeft "om als agent samen te werken met [onderneming 1] GROUP SPAIN, S.A., voor de verkoop van grond en onroerend goed",
 ad 3.: [naam bv 1] voor [onderneming 1] en [onderneming 2] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 2.154.240 wegens "sales commission for the plot RC305/306 in [project 1] " en dat die facturen zijn opgemaakt op 4 juli 2006,
 ad 4.: [naam bv 1] voor [onderneming 1] en/of [onderneming 2] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 3.352.320 wegens "sales commission for the plots RA-261 TO 266/RA-287 TO 286 ( [project 2] )" en dat die facturen zijn opgemaakt op 25 juli 2006, en
 ad 5.: Orient voor [naam bv 1] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 66.200 wegens "professional services during March on [project 1] , time spent, co-ordination in Spain as requested and agreed with directors [naam bv 1] including of disbursments" en dat deze factuur is opgemaakt op 22 juli 2007;
en subsidiair
"Amstellodamus" Real Estate BV (voorheen [naam bv 1] ) in de periode van 1 december 2006 tot en met 31 oktober 2007 te Amsterdam en de Verenigde Arabische Emiraten, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL03-D052) de Agency Agreement tussen Wiltshire International Ltd. en [naam bv 1] , gedateerd 6 september 2006,
(NL03-D053) de agentenovereenkomst "Contrato de Agencia" tussen [naam 13] , en [naam bv 1] , gedateerd 1 oktober 2005,
2 facturen, te weten (NL03-D062) de factuur "invoice 60701" van [naam bv 1] aan [onderneming 1] Group Spain SA, gedateerd 4 juli 2006 en (NL03-D063) de factuur "invoice 60701" van [naam bv 1] aan [onderneming 2] SA, gedateerd 4 juli 2006,
2 facturen, te weten (NL03-D064) de factuur "invoice 60702" van [naam bv 1] aan [onderneming 1] Group Spain SA, gedateerd 25 juli 2006 en (NL03-D065) de factuur "invoice 60702" van [naam bv 1] aan [onderneming 2] SA, gedateerd 25 juli 2006,
zijnde telkens geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft laten opmaken zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te doen en laten gebruiken, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheid bestaat hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: deze overeenkomst is ondertekend op 6 september 2006,
 ad 2.: deze overeenkomst is ondertekend op 1 oktober 2005, dat [naam bv 1] een vennootschap is "waarvan het bedrijfsdoel, onder andere, bestaat uit advies, beheer en promotieprojecten, marketing, werving van toekomstige cliënten, totstandbrenging en presentatie van promotie-evenementen op beurzen en feesten, en bemiddeling namens derden bij vastgoedtransacties, etc, betreffende wooncomplexen met hoog aanzien" en dat [naam bv 1] de wens heeft "om als agent samen te werken met [onderneming 1] GROUP SPAIN, S.A., voor de verkoop van grond en onroerend goed",
 ad 3.: [naam bv 1] voor [onderneming 1] en [onderneming 2] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 2.154.240 wegens "sales commission for the plot RC305/306 in [project 1] " en dat die facturen zijn opgemaakt op 4 juli 2006, en
 ad 4.: [naam bv 1] voor [onderneming 1] en/of [onderneming 2] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 3.352.320 wegens "sales commission for the plots RA-261 TO 266/RA-287 TO 286 ( [project 2] )" en dat die facturen zijn opgemaakt op 25 juli 2006,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven.
5.3.
Feit 4 Zaaksdossier 04 – R.R.D.
5.3.1.
Inleiding
RRD Reti Radiotelevisive Digitali S.p.A. te Milaan (hierna: RRD) is in de ten laste gelegde periode een vennootschap van [naam 16] . De vennootschap houdt zich bezig met de overdracht van audio- en videosignalen door middel van het gebruik van televisiefrequenties voor de ontvangst op mobiele apparatuur. [naam 16] is via [naam 7] in contact gekomen met [medeverdachte] , voor het opzetten van een fiscaal gunstige royaltystructuur voor zijn intellectuele eigendomsrechten. [naam 7] heeft zelf een offshore voor [naam 16] geregeld, namelijk Papyrus.
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep.
5.3.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Specifiek gaat het om de volgende stukken, :
  • (NL04-D102) de Nominee Agreement tussen Papyrus en GBC, gedateerd 25 september 2006,
  • (NL04-D099) de Service Agreement tussen GBC en RRD, gedateerd 1 maart 2006,
  • (NL04-D103) de factuur "invoice 60630" van GBC aan RRD, gedateerd 30 juni 2006.
De valsheid bij de overeenkomsten zou de genoemde datum van inwerkingtreding zijn.
De Service Agreement zou bovendien valselijk vermelden dat die is ondertekend op 1 maart 2006. De facturen zijn geantedateerd en wenden valselijk voor dat de genoemde diensten zijn verricht.
5.3.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het feit en daartoe het volgende aangevoerd.
[medeverdachte] en [naam 16] hebben samen de tenlastegelegde overeenkomsten en factuur vervalst.
De nominee agreement tussen Papyrus en GBC is op 25 september 2006 namens de offshore en door [medeverdachte] en [naam 3] namens GBC ondertekend, maar valselijk opgemaakt als
effective as of February 2006. De ondertekening van de service agreement tussen GBC en RRD is valselijk gedateerd op 1 maart 2006 en ondertekend door zowel [naam 16] (namens RRD) en door [medeverdachte] en [naam 3] (namens GBC). Door voorgaande gang van zaken wordt het onjuiste beeld geschapen dat er al vanaf februari 2006 een contractuele relatie heeft bestaan tussen RRD, GBC en Papyrus, terwijl Papyrus toen nog op de plank lag bij Cofimo. [medeverdachte] had [naam 16] toen nog helemaal niet ontmoet; de eerste ontmoeting was pas in juni 2006.
Uit e‑mailberichten in het dossier volgt dat de overeenkomsten pas in juni 2006 zijn opgemaakt, terwijl de factuur pas in juli 2006 is opgemaakt. De factuur is opgemaakt op verzoek van [naam 16] en daar heeft geen prestatie aan ten grondslag gelegen. De specificatie op de factuur is daarom ook vals.
Het gefactureerde bedrag is door GBC ontvangen van RRD op 14 juli 2007. Op 17 juli 2007 is een bedrag van € 1.235.045,00 door GBC betaald aan Papyrus.
[verdachte] is eind mei 2006 concreet betrokken bij het vrijmaken van de offshore Papyrus en op 4 augustus 2006 tekent hij de fiche client bij Cofimo. Uit de fiche client blijkt ook dat [naam 16] via Cofimo betrokken was bij meerdere rechtspersonen die door Cofimo geleverd waren. [naam 16] nam dus veel meer diensten af dan deze alleen. Het is daarom niet goed denkbaar dat intern bij Cofimo de klantactiviteiten voor [naam 16] niet met [verdachte] zijn besproken, aldus de officier van justitie.
5.3.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft bepleit dat hij moet worden vrijgesproken van hetgeen hem ten laste is gelegd in deze zaak, omdat hij hier op geen enkele wijze bij betrokken is geweest. Geen van de in de tenlastelegging genoemde documenten zijn door [verdachte] opgesteld, ondertekend danwel in zijn opdracht opgesteld of ondertekend. Een formele positie als middelijk aandeelhouder van GBC leidt niet automatisch tot de conclusie dat [verdachte] op de hoogte zou zijn geweest van strafbare feiten of hieraan zijn medewerking zou hebben gegeven. Hij gaf geen leiding aan verboden gedragingen.
Van medeplegen is ook geen sprake nu [verdachte] part noch deel had aan de feitelijke activiteiten. [verdachte] kan uit dien hoofde dan ook niet hebben samengewerkt ter voltooiing van enig delict of hier enige wetenschap van hebben gehad, aldus [verdachte] .
5.3.5.
Het oordeel van de rechtbank

De Nominee Agreement tussen Papyrus en GBC (NL04-D102)
[naam 16] heeft verklaard dat de constructie met [medeverdachte] erop was gericht om de winsten laag te houden. [naam 7] heeft Papyrus opgericht voor [naam 16] ten behoeve van de overschrijvingen op grond van valse facturen. [23] De rechtbank is van oordeel dat uit deze verklaring blijkt dat de samenwerking met [medeverdachte] pas is begonnen nadat [naam 16] de beschikking kreeg over Papyrus. Uit het dossier blijkt dat Papyrus op 21 juni 2006 in handen is gekomen van [naam 16] . [24]
Gelet daarop is het dus niet mogelijk dat er al een contractuele relatie was tussen Papyrus en GBC in februari 2006, zoals door de nominee agreement wordt voorgewend. Om die reden is de overeenkomst vals.
Dat [medeverdachte] hiervan wetenschap had, blijkt, uit de inhoud van de e-mailberichten in het dossier. [medeverdachte] heeft op 26 juni 2006 per e-mail aan [naam 16] laten weten dat hij naar aanleiding van hun ontmoeting wacht op informatie. [25] Diezelfde dag liet [naam 7] per e-mail aan [medeverdachte] weten dat de tweede naam Papyrus zal zijn. [26] Daarnaast liet [naam 16] op 28 juni 2006 aan [medeverdachte] weten dat hij zich kon wenden tot [naam 7] om de samenwerking te starten. [27] Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat [medeverdachte] , door toch in de overeenkomst op te nemen dat deze in werking zou treden per 22 februari 2006, de overeenkomst valselijk heeft opgemaakt; hij wist immers dat partijen elkaar toen nog niet ontmoet hadden, maar pas in juni 2006.

De Service Agreement tussen GBC en RRD (NL04-D099) en de factuur van GBC aan RRD (NL04-D103)
Zoals hiervoor is komen vast te staan, is de samenwerking met [naam 16] pas gestart in juni 2006. Om die reden kan de Service agreement tussen GBC en RRD niet van kracht zijn sinds 1 maart 2006 en is deze overeenkomst eveneens vals. De rechtbank neemt daarbij in overweging dat [naam 16] in zijn e-mailbericht van woensdag 28 juni 2006 aan [medeverdachte] liet weten dat hij haast had en dat hij voor maandag (de rechtbank begrijpt 3 juli 2006) een factuur moest hebben van bijna € 1,3 miljoen voor verschillende diensten zoals genoemd in zijn e-mailbericht.
Daarbij schrijft hij: “
Pls refer to a first meeting started last september and an agreement in Amsterdam last march”. [28] .
Op 5 juli 2006 stuurt [medeverdachte] per e-mail ter accordering een conceptfactuur van 30 juni 2006 aan [naam 16] alsmede een concept service agreement met als ingangsdatum 1 februari 2006 en ondertekeningsdatum 1 maart 2006 [29] .
Op 10 juli 2006 reageert [naam 16] op de mail van [medeverdachte] en geeft aan dat hij zo snel mogelijk de factuur en de documenten moet ontvangen. Hij geeft daarbij aan wat er precies op de factuur moet komen te staan. [30]
Op 11 juli 2006 stuurt [medeverdachte] per e-mail de gevraagde factuur aan [naam 16] [31] en op diezelfde dag stuurt [medeverdachte] de ten laste gelegde factuur per e-mail aan [naam 3] , ten behoeve van haar bestand. [32]
Op 25 juli 2006 stuurt [medeverdachte] de
final versionvan de overeenkomst naar [naam 16] en [naam 3] . [33]
Hoewel de rechtbank niet kan vaststellen op welke dag de overeenkomst uiteindelijk is ondertekend, blijkt uit het voorgaande dat dit in ieder geval op of na 25 juli 2006 is gebeurd en niet, zoals op de overeenkomst vermeld, op 1 maart 2006. Door toch in de overeenkomst op te nemen dat deze op 1 maart 2006 is ondertekend en van kracht is vanaf 1 februari 2006, heeft [medeverdachte] deze opzettelijk (op verzoek van [naam 16] ) valselijk opgemaakt.
Ook blijkt uit het voorgaande dat de factuur is opgemaakt op 10 of 11 juli 2006 en dus niet op 30 juni 2006, zoals vermeld op de factuur. Daarnaast wordt uit de e-mailcorrespondentie tussen [naam 16] en [medeverdachte] duidelijk dat het een factuur is waar geen werkzaamheden van GBC aan ten grondslag hebben gelegen, en dat [medeverdachte] daarvan wist. Dit wordt bevestigd door de verklaring van [naam 16] tegenover de Italiaanse autoriteiten. [naam 16] heeft over de facturen van GBC verklaard dat deze vals zijn. [medeverdachte] had [naam 16] verteld dat hij hem kon helpen om de winst te verlagen door een constructie die eruit bestond dat [medeverdachte] vennootschappen werden gebruikt om door [naam 16] in dienst van de business van RRD verrichte werkzaamheden te factureren, aldus [naam 16] . [34]
De rechtbank concludeert dat de factuur door [medeverdachte] opzettelijk valselijk is opgemaakt, nu deze is geantedateerd en nu daarin in strijd met de werkelijkheid wordt voorgewend dat GBC werkzaamheden voor RRD heeft verricht en dat GBC gerechtigd is tot het factuurbedrag.
[medeverdachte] heeft de overeenkomsten en de facturen in de bedrijfsadministratie van GBC opgenomen. De rechtbank acht daarmee bewezen dat hij het oogmerk had om de valse geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.

De betrokkenheid van [verdachte]
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beoordelen of bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen) van het valselijk opmaken van voornoemde geschriften dan wel het voorhanden hebben daarvan of dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan voornoemde gedragingen.
De rechtbank is van oordeel dat het dossier onvoldoende aanknopingspunten bevat waaruit blijkt dat [verdachte] betrokken is geweest bij het opstellen van de hiervoor genoemde valse documenten. Het enkele ondertekenen van een fiche client en het feit dat [naam 16] meerdere diensten afnam bij Cofimo, zodat het niet anders kan dan dat [verdachte] op de hoogte moet zijn geweest van de gang van zaken, zoals door de officier van justitie aangevoerd, is onvoldoende om tot een bewezenverklaring te komen. Nu wettig en overtuigend bewijs ontbreekt, zal [verdachte] worden vrijgesproken van het (medeplegen) van valsheid in geschrifte.
De rechtbank houdt [verdachte] echter wel als feitelijk leidinggever verantwoordelijk zoals subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
Daarvoor wordt in de eerste plaats verwezen naar hetgeen over strafbaarheid van rechtspersonen en feitelijk leidinggeven hiervoor bij de bespreking van zaaksdossier 03 ( [naam 13] ) is overwogen. Toegesneden op het onderhavige zaaksdossier, kunnen de verboden gedragingen aan de rechtspersoon GBC worden toegerekend. [verdachte] was bestuurder en beleidsbepaler van GBC. Daar waar [verdachte] bij de opmaak van de valse documenten geen bijdrage leverde en meer op de achtergrond was, geldt dat [verdachte] bevoegd was en redelijkerwijs gehouden was maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedragingen.
Dat heeft hij niet gedaan. Door dit nalaten heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragingen zich binnen de rechtspersonen van de groep zouden voordoen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk opmaken van de ten laste gelegde valse facturen.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde voorhanden hebben van de documenten overweegt de rechtbank als volgt. De documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep. [35] Op grond daarvan acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] deze facturen (tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) voorhanden heeft gehad.
5.3.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 4 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 september 2006 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL04-D102) de Nominee Agreement tussen Papyrus Corporate Services Ltd. en Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 25 september 2006,
(NL04-D099) de Service Agreement tussen Global Business & Communications (the Netherlands) BV en RRD reti radiotelevisive digitali Spa, gedateerd 1 maart 2006, en
(NL04-D103) de factuur "invoice 60630" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV (hierna GBC) aan RRD reti radiotelevisive digitali Spa, gedateerd 30 juni 2006,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken,
voornoemde valsheid bestaat hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: "this agreement is effective as of 22 Februari 2006",
 ad 2.: "this service agreement is effective as of 1 March 2006" en dat deze overeenkomst is "Signed this 1st day of March 2006", en
 ad 3.: de factuurdatum 30 juni 2006 is en/of dat GBC de in die factuur vermelde services ten behoeve van RRD heeft verricht,
en subsidair
Global Business & Communications (the Netherlands) BV in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 september 2006 te Amsterdam, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL04-D102) de Nominee Agreement tussen Papyrus Corporate Services Ltd. en Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 25 september 2006,
(NL04-D099) de Service Agreement tussen Global Business & Communications (the Netherlands) BV en RRD reti radiotelevisive digitali Spa, gedateerd 1 maart 2006, en
(NL04-D103) de factuur "invoice 60630" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV (hierna GBC) aan RRD reti radiotelevisive digitali Spa, gedateerd 30 juni 2006,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken, terwijl zij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken,
voornoemde valsheid/valsheden bestaat hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: "this agreement is effective as of 22 Februari 2006",
 ad 2.: "this service agreement is effective as of 1 March 2006" en dat deze overeenkomst is "Signed this 1st day of March 2006", en
 ad 3.: de factuurdatum 30 juni 2006 is en/of dat GBC de in die factuur vermelde services ten behoeve van RRD heeft verricht,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven.
5.4.
Feit 5 Zaaksdossier 05 - Intratennimenti
5.4.1.
Inleiding
GL Intrattenimenti Srl (hierna: Intrattenimenti) was een Italiaanse vennootschap van [naam 17] (hierna: [naam 17] ) en [naam 18] die zich bezig hield met het ontwikkelen van software voor videogames.
In 2004 is Intrattenimenti via Cofimo in contact gebracht met de [trustkantoor] groep. Tussen februari en december 2005 heeft Intrattenimenti drie betalingen aan de inhouse vennootschap BHC verricht, voor een totaalbedrag van € 2.105.000,-. De ontvangen gelden van Intrattenimenti werden, na aftrek van een commissie, overgemaakt ten gunste van een bankrekening in Monaco op naam van Amiral Corporation Ltd, een offshore in Nevis.
De UBOʼs van deze offshore waren de eigenaren van lntrattenimenti, [naam 17] en [naam 18] .
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep.
5.4.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Specifiek gaat het om de volgende stukken:
  • (NL05-D094) de Know-How License Agreement tussen BHC en Intrattenimenti, ongedateerd,
  • (NL05-D098) de factuur "invoice 1240712" van BHC aan Intrattenimenti, gedateerd 12 juli 2004,
  • (NL05-D099) de factuur "invoice 1271011" van BHC aan Intrattenimenti, gedateerd 11 oktober 2004.
De valsheid bij al deze documenten zou de datering zijn. Met de facturen zou bovendien valselijk zijn voorgewend dat BHC de genoemde diensten heeft verricht en gerechtigd was op de daarop vermelde bedragen.
5.4.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde valsheden bewezen en voert daartoe het volgende aan.
[medeverdachte] heeft in oktober 2004 een
meetingmet de heren [naam 19] van Banca del Gottardo en met [naam 20] , de adviseur van [naam 17] . Ten behoeve van het op te stellen contract met betrekking tot het factureren van de
feesaan de Italiaanse vennootschap is een offshore nodig.
Deze offshore wordt Amiral, die op 3 december 2004 wordt opgericht te Nevis.
Op 26 november 2004 zijn er conceptcontracten gereed en [medeverdachte] stuurt deze naar [naam 19] en [naam 20] met de opmerking dat de datum van het sluiten van de overeenkomst naar wens kan worden aangepast. Na retourzending van de overeenkomst is in het contract inzake Intrattenimenti de startdatum gecorrigeerd naar 1 mei 2004. [medeverdachte] doet nadien nog wat kleine aanpassingen en stuurt op 14 december 2004 de definitieve versie naar [naam 19] .
De know how license agreement is onder andere door [medeverdachte] ondertekend.
Ten behoeve van de facturen ontvangt [medeverdachte] van [naam 19] een overzicht op 21 december 2004. In dit overzicht zijn factuurdata met bedragen opgenomen. De ten laste gelegde facturen hebben respectievelijk de data 12 juli 2004 en 11 oktober 2004.
Nu partijen elkaar pas voor het eerst hebben ontmoet in oktober 2004 en Amiral pas op
4 december 2004 is opgericht, kan niet reeds voordien know how zijn overgedragen c.q gelicentieerd. Het contract dat een ingangsdatum heeft van 1 mei 2004 is daarmee vals.
Inhoudelijk zijn de facturen vals want op genoemde data bezat BHC nog helemaal geen rechten op basis waarvan zij royalties in rekening kon brengen.
[verdachte] heeft bemoeienis gehad met dit dossier. Dat blijkt uit het e-mailverkeer op 1 maart 2005 waarin [verdachte] constateert dat er over 2004 ruim 3 miljoen is gefactureerd en waarschijnlijk het contract tussen Amiral en BHC er nog niet is. [verdachte] geeft vervolgens duidelijk instructies over wat er aan Amiral moest worden overgemaakt na inhouding van commissies voor BHC en dat er een contract moet komen tussen BHC en de licentiegever.
[verdachte] weet dus, aldus de officier van justitie, dat er geen contract is in maart 2004 en dat de facturatie geen titel heeft gehad. [verdachte] grijpt niet in, corrigeert de facturen niet maar accepteert de situatie.
5.4.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft vrijspraak bepleit. Geen van de aangehaalde contracten of facturen in de tenlastelegging zijn door [verdachte] ondertekend of door hem opgesteld en zij zijn ook niet in zijn opdracht opgesteld. Ook heeft hij geen andere feitelijke rol in strafrechtelijke zin vervuld. Een formele positie als middelijk aandeelhouder leidt niet automatisch tot de conclusie dat
[verdachte] dus op de hoogte zou zijn geweest van strafbare feiten of hieraan zijn medewerking zou hebben gegeven. Dit zal moeten blijken uit de feitelijk omstandigheden en die doen zich niet voor.
5.4.5.
Het oordeel van de rechtbank

De Know-How License agreement tussen BHC en Intrattenimenti (NL04-D094) en de facturen van BHC aan Intrattenimenti (NL05-D098 en NL05-D099)
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] via Cofimo in contact is gekomen met [naam 19] . [naam 19] heeft op 18 oktober 2004 per e-mail aan [medeverdachte] laten weten dat één van zijn cliënten, Intrattenimenti reeds grote winsten had gemaakt en dat [naam 7] deze klant al had ontmoet en een structuur had voorgesteld. [naam 7] zou het één en ander nader toelichten tijdens zijn ontmoeting met [medeverdachte] op 22 oktober 2004. [36]
[medeverdachte] geeft per e-mailbericht van 12 november 2004 opdracht aan [naam 3] om concept contracten op te maken tussen BHC en Italy Co en tussen BHC en off shore co. De eerste is een commissie/agency overeenkomst voor verleende services en de tweede een licentieovereenkomst [37] . Bij e-mailbericht van 26 november 2004 bericht [medeverdachte] onder meer aan [naam 19] dat de twee concept know how overeenkomsten bijgevoegd zijn en dat de datum van ingang van de overeenkomst naar wens kan worden aangepast. [38]
Uit het dossier volgt dat Amiral is opgericht op 3 december 2004 en dat vanaf dat moment MHC de bestuurder was. [39] De UBO’s van deze offshore zijn de gebroeders [naam 17] [40] .
Bij e-mailbericht van 14 december 2004 bericht [medeverdachte] aan [naam 19] dat hij de finale versie van de know how overeenkomst heeft bijgesloten en dat hij wat kleine aanpassingen heeft gemaakt. Voorts vraagt hij om de details voor de te versturen facturen, zodat dat ook die week gedaan kan worden [41] . [naam 19] stuurt op 21 december 2004 een e-mail naar [medeverdachte] met een lijst met factuurdata, royaltyperiodes en de te factureren bedragen. [42]
Bij e-mailbericht van 6 januari 2005 krijgt [medeverdachte] van [naam 20] een herinnering over voornoemde facturen. [43] [medeverdachte] bedankt op dezelfde datum voor deze herinnering via e-mail en zegt dat de facturen verstuurd worden. [44] De facturen zijn door Intrattenimenti betaald op
26 februari 2005 en 14 juli 2005. [45]
De overeenkomst tussen BHC en Intrattenimenti is namens BHC door [medeverdachte] en [naam 3] ondertekend.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat nu Amiral is opgericht op 3 december 2004 en partijen elkaar pas ontmoet hebben in oktober 2004, er niet reeds voordien vanaf 1 mei 2004, know how kan zijn overgedragen. De know how license agreement is om die reden dan ook vals.
Dat heeft eveneens te gelden voor de op grond van die overeenkomst verstuurde facturen. Immers, op de factuurdata bezat BHC nog helemaal geen rechten op basis waarvan zij royalties in rekening kon brengen.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat gelet op het voorgaande bewezen kan worden dat [medeverdachte] de overeenkomst en de facturen heeft (laten) op(ge)ma(a)k(en)t en dat hij wist dat de inhoud daarvan in strijd was met de werkelijkheid, immers [medeverdachte] geeft zelf aan dat de ingangsdatum van de overeenkomst naar wens kan worden aangepast en bovendien weet hij dat die datum van voor de eerste ontmoeting tussen partijen ligt. Door zo te handelen heeft [medeverdachte] de facturen en de overeenkomst in de bedrijfsadministratie van BHC opgenomen en daarmee dat de mogelijke bewijsbestemming van die geschriften, zowel in- als extern, onderkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat daarmee het oogmerk vast staat om de valse geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.

De betrokkenheid van [verdachte]
Vervolgens dient de rechtbank de vraag te beoordelen of bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen) van het valselijk opmaken van voornoemde geschriften dan wel het voorhanden hebben daarvan of dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan voornoemde gedragingen. De rechtbank overweegt het volgende.
Bij e-mail bericht van 1 maart 2005 bericht [verdachte] aan [medeverdachte] en [naam 9] dat hij ongerust is en dat sommige zaken in het dossier toch wel verbetering behoeven. Over 2004 is een bedrag van ruim 3 miljoen euro gefactureerd maar het dossier is niet op orde. [verdachte] meldt ook dat hij het mailtje van 12 november 2004 van [medeverdachte] heeft gezien met het verzoek een contract op te stellen maar dat dat contract er volgens hem nog niet is. Hij geeft vervolgens instructies aan [medeverdachte] en [naam 9] over de opbouw van een nieuw dossier binnen BHC en verzoekt dat met onmiddellijke ingang te doen. [46]
Vervolgens geeft [verdachte] duidelijk instructies aan [medeverdachte] , [naam 2] en [naam 5] inzake Amiral. [47]
Bij e-mailbericht van 7 maart 2005 verzoekt [verdachte] ten slotte om een licentie overeenkomst tussen BHC en Amiral op basis van schaal als gemeld in de mail van [medeverdachte] van 12 november 2004. [48]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat uit hetgeen hiervoor is overwogen het [medeverdachte] is geweest die de documenten valselijk heeft opgemaakt en uit het dossier niet blijkt dat [verdachte] met de opmaak van die documenten enige bemoeienis heeft gehad. Evenmin blijkt uit het dossier dat [verdachte] contacten daaromtrent heeft gehad met [naam 19] . Wegens het ontbreken van voldoende wettig en overtuigend bewijs zal de rechtbank [verdachte] dan ook vrijspreken van het (medeplegen) van valsheid in geschrifte.
De rechtbank acht echter wel bewezen dat [verdachte] daaraan feitelijk leiding heeft gegeven, zoals subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
Daarvoor wordt in de eerste plaats verwezen naar hetgeen over strafbaarheid van rechtspersonen en feitelijk leidinggeven bij de bespreking van zaaksdossier 03 ( [naam 13] ) is overwogen. Toegesneden op het onderhavige zaaksdossier, kunnen de verboden gedragingen aan de rechtspersoon BHC worden toegerekend. [verdachte] was bestuurder en beleidsbepaler van BHC. Zoals uit de hiervoor aangehaalde e-mailberichten blijkt, leverde hij ook een bijdrage aan het complex van verboden gedragingen door zelf instructies te geven hoe het dossier moest worden opgebouwd en welke documenten daartoe moesten worden opgesteld. Een en ander om het dossier op orde te krijgen en zo te kunnen opnemen in de administratie van BHC waarbij de rechtbank van oordeel is dat het oogmerk daarbij op misleiding van derden gericht was nu de stukken zien op een periode voordat partijen elkaar ontmoet hadden.
Door zo te handelen heeft [verdachte] feitelijk leidinggegeven aan het opzettelijk opmaken van valse documenten.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde (medeplegen van het )voorhanden hebben van de documenten is de rechtbank van oordeel dat dit feit eveneens bewezen kan worden nu de documenten op 13 maart 2012 zijn aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep. [49]

Conclusie
Op grond van hetgeen hiervonder onder 5.2.5. is overwogen acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan de opmaak van de valse overeenkomsten en facturen van BHC en tezamen met anderen alle geschriften voorhanden heeft gehad.
5.4.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 5 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 21 december 2004 tot en met 31 juli 2005 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL05-D094) de Know-How License Agreement tussen Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV en G.L. Intrattenimenti S.r.L., ongedateerd,
(NL05-D098) de factuur "invoice 1240712" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan G.L. Intrattenimenti S.r.L., gedateerd 12 juli 2004, en
(NL05-D099) de factuur "invoice 1271011" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan G.L. Intrattenimenti S.r.L., gedateerd 11 oktober 2004,
zijnde valse geschriften voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: "This agreement shall commence as of May 1st 2004",
 ad 2.: de factuurdatum 12 juli 2004 is en dat BHC voor Intrattenimenti werkzaamheden en diensten heeft verricht en jegens Intrattenimenti gerechtigd is tot een bedrag van EURO 744.700 wegens "royalties for the months of May and June of 2004 as to our contract dated 1 May 2004", en
 ad 3.: de factuurdatum 11 oktober 2004 is en dat BHC voor Intrattenimenti werkzaamheden en diensten heeft verricht en jegens Intrattenimenti gerechtigd is tot een bedrag van EURO 962.000 wegens "royalties for the 3rd quarter of 2004 as to our contract dated 1 May 2004",
en subsidair
Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV in de periode van 21 december 2004 tot en met 31 juli 2005 te Amsterdam, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL05-D094) de Know-How License Agreement tussen Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV en G.L. Intrattenimenti S.r.L., ongedateerd,
(NL05-D098) de factuur "invoice 1240712" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan G.L. Intrattenimenti S.r.L., gedateerd 12 juli 2004, en
(NL05-D099) de factuur "invoice 1271011" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan G.L. Intrattenimenti S.r.L., gedateerd 11 oktober 2004,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft laten opmaken zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: "This agreement shall commence as of May 1st 2004",
 ad 2.: de factuurdatum 12 juli 2004 is en dat BHC voor Intrattenimenti werkzaamheden en diensten heeft verricht en jegens Intrattenimenti gerechtigd is tot een bedrag van EURO 744.700 wegens "royalties for the months of May and June of 2004 as to our contract dated 1 May 2004", en
 ad 3.: de factuurdatum 11 oktober 2004 is en dat BHC voor Intrattenimenti werkzaamheden en diensten heeft verricht en jegens Intrattenimenti gerechtigd is tot een bedrag van EURO 962.000 wegens "royalties for the 3rd quarter of 2004 as to our contract dated 1 May 2004",
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feiten [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven.
5.5.
Feit 6 Zaaksdossier 12 - [vennootschap]
5.5.1.
Inleiding
De Italiaanse broers [naam 23] en [naam 24] zijn actief in de scheepsbranche via hun vennootschap [vennootschap] (hierna: [vennootschap] ). [vennootschap] heeft zes schepen laten bouwen door STX Shipyards in Zuid-Korea en die doorverkocht voor US $ 34.250.000,- per schip aan het Griekse Minerva Marine.
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep.
5.5.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Specifiek gaat het om de volgende stukken:
  • (NL12-D228) de Agency Agreement tussen [naam 25] en BHC, effective as of 1 February 2004,
  • zes facturen van BHC aan [vennootschap] , te weten
  • (NL12-D230) invoice 2004036 gedateerd 1 juni 2004
  • (NL12-D231) invoice 2004041 gedateerd 16 juni 2004
  • (NL12-D232) invoice 2004046 gedateerd 2 juli 2004
  • (NL12-D233) invoice 2004061 gedateerd 16 juli 2004
  • (NL12-D234) invoice 2004066 gedateerd 30 juli 2004 en
  • (NL12-D235) invoice 2004073 gedateerd 16 augustus 2004.
Met de facturen zou valselijk zijn voorgewend dat BHC de op de factuur vermelde diensten heeft verricht en aldus gerechtigd was op de daarop vermelde bedragen. De overeenkomst zou ten onrechte vermelden dat BHC de genoemde werkzaamheden zou verrichten voor [vennootschap] .
5.5.3.
Het standpunt van de officier van justitie
Ook dit feit kan volgens de officier van justitie worden bewezen. Daartoe is het volgende aangevoerd.
Voor de doorverkoop van de schepen die in opdracht van [vennootschap] gebouwd werden, stelt Seed Father, als principaal, BHC aan als agent. Dit wordt vastgelegd in de hiervoor onder 5.5.2. genoemde Agency Agreement. De activiteiten die BHC zou verrichten worden omschreven als:
“acting in the shipping area as result of which commissions are received.”.Voorts staat in de overeenkomst vermeld dat deze van kracht is vanaf 1 februari 2004. Deze overeenkomst en de facturen zijn vals, omdat de overeenkomst is opgesteld nadat de schepen al waren verkocht. De werkzaamheden waren dus al verricht. BHC was daarbij niet in beeld. Het is nooit de bedoeling geweest dat BHC als agent van de offshore ook maar enige (makelaars)werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de onderhavige schepen zou gaan verrichten. BHC had daar geen mensen voor en hoefde die ook niet in dienst te nemen zoals de overeenkomst suggereert. BHC heeft alleen maar een geldstroom richting een offshore van de UBO’s gefaciliteerd.
[verdachte] heeft per e-mailbericht op 1 juni 2004 [medeverdachte] opdracht gegeven om een frauduleuze structuur op te zetten om geld van [vennootschap] naar Seed Father over te hevelen. In deze e-mail geeft [verdachte] hem alle benodigde informatie voor de constructie met de opdracht aan [medeverdachte] om alles wat er uit gaat eerst aan hem voor te leggen. Dat [verdachte] de gang van zaken goed volgt, blijkt ook uit het verslag van de boardmeeting van 1 juli 2004 te Monaco.
5.5.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] stelt dat hij voor dit feit moet worden vrijgesproken. [verdachte] heeft de broers [naam 23 en naam 24] nimmer gesproken net zomin als personeel van de scheepswerven [vennootschap] en PB Tankers. De tenlastegelegde contracten en facturen zijn niet door, dan wel in opdracht van,
[verdachte] opgesteld, maar in opdracht van de heren [naam 7] en/of [naam 23 en naam 24] . [verdachte] kreeg wel details van een transactie maar kreeg deze van [naam 7] . [verdachte] heeft op het moment van doorgeven van deze gegevens geen indicatie gekregen dat aan de transactie niets ten grondslag lag of dat er iets onrechtmatigs gebeurde. Het is in de scheepvaart niet ongebruikelijk om een commissie van 2% te rekenen voor een bemiddeling. Het valt daarom niet te begrijpen welke feitelijke rol [verdachte] in strafrechtelijke zin bij BHC ten aanzien van dit dossier heeft vervuld. Een formele positie als middelijk minderheidsaandeelhouder leidt niet automatisch tot de conclusie dat hij dus op de hoogte zou zijn geweest van strafbare feiten of hieraan zijn medewerking zou hebben gegeven, aldus [verdachte] .
5.5.5.
Het oordeel van de rechtbank

De Agency Agreement tussen Seed Father en BHC (NL12-D228)
In de overeenkomst is onder meer bepaald dat BHC als agent van Seed Father op eigen naam werkzaamheden zou gaan verrichten. Deze werkzaamheden zouden in de scheepsindustrie plaatsvinden op basis waarvan BHC commissie in rekening kon brengen bij Seed Father.
In artikel 4 van de overeenkomst is bepaald dat deze werkzaamheden niet mogen worden uitbesteed aan een derde.
Nu uit het dossier blijkt dat door BHC geen werkzaamheden zijn uitgevoerd maar door een andere partij, zoals ook bevestigd is door [verdachte] ter terechtzitting op 24 september 2018, en bovendien de overeenkomst is opgesteld nadat de verkoop van de schepen al had plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de overeenkomst vals is.

De facturen van BHC aan [vennootschap] (NL12-D230 t/m D235)
BHC heeft in de tenlastegelegde facturen aan [vennootschap] commissie voor (broker)werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de hiervoor genoemde zes schepen in rekening gebracht.
De facturen zijn betaald tussen 1 juni 2004 en 2 september 2004. [50]
Zoals hiervoor reeds is overwogen, zijn er geen werkzaamheden ten behoeve van de verkoop van de schepen uitgevoerd door BHC.
Dit wordt ondersteund door onder meer de verklaring van [naam 26] , commercieel en operationeel manager bij [vennootschap] die heeft verklaard dat Mercury Shipbroker de enige broker is die zich namens [vennootschap] met de onderhandeling heeft bezig gehouden. [51]
De rechtbank is, op grond van het voorgaande, van oordeel dat de facturen vals zijn nu er gefactureerd is door BHC voor niet (door haar) verrichtte werkzaamheden en bovendien niet blijkt van een overeenkomst tussen BHC en [vennootschap] op grond waarvan BHC gerechtigd was om commissie in rekening te brengen naar aanleiding van (broker)werkzaamheden bij de verkoop van de genoemde schepen.

De betrokkenheid van [verdachte]
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] overweegt de rechtbank het volgende.
Op 1 juni 2004 heeft [verdachte] per e-mail aan [medeverdachte] verzocht om facturen en brieven op te stellen ten behoeve van de ‘shipping deal’. [52] gaf hierin zeer gedetailleerde conceptteksten die, voor wat betreft de hull-nummers en facturen, overeenkomen met de ten laste gelegde facturen. Tevens schreef [verdachte] “
jullie ontvangen de facturen van een Bahama vennootschap, die de rechten van deze commissie overgedragen heeft gekregen. Een rechtstreekse factuur van deze vennootschap zou niet aftrekbaar zijn in Italië. Reden waarom BHC ertussen zit”. [verdachte] sloot zijn opdracht af met het verzoek om hem eerst concepten te sturen, kennelijk ter controle van de stukken voordat deze werden verstuurd naar de klant.
Daarnaast heeft [verdachte] per e-mailbericht van 2 juni 2004 aan [medeverdachte] , verzocht om een Agency Agreement op te maken tussen BHC en Seed Father, ingaande per 1 februari 2004 voor 1 jaar. Commissie in shipping, fee $ 100.000 flat for the year. [53]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] , [medeverdachte] gedetailleerd opdracht heeft gegeven om de ten laste gelegde stukken op te maken. Het is bovendien niet bij deze opdrachtverstrekking gebleven. [verdachte] heeft een controle op de stukken uit willen voeren voordat deze verzonden werden aan de klant. Nu de stukken als zodanig zijn opgemaakt en niet in overeenstemming zijn met de werkelijkheid is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wist dat deze stukken vals waren.
Door zo te handelen en de facturen en de overeenkomst in de bedrijfsadministratie van BHC op te nemen, heeft [verdachte] de mogelijke bewijsbestemming van die geschriften, zowel in- als extern, onderkend. De rechtbank is dan ook van oordeel dat daarmee het oogmerk vast staat om de valse geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
Gelet op de gedetailleerde informatie en precieze werkorders aan [medeverdachte] , is de rechtbank eveneens van oordeel dat er sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking tussen [medeverdachte] en [verdachte] bij de opmaak van de stukken zodat het medeplegen van het valselijk opmaken en ook het voorhanden hebben van de stukken, bewezen kan worden, nu deze stukken zijn aangetroffen op het kantooradres van de [trustkantoor] Groep.
5.5.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 6 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 1 juni 2004 tot en met 16 augustus 2004 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL12-D228) de Agency Agreement tussen Seed Father Ltd. en Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV, ongedateerd, en
zes facturen van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan [vennootschap] ., te weten
  • (NL12-D230) de factuur "invoice 2004036" gedateerd 1 juni 2004,
  • (NL012-D231) de factuur "invoice 2004041" gedateerd 16 juni 2004,
  • (NL12-D232, pag. 2) de factuur "invoice 2004046" gedateerd 2 juli 2004,
  • (NL12-D233) de factuur "invoice 2004061" gedateerd 16 juli 2004,
  • (NL12-D234) de factuur "invoice 2004066" gedateerd 30 juli 2004 en
  • (NL12-D235) de factuur "invoice 2004073" gedateerd 16 augustus 2004,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken,
en
in de periode van 1 juni 2004 tot en met 13 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, valse geschriften, te weten de hiervoor genoemde onder 1. en 2. geschriften, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken,
voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1. BHC als agent "will perform and do all transactions, dealing, acts and things that he may seem necessary or expedient for carrying on the Business ["acting in the shipping area"] to his best account", waaronder "engage to employ such staff and personnel as may in his opinion be appropriate for the proper conduct of the Business" en "place orders with, enter into commitment, obligations and liabilities of any kind with and to third parties for or in the course of the operation of the Business",
 ad 2. BHC voor [vennootschap] werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van telkens USD 685.000 wegens "broker commission" ("2% on USD 34.250.000").
5.6.
Feit 7 Zaaksdossier 16 - Zincaf
5.6.1.
Inleiding
De vennootschap Zincaf Srl (hierna: Zincaf) exploiteert een scheepswerf in Genua waar schepen worden onderhouden en gerepareerd. De vennootschap is van de Italianen [naam 27] , [naam 28] en [naam 29] . Zij waren al eerder klant van Cofimo. In juli 2004 verkrijgen [naam 27] en [naam 29] , door bemiddeling van Cofimo, de offshore Drift Shipping Corporation (hierna: Drift Shipping) te Nevis, in handen. BHC in Nederland maakt zogenoemde
declarations of responsibilityen facturen op en stuurt die aan Zincaf.
Zincaf betaalt de facturen aan BHC en BHC boekt dat geld na aftrek van een commisise door naar de bankrekening van de offshore Drift Shipping.
De hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep.
5.6.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven. Specifiek gaat het om de stukken:
  • (NL16-D142) de brief "M/V Costa Victoria – Declaration of responsibility" van BHC aan Zincaf., gedateerd 30 januari 2004,
  • (NL16-D160) de brief "M/V Costa Fortuna – Declaration of responsibility" van BHC aan Zincaf, gedateerd 10 mei 2006,
  • (NL16-D077) de factuur "invoice 1291004" van BHC aan Zincaf, gedateerd 4 oktober 2004,
  • (NL16-D084) de factuur "invoice 2006067" van BHC aan Zincaf, gedateerd 24 november 2006,
  • (NL16-D176) de brief “FS – Megaexpress Five” van GBC aan Zincaf, gedateerd 18 augustus 2008,
  • (NL16-D096) de factuur "invoice 100100" van GBC aan Zincaf, gedateerd 4 januari 2010,
  • (NL16-D212, pag. 4) de factuur "invoice 100428" van GBC aan Medinvest S.P.A., gedateerd 7 april 2010.
Met de brieven en facturen zou valselijk zijn voorgewend dat BHC/GBC de genoemde diensten heeft verricht en gerechtigd was op de daarop vermelde bedragen.
Bij alle geschriften met uitzondering van de factuur aan Medinvest S.p.A. zou eveneens de datering vals zijn.
5.6.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de ten laste gelegde valsheid in geschrifte en het voorhanden hebben van deze geschriften.
Uit de stukken blijkt dat op 1 juli 2004 tussen [naam 7] en [medeverdachte] een nieuwe deal is besproken die betrekking heeft op het opzetten van een constructie tussen Zincaf, BHC en Drift Shipping.
De facturen en andere door BHC verzonden stukken, de hiervoor genoemde
declarations, zijn geantedateerd, omdat de datering ligt van voor het allereerste contact tussen [medeverdachte] en de DGA’s van Zincaf en voor de verkrijging van Drift Shipping. De stukken zijn ook vals omdat BHC/GBC het doet voorkomen alsof ze zelf garanties geeft voor personeel in dienst van haar en prestaties voor Zincaf heeft verricht, terwijl dat niet zo is. Zincaf voert het werk namelijk zelf uit met door haar aangestuurd personeel.
De geldstroom van Zincaf naar BHC c.q. GBC komt ook pas in juli 2005 op gang terwijl er al gefactureerd wordt voor werkzaamheden van begin 2004. De facturen NL16-D084, NL16-D096 en NL16-D212 zijn voldaan. De DGA’s van Zincaf hebben alle drie verklaard dat het om een verzonnen constructie gaat, dat de facturen vals zijn en dat het motief was om belasting te ontduiken.
Dat [verdachte] betrokken is bij deze zaak blijkt uit het feit dat [verdachte] van de eerste ontmoeting van [medeverdachte] in Monaco met de nieuwe Zincaf klanten op de hoogte is. [verdachte] weet ook dat [medeverdachte] een nieuwe klant heeft in de scheepssector. [verdachte] tekent ook de fiche client van deze Zincaf klanten bij Cofimo en hij verdient ook aan deze constructie, aldus de officier van justitie.
5.6.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft vrijspraak bepleit, omdat hij geen van de genoemde documenten heeft opgesteld of ondertekend en ook niet de opdracht heeft gegeven deze op te stellen. Uit niets blijkt enige betrokkenheid van [verdachte] ten aanzien van de ten laste gelegde geschriften.
Nu de tenlastegelegde contracten en facturen niet door [verdachte] zijn opgesteld en ook niet in zijn opdracht zijn opgesteld, valt niet goed te begrijpen welke feitelijke rol hij dan in strafrechtelijke zin bij BHC of GBC speelde. Een formele positie als middelijk aandeelhouder leidt niet automatisch tot de conclusie dat [verdachte] dus op de hoogte zou zijn geweest van strafbare feiten of hieraan zijn medewerking zou hebben gegeven. Dit zal moeten blijken uit de feitelijke omstandigheden en die geven geen enkele indicatie in die richting, aldus [verdachte] .
5.6.5.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat [medeverdachte] voor het eerst in juli 2004 in contact is gekomen met [naam 27] en [naam 29] van Zincaf; dit blijkt uit een
meeting memorandumvan die datum. [54] Volgens dit gespreksverslag zou er moeten worden gefactureerd vanaf oktober 2004 voor een commissie tussen 4% en 6%. Een vervolgafspraak stond gepland voor 29 januari 2005.
Op 1 december 2004 heeft [medeverdachte] een faxbericht naar [naam 27] gestuurd waarin hij refereert aan een ontmoeting van begin juli 2004 en meldt dat hij bereid is de overeenkomst uit te voeren en om gegevens vraagt zoals die tijdens de ontmoeting zijn besproken. [55] Er wordt een
declaration of responsibilityopgesteld gedateerd op 30 januari 2004 en namens BHC ondertekend door [medeverdachte] en [naam 3] . De declaration of responsibility houdt onder meer in dat BHC verklaart dat het personeel dat op basis van de opdracht van Zincaf bij hen inscheept, in dienst is van BHC en professioneel en technisch geschoold is.
Het dossier bevat een faxbericht van 28 november 2006 van [naam 28] aan [medeverdachte] .
[naam 28] vraagt [medeverdachte] om facturen te sturen en declarations of responsibility op te maken, o.a. betreffende Costa Fortuna gedateerd 10 mei 2006. [56] Daartoe is een voorbeeldbrief bijgevoegd. Het naar aanleiding van dit verzoek opgemaakte stuk is de ten laste gelegde
declaration of responsibilityvan 10 mei 2006. [57]
[medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat hij de verzoeken van [naam 28] heeft uitgevoerd. [58]
Voorts bevat het dossier een faxbericht van 31 maart 2010 van [naam 29] aan [medeverdachte] . [naam 29] vraagt [medeverdachte] om brieven en facturen op te stellen op de wijze zoals hij noemt in het bericht en in voorbeelden die als bijlage zijn toegevoegd. [59] Eén van de naar aanleiding van dit verzoek opgemaakte stukken is de ten laste gelegde brief van 18 augustus 2008. [60]
[medeverdachte] heeft ter zitting eveneens verklaard dat hij de verzoeken van [naam 29] heeft uitgevoerd. [61]
Ten slotte bevat het dossier een e-mailbericht van 6 april 2010 van [naam 28] aan [medeverdachte] . [naam 28] vraagt [medeverdachte] om brieven en facturen op te stellen, zoals hij noemt in het bericht. [62]
Eén van de genoemde facturen is de ten laste gelegde factuur NL16-D212, die moest worden gericht aan Medinvest.
De DGA’s van Zincaf en Drift Shipping zijn als getuige gehoord. [63] Zij hebben alle drie verklaard dat de werkzaamheden door Zincaf en niet door BHC/GBC zijn uitgevoerd en dat het personeel niet door BHC/GBC is geleverd. Het zijn de werkzaamheden van Zincaf waarvoor BHC en GBC facturen hebben gestuurd. Wat gefactureerd is, is vals. Zincaf betaalde BHC om het geld naar het buitenland te brengen. Het doel van de samenwerking was het creëren van valse facturen, waardoor de gelden konden worden ondergebracht in een offshore en de winst in Italië laag gehouden kon worden, aldus de drie DGAʼs. [64] [medeverdachte] heeft ter zitting verklaard dat de werkzaamheden niet door BHC/GBC zijn uitgevoerd. [65]
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de inhoud van de declarations of responsibility en van de brief van 18 augustus 2008 in strijd met de werkelijkheid is. Dit geldt eveneens voor de facturen. BHC/GBC leverde geen personeel en verrichtte ook geen werkzaamheden waardoor zij geen grond had om daarvoor te factureren. Daarnaast is hiervoor reeds overwogen dat de samenwerking niet eerder gestart is dan juli 2004. De datum van de declaration of responsibility van 30 januari 2004 is derhalve in strijd met de werkelijkheid.
Nu het doel van het opmaken van de stukken was om de winst in Italië laag te houden, is de rechtbank van oordeel dat deze stukken door [medeverdachte] zijn opgemaakt met het oogmerk om derden te misleiden.

De betrokkenheid van [verdachte]
Ten aanzien van de betrokkenheid van [verdachte] overweegt de rechtbank het volgende.
Dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan het (medeplegen) van het valselijk opmaken van de stukken in dit zaaksdossier, kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden bewezen nu daartoe voldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt. Zijn opmerking in een verslag van een boardmeeting [66] dat [medeverdachte] op 1 juli weer een nieuwe klant in Monaco had, is daartoe onvoldoende nu nergens uit blijkt dat met deze klant Zincaf wordt bedoeld. Het ondertekenen van een fiche client van deze Zincaf klanten bij Cofimo is evenmin voldoende om tot bewijslevering te komen dat [verdachte] de stukken valselijk heeft opgemaakt dan wel dat hij daartoe nauw en bewust heeft samengewerkt met [medeverdachte] . [verdachte] zal daar dan ook van worden vrijgesproken.
De rechtbank houdt [verdachte] echter wel als feitelijk leidinggever verantwoordelijk zoals subsidiair aan hem ten laste is gelegd.
Daarvoor wordt in de eerste plaats verwezen naar hetgeen over strafbaarheid van rechtspersonen en feitelijk leidinggeven bij de bespreking van zaaksdossier 03 ( [naam 13] ) is overwogen. Toegesneden op het onderhavige zaaksdossier, kunnen de verboden gedragingen aan de rechtspersoon GBC/BHC worden toegerekend. [verdachte] was bestuurder en beleidsbepaler van GBC/BHC. Daar waar [verdachte] bij de opmaak van de valse documenten geen bijdrage leverde en meer op de achtergrond was, geldt dat [verdachte] bevoegd was en redelijkerwijs gehouden was maatregelen te treffen ter voorkoming of beëindiging van de verboden gedragingen.
Dat heeft hij niet gedaan. Door dit nalaten heeft [verdachte] bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat de verboden gedragen zich binnen de rechtspersonen van de groep zouden voordoen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk opmaken van de ten laste gelegde valse facturen.
Ten aanzien van het primair ten laste gelegde voorhanden hebben van de documenten is de rechtbank van oordeel dat nu de documenten op 13 maart 2012 zijn aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep, [67] bewezen is dat [verdachte] deze documenten (tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) voorhanden heeft gehad.
5.6.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 7 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 1 december 2004 tot en met 7 april 2010 te Amsterdam en Italië, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk geschriften, te weten:
1. (NL16-D142) de brief "M/V Costa Victoria – Declaration of responsibility" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan Zincaf S.r.l., gedateerd 30 januari 2004.
(NL16-D160) de brief "M/V Costa Fortuna – Declaration of responsibility" van BHC aan Zincaf S.r.l., gedateerd 10 mei 2006,
2. ( (NL16-D077) de factuur "invoice 1291004" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan Zincaf SrL, gedateerd 4 oktober 2004,
2. ( (NL16-D084) de factuur "invoice 2006067" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken “Amstellodamus” BV aan Zincaf SrL, gedateerd 24 november 2006,
2. ( (NL16-D176) de brief “FS – Megaexpress Five” van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Zincaf SrL, gedateerd 18 augustus 2008,
2. ( (NL16-D096) de factuur "invoice 100100" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Zincaf SrL, gedateerd 4 januari 2010,
2. ( (NL16-D212, pag. 4) de factuur "invoice 100428" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Medinvest S.P.A., gedateerd 7 april 2010,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
  • ad 1. “staff embarked on board of ships in hand, owing to your order, is regularly engaged by us, following the law terms and it is covered by social security and legal aid”, dat BHC garandeert “that staff engaged for works have got technical and professional skilfulness necessary to practise this kind of works”, dat NL16-D142 is opgemaakt op 30 januari 2004 en dat NL16-D160 is opgemaakt op 10 mei 2006,
  • ad 2. BHC voor Zincaf SrL werkzaamheden heeft verricht “during cruises in North Seas (territorial waters)”, gerechtigd is tot een bedrag van EURO 114.000 betreffende “M/V Costa Victoria– Fire fighting plants refitting” en dat deze factuur is opgemaakt op 4 oktober 2004,
  • ad 3. BHC voor Zincaf SrL werkzaamheden heeft verricht “during cruises in Atlantic Ocean”, gerechtigd is tot een bedrag van EURO 142.000 betreffende “M/V Costa Fortuna – Grey water pipeline/Fresh and hot water pipelines” en dat deze factuur is opgemaakt op 24 november 2006,
  • ad 4. er werkzaamheden kunnen worden verricht aan boord van FS – Megaexpress Five, de vergoeding hiervoor bedraagt in totaal EURO 414.280 en dat die brief is opgemaakt op 18 augustus 2008,
  • ad 5. GBC voor Zincaf SrL werkzaamheden heeft verricht, gerechtigd is tot een bedrag van EURO 393.566 “in relation to MEGAEXPRESS FIVE for works performed as mentioned in our agreement dated 10 November 2008, including our discount of 5%” en dat deze factuur is opgemaakt op 4 januari 2010,
  • ad 6. GBC voor Medinvest S.P.A. werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 600.000 betreffende “order number 18 T/01404 dated 12 March 2009 regarding Mega Express Five”.
en subsidiair
Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken "Amstellodamus" BV (voorheen Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV) en Global Business & Communications (The Netherlands) BV in de periode van 1 december 2004 tot en met 7 april 2010 te Amsterdam en Italië, tezamen en in vereniging met anderen, opzettelijk geschriften, te weten:
1. (NL16-D142) de brief "M/V Costa Victoria – Declaration of responsibility" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan Zincaf S.r.l., gedateerd 30 januari 2004.
(NL16-D160) de brief "M/V Costa Fortuna – Declaration of responsibility" van BHC aan Zincaf S.r.l., gedateerd 10 mei 2006,
2. ( (NL16-D077) de factuur "invoice 1291004" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken [naam 1] BV aan Zincaf SrL, gedateerd 4 oktober 2004,
2. ( (NL16-D084) de factuur "invoice 2006067" van Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken “Amstellodamus” BV aan Zincaf SrL, gedateerd 24 november 2006,
2. ( (NL16-D176) de brief “FS – Megaexpress Five” van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Zincaf SrL, gedateerd 18 augustus 2008,
2. ( (NL16-D096) de factuur "invoice 100100" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Zincaf SrL, gedateerd 4 januari 2010,
2. ( (NL16-D212, pag. 4) de factuur "invoice 100428" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Medinvest S.P.A., gedateerd 7 april 2010,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
  • ad 1. “staff embarked on board of ships in hand, owing to your order, is regularly engaged by us, following the law terms and it is covered by social security and legal aid”, dat BHC garandeert “that staff engaged for works have got technical and professional skilfulness necessary to practise this kind of works”, dat NL16-D142 is opgemaakt op 30 januari 2004 en dat NL16-D160 is opgemaakt op 10 mei 2006,
  • ad 2. BHC voor Zincaf SrL werkzaamheden heeft verricht “during cruises in North Seas (territorial waters)”, gerechtigd is tot een bedrag van EURO 114.000 betreffende “M/V Costa Victoria– Fire fighting plants refitting” en dat deze factuur is opgemaakt op 4 oktober 2004,
  • ad 3. BHC voor Zincaf SrL werkzaamheden heeft verricht “during cruises in Atlantic Ocean”, gerechtigd is tot een bedrag van EURO 142.000 betreffende “M/V Costa Fortuna – Grey water pipeline/Fresh and hot water pipelines” en dat deze factuur is opgemaakt op 24 november 2006,
  • ad 4. er werkzaamheden kunnen worden verricht aan boord van FS – Megaexpress Five, de vergoeding hiervoor bedraagt in totaal EURO 414.280 en dat die brief is opgemaakt op 18 augustus 2008,
  • ad 5. GBC voor Zincaf SrL werkzaamheden heeft verricht, gerechtigd is tot een bedrag van EURO 393.566 “in relation to MEGAEXPRESS FIVE for works performed as mentioned in our agreement dated 10 November 2008, including our discount of 5%” en dat deze factuur is opgemaakt op 4 januari 2010,
  • ad 6. GBC voor Medinvest S.P.A. werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 600.000 betreffende “order number 18 T/01404 dated 12 March 2009 regarding Mega Express Five”,
tot het plegen van welke bovengenoemde strafbare feiten gedragingen [verdachte] telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
5.7.
Feit 8 Zaaksdossier 31 - Eurosole
5.7.1.
Inleiding
De Italiaanse [naam 31] is aandeelhouder van de vennootschappen Eurosole Sas (hierna: Eurosole), Ital Cantieri S.p.A (hierna: Ital Cantieri) en Societa Turistica Riva dei Ronchi Sas (hierna: Societa Turistica). Deze vennootschappen houden zich bezig met de aan- en verkoop en ontwikkeling van grond en vastgoed en zijn via accountant [naam 30] in contact gekomen met [naam 7] . Uiteindelijk is deze zaak bij [medeverdachte] terecht gekomen.
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep.
5.7.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Het gaat om de volgende stukken:
  • (NL31-D051) de Nominee Agreement tussen Horus en GBC, effective as of December 2004,
  • (NL31-D053) de Agreement tussen GBC en [naam 31] , gedateerd 5 januari 2005,
  • (NL31-D054) de Agreement tussen GBC en Ital Cantieri, gedateerd 1 februari 2006,
  • Drie facturen), te weten
 ( (NL31-D056) de factuur "invoice 60841" van GBC aan Societa Turistica, gedateerd 25 juli 2006,
 ( (NL31-D057) de factuur "invoice 60842" van GBC aan Eurosole, gedateerd 25 juli 2006,
 ( (NL31-D059) de factuur "invoice 61271" van GBC aan Ital Cantieri, gedateerd 4 december 2006,
- ( (NL31-D072) de “Agreement of Loan” tussen Orient Invest en [naam bv 1] , gedateerd 10 augustus 2007.
In de overeenkomsten die GBC is aangegaan, zouden de daarin genoemde data vals zijn en zou GBC valselijk hebben voorgewend een groot netwerk in de vastgoedbranche te hebben.
Met de facturen heeft GBC valselijk voorgewend dat zij werkzaamheden heeft verricht voor het genoemde project en gerechtigd was op betaling daarvoor. De overeenkomst tussen Orient Invest en [naam bv 1] zou geantedateerd zijn.
5.7.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de overeenkomsten van GBC vals zijn. Uit het dossier blijkt dat de eerste contacten dateren van 22 juni 2006. Op 4 juli 2006 mailt [medeverdachte] dat hij concept overeenkomsten wil opsturen maar dat hij daarvoor wel informatie nodig heeft zoals de naam van de vennootschap en een omschrijving van de werkzaamheden. Gelet hierop is het onmogelijk dat de nominee agreement tussen Horus en GBC al van kracht was in december 2004. De overeenkomst is geantedateerd en feitelijk pas ver in september 2006 tot stand gekomen, gelet op het emailverkeer.
Datzelfde heeft te gelden voor de overeenkomsten die GBC afsluit met [naam 31] en Ital Cantieri Spa. Partijen kenden elkaar nog niet op de in de overeenkomst vermelde data. In de overeenkomsten is ook opgenomen dat GBC een uitgebreid netwerk van contacten heeft in de vastgoedbranche in Italië. Dat is niet zo. Met deze overeenkomsten wordt dat wel voorgewend, terwijl niet wordt aangegeven - als dat het geval zou zijn - dat die contacten van Horus of een ander worden verkregen. Met dergelijke overeenkomsten worden derden misleid. Ook overigens kon GBC in ieder geval voor de periode medio 2006 niet beschikken over dergelijke contacten.
De facturen zijn vals omdat de bedragen te hoog zijn in vergelijking met de korte tijdspanne van maximaal een half jaar waarin partijen met elkaar samenwerkten.
De leningsovereenkomst is gedateerd op 10 augustus 2007, vlak voor de ontbinding van [naam bv 1] op 30 september 2007. De antedatering blijkt uit e-mailverkeer op 19 november 2009 tussen [verdachte] en [medeverdachte] met als onderwerp:
“RE: loanfacilityagreement Orient- [naam bv 1] .doc.”
Naar aanleiding van deze mailwisseling wordt de leningsovereenkomst door
[verdachte] zelf opgemaakt. Nut en noodzaak ontbreekt nu er in 2007 nog geen sprake was van betalingsproblemen bij EDE c.s. Moulen nam na de liquidatie/opheffing van [naam bv 1] op
30 september 2007 de activiteiten van [naam bv 1] over en daarmee ook de vordering op EDE c.s. en de schuld aan Horus. Niet is duidelijk waarom [naam bv 1] op 10 augustus 2007 geld zou hebben willen lenen van Orient Invest. De leningsovereenkomst is dan ook valselijk opgemaakt. De betrokkenheid van [verdachte] blijkt uit het fiche client van Horus dat hij heeft ondertekend en een betaling van [naam bv 1] aan [verdachte] wegens introductie van nieuwe klanten, aldus de officier van justitie.
5.7.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken van dit feit aangezien hij nimmer betrokken is geweest bij de totstandkoming van de overeenkomsten van GBC en dat hij ook geen bemoeienis heeft gehad met de facturen.
De facturen zijn niet in zijn opdracht opgesteld en hij heeft daaraan ook geen feitelijk leiding gegeven. [verdachte] heeft wel de leningsovereenkomst tussen Orient Invest en [naam bv 1] opgemaakt, maar dat betreft een boekhoudkundige handeling. Ondertekening van het contract was een interne aangelegenheid. Er is geen benadeling en geen misleiding ten aanzien van dit stuk. Overigens heeft de rechtbank ten aanzien van Orient Invest, een vennootschap naar het recht van de VAE, geen rechtsmacht, aldus [verdachte] .
5.7.5.
Het oordeel van de rechtbank

De Nominee Agreement tussen Horus en GBC (NL31-D051)
Op 26 juni 2006 heeft [naam 7] per e-email aan [medeverdachte] laten weten dat Horus de offshore was die gebruikt zou worden voor de structuur met [naam 30] . [68] Op 4 juli 2006 heeft [medeverdachte] [naam 30] geïnformeerd over de voortgang van het opstellen van de documenten.
[medeverdachte] geeft aan dat hij graag zou bijdragen aan het opstellen van de concepten, maar dat hij in dat geval informatie nodig had over de naam van de betrokken vennootschap en de bedrijfsactiviteiten. [69] Bij brief van 19 september 2006 stuurt [medeverdachte] (onder andere) de nominee agreement tussen GBC en Horus aan Studio Legale [naam 44] met het verzoek de overeenkomst te laten ondertekenen en te retourneren aan [medeverdachte] . [70]
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat in de zomer van 2006 pas duidelijk werd wat de inhoud van de samenwerking zou worden tussen GBC en Horus.
De vermelding dat de overeenkomst in werking treedt vanaf december 2004 is dan ook vals. Nu [medeverdachte] zelf in juni 2006 de naam van Horus heeft doorgekregen van [naam 7] en hij het document zelf heeft ondertekend, kan niet anders dan worden vastgesteld dat [medeverdachte] wist dat de inhoud niet overeenkomstig de werkelijkheid was. [medeverdachte] heeft deze overeenkomst dan ook opzettelijk valselijk opgemaakt. Door deze overeenkomst vervolgens in de administratie op te nemen danwel te laten opnemen, kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat het oogmerk van [medeverdachte] gericht was op gebruik als echt en onvervalst.

De overeenkomst tussen GBC en [naam 31] (NL31-D053)
Op 21 juli 2006 heeft [medeverdachte] per e-mail een concept naar [naam 30] gestuurd van de overeenkomst tussen GBC en Eurosole. [71] Daarop stuurde [naam 30] per e-mail op 24 juli 2006 correcties naar [medeverdachte] , die onder meer inhouden dat de contractpartij niet Eurosole zou zijn maar [naam 31] als privépersoon en als wettelijk vertegenwoordiger van Eurosole en Societa Turistica. [72] [medeverdachte] heeft deze instructies uitgevoerd, en op 25 juli 2006 stuurde hij per e-mail een gewijzigd concept van de ten laste gelegde overeenkomst tussen GBC en [naam 31] naar [naam 30] . [73] Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de overeenkomst niet op 5 januari 2005 kan zijn ondertekend en dat [medeverdachte] dat wist.
Zoals reeds hiervoor overwogen over de overeenkomst tussen GBC en Horus is de samenwerking tussen partijen pas in de zomer van 2006 begonnen, waardoor [medeverdachte] ook valselijk in deze overeenkomst heeft opgenomen dat die in werking trad op 7 december 2004, nadat daartoe een mondelinge overeenkomst was gesloten op 1 december 2004.
Naast antedateren is ook ten laste gelegd dat in de overeenkomst staat dat GBC een extensief netwerk heeft van contacten in de vastgoedbranche die [naam 31] zouden kunnen helpen bij zijn bedrijfsvoering. Uit het dossier en het verhandelde ter zitting blijkt niet dat GBC een dergelijk netwerk heeft of via Horus of derden zou kunnen verkrijgen. Echter, het dossier bevat geen bewijsmiddelen om vast te stellen dat GBC geen extensief netwerk heeft van contacten in de vastgoedbranche die [naam 31] zouden kunnen helpen bij zijn bedrijfsvoering. [medeverdachte] en [verdachte] worden vrijgesproken van het valselijk opmaken en voorhanden hebben van deze overeenkomst op dit punt.

De overeenkomst tussen GBC en Ital Cantieri (NL31-D054)
De overeenkomst tussen GBC en Ital Cantieri is namens GBC ondertekend door [naam 3] en [naam 2] . Het dossier bevat behoudens dat gegeven, onvoldoende aanwijzingen om vast te stellen dat [medeverdachte] of een van de medewerkers op het kantoor in Amsterdam (verder) betrokken is geweest bij het opmaken van dit document of op de hoogte was van het bestaan van dit document. [medeverdachte] zal dan ook worden vrijgesproken van het valselijk opmaken en voorhanden hebben van deze overeenkomst.
Nu niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van het opmaken van een valse overeenkomst, komt de rechtbank ook niet toe aan de vraag of er sprake kan zijn medeplegen danwel van toerekening aan [verdachte] als feitelijk leidinggever. [verdachte] wordt op deze punten ook vrijgesproken

De facturen van GBC aan Societa Turistica (NL31-D056) en Eurosole (NL31-D057)
In zijn e-mailbericht van 24 juli 2006 heeft [naam 30] ook aan [medeverdachte] de omschrijvingen van de twee ten laste gelegde facturen doorgegeven. [74] Een dag later stuurde [medeverdachte] de twee conceptfacturen ter controle naar [naam 30] . [75] De rechtbank gaat op basis van deze communicatie er vanuit dat [medeverdachte] die facturen heeft opgesteld.
[naam 30] heeft verklaard dat de vastgoedtransacties al in november 2005 en april 2006, dus vóór het eerste contact met GBC, hebben plaatsgevonden. [76]
Op grond hiervan is de de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden niet door GBC zijn uitgevoerd. [medeverdachte] heeft ter terechtzitting desgevraagd verklaard dat hij niet kan vertellen wie de werkzaamheden heeft verricht. Door desondanks commissies te factureren (
our brokerage fee) heeft [medeverdachte] voorgewend dat GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd was om facturen te sturen ter declaratie van deze werkzaamheden. [medeverdachte] heeft deze facturen derhalve opzettelijk vals opgemaakt. Door de facturen in de administratie op te nemen danwel te laten opnemen bestond bij [medeverdachte] tevens het oogmerk van misleiding.

De factuur van GBC aan Ital Cantieri (NL31-D059)
Nu hiervoor is overwogen dat niet kan worden vastgesteld dat [medeverdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift van de onderliggende overeenkomst tussen GBC en Ital Cantieri, kan ook niet worden bewezen dat [medeverdachte] valselijk een bijbehorende factuur heeft opgemaakt. [verdachte] zal derhalve worden vrijgesproken met betrekking tot het (medeplegen) van het valselijk opmaken en voorhanden hebben van deze factuur.

De Agreement of Loan tussen Orient Invest en [naam bv 1] (NL31-D072)
Het verweer van [verdachte] dat de rechtbank geen rechtsmacht toekomt om over de overeenkomst van Orient Invest te oordelen nu deze in de VAE is opgemaakt zal de rechtbank passeren en volstaat daarbij met de verwijzing naar hetgeen zij reeds hiervoor onder zaaksdossier 3 daarover heeft overwogen.
Het dossier bevat een aantal e-mailberichten die zijn verstuurd tussen [verdachte] en [medeverdachte] over de ten laste gelegde leningsovereenkomst. [77] [verdachte] heeft het concept van de overeenkomst ter controle aan [medeverdachte] voorgelegd op 19 november 2009, waarbij speciale aandacht werd gevraagd voor de datum, die niet mocht liggen na liquidatie van [naam bv 1] . [medeverdachte] heeft geantwoord dat [naam bv 1] eind september 2007 is geliquideerd en adviseert om de overeenkomst te dateren in juli of augustus. [verdachte] heeft dat advies opgevolgd en heeft de ten laste gelegde overeenkomst gedateerd op 10 augustus 2007. [78]
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de leningsovereenkomst opzettelijk valselijk is opgemaakt door [verdachte] samen met [medeverdachte] .

De betrokkenheid van [verdachte]
De leningsovereenkomst tussen Orient Invest en [naam bv 1] is, zoals hiervoor overwogen, door [verdachte] zelf samen met [medeverdachte] valselijk opgemaakt. De overige facturen en overeenkomsten zijn niet door [verdachte] opgemaakt. De rechtbank ziet onvoldoende rechtstreekse betrokkenheid van [verdachte] bij het opmaken van deze geschriften om hem als medepleger aan te merken. De rechtbank houdt [verdachte] wel als feitelijk leidinggever verantwoordelijk. Daarvoor wordt in de eerste plaats verwezen naar hetgeen over strafbaarheid van rechtspersonen en feitelijk leidinggeven bij de bespreking van zaaksdossier 03 ( [naam 13] ) is overwogen. Toegesneden op het onderhavige zaaksdossier, kunnen de verboden gedragingen aan de rechtspersoon GBC worden toegerekend. [verdachte] was middellijk grootaandeelhouder en beleidsbepaler van GBC. Hij heeft verklaard dat hij in algemene zin op de hoogte was van deze structuur. De betrokkenheid van [verdachte] blijkt bovendien uit zijn ondertekening van de fiches client van Horus van de UBO’s [naam 32] en [naam 33] . Hij leverde ook een bijdrage aan het complex van verboden gedragingen door zelf de hiervoor genoemde leningsovereenkomst op te stellen en te ondertekenen. Door zo te handelen heeft [verdachte] feitelijk leidinggegeven aan het opzettelijk opmaken van de ten laste gelegde valse geschriften.
De geschriften zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep [79] . Op grond daarvan acht de rechtbank eveneens bewezen dat [verdachte] deze geschriften (tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) voorhanden heeft gehad.
5.7.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 8 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 1 juni 2006 tot en met 30 november 2009 te Amsterdam, tezamen met een ander, opzettelijk een geschrift, te weten (NL31-D072) de "Agreement of Loan" tussen Orient Invest Ltd. en [naam bv 1] , gedateerd 10 augustus 2007,
zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken,
en
in de periode van 1 juni 2006 tot en met 18 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, valse geschriften, te weten:
(NL31-D051) de Nominee Agreement tussen Horus Trading Associated Panama SA en Global Business & Communications (The Netherlands) BV, ongedateerd,
(NL31-D053) de Agreement tusen Global Business & Communications (The Netherlands) BV (hierna GBC) en Mr. [naam 31] , gedateerd 5 januari 2005,
4. Twee facturen, te weten (NL31-D056) de factuur "invoice 60841" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Societa Turistica Riva dei Ronchi Sas, gedateerd 25 juli 2006 en (NL31-D057) de factuur "invoice 60842" van GBC aan Eurosole Sas, gedateerd 25 juli 2006,
5. ( NL31-D072) de “Agreement of Loan” tussen Orient Invest Ltd. en [naam 1] Real Estate
BV, gedateerd 10 augustus 2007,
opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschrift bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
  • ad 1.: “This agreement is effective as of December 2004”,
  • ad 2.: “This agreement is effective as of the 7th day of December of the year two thousand and four”, “On or about the 1st of December 2004 a verbal Agreement was entered into by Global and [naam 31] ”, dat “Global has an extensive network of contacts in the real estate market that could be of interest to [naam 31] ” en dat “Global and Eurosole signed this agreement this 5th day of 2005”,
  • ad 4.: (NL31-D056) GBC voor Societa Turistica Riva dei Ronchi Sas werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 1.700.000 betreffende “(
  • ad 5.: de Agreement of Loan is “signed as of this 10th day of August 2007”.
en subsidiair
Global Business & Communications (The Netherlands) BV en "Amstellodamus Real Esate BV (voorheen [naam bv 1] ) in de periode van 1 juni 2006 tot en met 18 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, valse geschriften, te weten:
(NL31-D051) de Nominee Agreement tussen Horus Trading Associated Panama SA en Global Business & Communications (The Netherlands) BV, ongedateerd,
(NL31-D053) de Agreement tusen Global Business & Communications (The Netherlands) BV (hierna GBC) en Mr. [naam 31] , gedateerd 5 januari 2005,
4. Twee facturen, te weten (NL31-D056) de factuur "invoice 60841" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan Societa Turistica Riva dei Ronchi Sas, gedateerd 25 juli 2006 en (NL31-D057) de factuur "invoice 60842" van GBC aan Eurosole Sas, gedateerd 25 juli 2006,
5. ( NL31-D072) de “Agreement of Loan” tussen Orient Invest Ltd. en [naam bv 1]
, gedateerd 10 augustus 2007,
zijnde geschrift die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
  • ad 1.: “This agreement is effective as of December 2004”,
  • ad 2.: “This agreement is effective as of the 7th day of December of the year two thousand and four”, “On or about the 1st of December 2004 a verbal Agreement was entered into by Global and [naam 31] ”, dat “Global has an extensive network of contacts in the real estate market that could be of interest to [naam 31] ” en dat “Global and Eurosole signed this agreement this 5th day of 2005”,
  • ad 4.: (NL31-D056) GBC voor Societa Turistica Riva dei Ronchi Sas werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 1.700.000 betreffende “(
  • ad 5.: de Agreement of Loan is “signed as of this 10th day of August 2007”.
Aan welke bovenomschreven verboden gedragingen [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven.
5.8.
Feit 9 Zaaksdossier 35 - Wärtsilä
5.8.1.
Inleiding
Wärtsilä Finland OY (hierna: Wärtsilä) is een Fins concern dat het bouwen van dieselmotoren en propellers voor schepen en elektriciteitscentrales als hoofdactiviteiten heeft. Voor het aantrekken van (nieuwe) klanten voor de verkoop van hun producten maakt Wärtsilä gebruik van de diensten van
brokers(handelsagenten), veelal lokale bedrijven in het buitenland.
In Italië wordt samengewerkt met het lokale bedrijf Wärtsilä Navim, waar Annio [naam 34]
(van 1988 tot 2009) in dienst was. In zijn functie van Ship Power Manager was hij ook het lokale contactpersoon voor de brokers.
De overeenkomsten met de brokers werden per project afzonderlijk vastgelegd in
Broker Agreementswelke werden voorafgegaan door
Pre Qualificationonderzoeken naar de brokers.
De inhouse vennootschappen GBC, Bittern, Chennai en CMBA hebben elk van deze Broker Agreements afgesloten met Wärtsilä Finland en vervolgens bedragen gefactureerd.
Uit rekeningafschriften van de inhouse vennootschappen blijkt dat er tussen 2007 en 2011 voor ruim 7,7 miljoen euro aan betalingen door het Finse Wärtsilä aan de inhouse vennootschappen zijn gedaan.
De ontvangen gelden van Wärtsilä werden, na aftrek van commissies, via Sanlime,
de Hongkong vennootschap van [verdachte] en [naam 7] , overgemaakt naar een CMB bankrekening in Monaco op naam van [naam 35] Services Ltd (hierna: [naam 35] ), een offshore in Nevis. UBO van deze offshore was [naam 34] . Vanaf april 2009 werden de gelden overgemaakt naar een EFG bankrekening in Zwitserland op naam van Rikoll Service, een offshore in Panama.
UBO van deze offshore was eveneens [naam 34] .
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep te Amsterdam.
5.8.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Specifiek gaat het om de volgende stukken:
  • (FI35-D077 p.1-2) de Broker Agreement tussen Wärtsiläen GBC, gedateerd 12 juli 2010,
  • (FI35-D077 p.16-23) de Pre-qualification Form van GBC), gedateerd 17 april 2010,
  • (NL35-D166) de factuur "invoice 1011109" van GBC aan Wärtsilä, gedateerd 4 november 2010
  • (NL35-D168) de factuur "invoice 110540" van GBC aan Wärtsilä, gedateerd 9 mei 2011.
Met de Broker Agreement en Pre Qualification Form zou GBC valselijk voorgewend hebben dat GBC beschikt over de genoemde kennis en ervaring in de scheepsbranche en dat hij werkzaamheden in die branche voor Wärtsilä zou verrichten. Met de facturen zou GBC valselijk hebben voorgewend dat zij werkzaamheden heeft verricht voor het genoemde project en gerechtigd was tot betaling daarvoor.
5.8.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De overeenkomst, inclusief het bijgevoegde Pre Qualification Form, is vals. GBC is geen broker en heeft geen enkele ervaring in de maritieme sector. Daarnaast is er in de overeenkomst in artikel 8.3. bepaald dat er geen sub brokers/agents worden ingeschakeld waarmee iedere vorm van herfacturatie van de baan is. Er is slechts een papieren werkelijkheid gecreëerd om gelden naar een belastingparadijs ten behoeve van [naam 34] weg te sluizen. Wärtsilä Finland is opgelicht en de Italiaanse fiscus is benadeeld. Omdat de overeenkomst vals is, zijn ook de facturen vals die op grond van die overeenkomst zijn verzonden.
[verdachte] was voor 50% eigenaar van Sanlime, de tweede inhouse vennootschap in de structuur, naar welke vennootschap ruim 7 miljoen werd doorgeboekt en die gelden op haar beurt, onder inhouding van ca. 2 % commissie weer doorboekte naar Monegaskische bankrekeningen op naam van de offshore vennootschappen [naam 35] van [naam 34] en Ricoll Industries Inc. [verdachte] heeft de fiche client van [naam 35] ondertekend (waarvan [naam 34] de UBO was). Voorts geeft [verdachte] opdracht ten behoeve van de administratie inzake Wärtsilä. Het voorgaande geeft aan dat
[verdachte] betrokken was bij het zaaksdossier, aldus de officiervan justitie.
5.8.4.
Het standpunt van de verdediging
Volgens [verdachte] was sprake van een ‘herfactureringsstructuur’ waarbij de Nederlandse inhouse optrad als agent voor de offshore. De feitelijke werkzaamheden – het vinden van kopers voor de producten van Wartsila – werden uitgevoerd door [naam 34] en facturatie vond plaats via de inhouse. [verdachte] heeft de overeenkomst opgemaakt, maar niet de facturen. De overeenkomst is slechts door [verdachte] ondertekend omdat hij op dat moment wegens omstandigheden tijdelijk directeur was van GBC. De toezegging dat klanten konden worden beïnvloed is niet onjuist, nu die invloed er was via [naam 34] . Met ʽhet projectteamʼ worden [naam 35] en [naam 34] bedoeld. Nu de overeenkomst niet vals is en de facturen ook door Wärtsilä, vermoedelijk na controle, zijn voldaan, kan niet worden vastgesteld dat de facturen vals zijn. In alle gevallen ontbreekt (ook) het oogmerk op misleiding, waardoor het vals opmaken van deze stukken niet bewezen kan worden.
5.8.5.
Het oordeel van de rechtbank
[naam 34] is in 2007 via Cofimo in contact gekomen met de [trustkantoor] groep. [verdachte] heeft indertijd het
fiche clientvan [naam 34] mede ondertekend. De Broker Agreements met GBC werden namens GBC door [medeverdachte] ondertekend. In de periode van 1 april 2010 tot 18 oktober 2010 was [verdachte] statutair bestuurder van GBC. In deze periode heeft hij namens GBC de ten laste gelegde Broker Agreement met Wärtsilä ondertekend. Deze overeenkomst vermeldt onder meer dat GBC diepgaande kennis heeft over de maritieme sector in Italië en agentwerkzaamheden verricht in Italië. [80] GBC verplicht zich in deze overeenkomst om allerlei werkzaamheden ten behoeve van Wärtsilä te verrichten, onder meer het doen van marktonderzoek, het maken van concurrentieanalyses, en het selecteren van onderaannemers. [81] Bij deze overeenkomst hoort een
Pre Qualificationformulier, gedateerd 17 april 2010, waarin onder meer is vermeld dat GBC jarenlange ervaring heeft in de scheepsbranche, dat GBC in staat is om de uiteindelijke keuze van de klant te beïnvloeden, en dat [verdachte] , als vertegenwoordiger van het projectteam, inlichtingen- en netwerktaken zal vervullen. [82] Ook het
Pre Qualificationformulier is namens GBC door [verdachte] ondertekend. [83]
Op grond van deze overeenkomst zijn facturen verstuurd. Bij factuur van 4 november 2010 heeft GBC aan Wärtsilä een bedrag van EUR 27.500,- in rekening gebracht met als omschrijving "broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036", voor een
first payment. [84] Ook is er een factuur van 9 mei 2011 voor een bedrag van EUR 165.000,- met dezelfde omschrijving voor een
second payment. [85]
Uit het voorgaande is gebleken dat in de documenten staat, dat GBC over allerhande ervaring en kwaliteiten zou beschikken in de maritieme sector in Italië en dat GBC bepaalde werkzaamheden zou gaan verrichten voor Wärtsilä. De rechtbank is van oordeel dat deze informatie is in strijd met de waarheid aangezien GBC niets meer deed dan factureren en geen enkele kennis had van de maritieme sector in Italië.
De stelling van [verdachte] dat de inhoud van de overeenkomst niet vals is, nu GBC kon beschikken over de kennis en diensten van (de offshore van) [naam 34] , gaat niet op. Uit de documenten blijkt op geen enkele wijze dat het zou gaan om kennis en diensten van een ander. Integendeel, de overeenkomst verbiedt in artikel 8.4. dat GBC de werkzaamheden uitbesteedt aan een ander: ʽ
The broker may not assign this Agreement in whole of in part nor engage any sub-Brokers or sub-agents to perform any part of the Services
Volgens de tekst van de overeenkomst is het GBC die de werkzaamheden gaat verrichten en is GBC de partij die al sinds 1997 een wereldwijde kennis en ervaring heeft opgedaan in de “work ship business”. Deze claims zijn eenvoudigweg onjuist en de rechtbank passeert dan ook dit verweer.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het niet anders kan dan dat [verdachte] wist dat GBC deze werkzaamheden niet uit zou voeren. Hij wist ook dat GBC geen enkele ervaring had in de maritieme sector en dat hij geen projectteam zou leiden. Door de documenten waarin deze bepalingen wel werden opgenomen voor juist te ondertekenen, heeft hij deze opzettelijk valselijk opgemaakt.
De rechtbank is van oordeel dat daarbij het oogmerk was om deze documenten als echt en onvervalst te gebruiken. Ze vormden immers de grondslag voor de betalingen die Wärtsilä aan GBC deed. Het oogmerk van misleiding blijkt overigens ook uit conceptbrieven die zijn aangetroffen, waarin GBC aan Wärtsilä Italië schrijft dat GBC van een klant de vraag heeft gehad om op zoek te gaan naar 6 scheepsmotoren voor plaatsing in sleepboten [86]
Deze correspondentie geeft een vals beeld van de werkelijke relatie tussen GBC en Wärtsilä Italië en kan maar met één doel zijn opgesteld, namelijk om naar derden te doen voorkomen dat GBC als broker optrad.
Nu de bewuste documenten uitsluitend zijn aangetroffen in Finland, kan de rechtbank niet vaststellen dat [verdachte] ze voorhanden heeft gehad. [verdachte] zal daarvan worden vrijgesproken.

De facturen van GBC aan Wärtsilä (NL35-D166, NL35-D168)
Nu de onderliggende overeenkomst vals is, bestond er geen grond om facturen te sturen en bedragen te ontvangen. Door de facturen te sturen is bovendien voorgewend dat er brokerage werkzaamheden zijn verricht, terwijl GBC die werkzaamheden niet heeft verricht.
Daarnaast acht de rechtbank het zeer onaannemelijk dat Wärtsilä op deze wijze, langs een ingewikkelde en ondoorzichtige constructie met ondernemingen in Nederland, Hong Kong, Nevis en Panama, [naam 34] heeft willen betalen voor zijn diensten. Immers, niet valt in te zien waarom het Finse moederbedrijf miljoenen aan
brokerage feeszou willen betalen voor deals die door hun eigen lokale sales manager – zonder de hulp van brokers – tot stand zijn gebracht. Bovendien verbiedt de Broker Agreement met zoveel woorden dat betaalde commissies als zogenoemde
kick backterechtkomen bij managers van Wärtsilä. [87] Alles wijst er dan ook op dat tegenover de betalingen van Wärtsilä geen brokerage werkzaamheden hebben gestaan.
Vast staat in elk geval dat GBC en de andere inhouse vennootschappen deze werkzaamheden niet hebben verricht. Zij hebben geen enkele bemoeienis gehad bij de totstandkoming van deals met Wärtsilä, en dat is ook nooit de bedoeling geweest.
De facturen zijn dan ook valselijk opgemaakt.
Betrokkenheid van [verdachte]
Uit het dossier blijkt niet wie deze facturen feitelijk heeft opgesteld. [verdachte] zal dan ook worden vrijgesproken van het (medeplegen) van het valselijk opmaken van de facturen nu daartoe onvoldoende wettig en overtuigend bewijs ontbreekt.
De rechtbank houdt [verdachte] wel als feitelijk leidinggever, zoals subsidiair ten laste is gelegd, verantwoordelijk. Daarvoor wordt in de eerste plaats verwezen naar hetgeen over strafbaarheid van rechtspersonen en feitelijk leidinggeven bij de bespreking van zaaksdossier 03 ( [naam 13] ) is overwogen. Toegesneden op het onderhavige zaaksdossier, kunnen de verboden gedragingen aan de rechtspersoon GBC worden toegerekend. [verdachte] was bestuurder en beleidsbepaler van GBC. Hij leverde ook een bijdrage aan het complex van verboden gedragingen door zelf de Broker Agreement en het Pre Qualification formulier namens GBC te ondertekenen.
De bedoeling van deze documenten was dat er facturen naar Wärtsilä gestuurd konden worden voor broker commissies. Door zo te handelen is bewezen dat [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven aan het opzettelijk opmaken van de ten laste gelegde valse facturen
Voorts is de rechtbank van oordeel dat nu de facturen op 13 maart 2012 zijn aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep. [88] bewezen is dat [verdachte] deze facturen (tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) voorhanden heeft gehad.
5.8.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 9 is bewezen dat
primair
[verdachte] in de periode van 17 april 2010 tot en met 9 mei 2011 te Amsterdam en/of de Verenigde Arabische Emiraten, opzettelijk een geschrift, te weten:
(FI35-D077, pag. 1-12) de Broker Agreement tussen WärtsiläFinland OY en Global Business & Communications (The Netherlands) BV, gedateerd 12 juli 2010,
(FI35-D077, pag. 16-23) de Pre-qualification Form van Global Business & Communications (The Netherlands) BV, gedateerd 17 april 2010,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: (pag. 1) GBC beschikt over "in-depth know-how on the marine business sector in Italy and is in the business of providing brokerage and related advisory services for projects in Italy" en dat GBC de in exhibit 1 (pag. 11) aangekruisde diensten zal (gaan) verrichten voor Wartsila,
 ad 2.: (pag. 19) GBC "has the ability to influence final choice of the customer in favour of Wartsila, based on the success recorded in the field of offshore installations", dat "Project team" wordt vertegenwoordigd door [verdachte] en dat hij "is performing business intelligence activities and customer networking" en dat (pag. 20) GBC al sinds 1997 betrokken is bij en/of werkzaam is geweest in "the work ship business" en sinds 1997 in de "work ship business" een wereldwijde kennis en ervaring heeft opgedaan en ontwikkeld,
en
omstreeks de periode van 9 mei 2011 tot en met 12 maart 2012 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, valse geschriften, te weten
3. twee facturen:
(NL35-D166) de factuur "invoice 1011109" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan WärtsiläFinland OY, gedateerd 4 november 2010 en
(NL35-D168) de factuur "invoice 110540" van GBC aan Wärtsilä, gedateerd 9 mei 2011,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 3: (NL35-D166) GBC voor Wärtsiläwerkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 27.500 wegens "Broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036 (ex MSQ 019513)" en (NL35-D168) dat GBC voor Wärtsilä werkzaamheden heeft verricht en/of gerechtigd is tot een bedrag van EURO 165.000 wegens "Broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036 (ex MSQ 019513)",
en subsidiair
dat Global Business & Communications (The Netherlands) BV in de periode van 4 november 2010 tot en met 9 mei 2011 te Amsterdam, opzettelijk geschriften, te weten:
(FI35-D077, pag. 1-12) de Broker Agreement tussen WärtsiläFinland OY en Global Business & Communications (The Netherlands) BV, gedateerd 12 juli 2010,
(FI35-D077, pag. 16-23) de Pre-qualification Form van Global Business & Communications (The Netherlands) BV, gedateerd 17 april 2010,
twee facturen:
(NL35-D166) de factuur "invoice 1011109" van Global Business & Communications (The Netherlands) BV aan WärtsiläFinland OY, gedateerd 4 november 2010 en
(NL35-D168) de factuur "invoice 110540" van GBC aan Wärtsilä, gedateerd 9 mei 2011,
valselijk heeft opgemaakt zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 1.: (pag. 1) GBC beschikt over "in-depth know-how on the marine business sector in Italy and is in the business of providing brokerage and related advisory services for projects in Italy" en dat GBC de in exhibit 1 (pag. 11) aangekruisde diensten zal (gaan) verrichten voor Wartsila,
 ad 2.: (pag. 19) GBC "has the ability to influence final choice of the customer in favour of Wartsila, based on the success recorded in the field of offshore installations", dat "Project team" wordt vertegenwoordigd door [verdachte] en dat hij "is performing business intelligence activities and customer networking" en dat (pag. 20) GBC al sinds 1997 betrokken is bij en/of werkzaam is geweest in "the work ship business" en sinds 1997 in de "work ship business" een wereldwijde kennis en ervaring heeft opgedaan en ontwikkeld,
 ad 3: (NL35-D166) GBC voor Wärtsiläwerkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 27.500 wegens "Broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036 (ex MSQ 019513)" en (NL35-D168) dat GBC voor Wärtsilä werkzaamheden heeft verricht en/of gerechtigd is tot een bedrag van EURO 165.000 wegens "Broker commission for our Contract ref. no. FIOF101036 (ex MSQ 019513)",
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen [verdachte] telkens feitelijk leiding heeft gegeven.
5.9.
Feit 10 Zaaksdossier 40 – Nature Iraq
5.9.1.
Inleiding
Het consortium New Eden was een samenwerkingsverband dat tot doel had studies te maken voor het herstel van moerasgebieden in het zuiden van Irak na de val van Saddam Hoessein. Het consortium bestond uit een NGO genaamd Iraq Foundation (hierna: Nature Iraq), vertegenwoordigd door [naam 40] , en twee Italiaanse ingenieursbureaus te weten Società Generale di lngegneria, vertegenwoordigd door [naam 36] , en Med Ingegneria Srl, vertegenwoordigd door [naam 37] . Het project werd onder meer gefinancierd door het Italiaanse Ministerie van milieu, onder de verantwoordelijkheid van [naam 38] , die later de Italiaanse Minister van milieu, land en zee zou worden.
Alle hierna te noemen ten laste gelegde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep te [woonplaats 1] .
5.9.2.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk stukken heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Specifiek gaat het om de volgende stukken:
  • (NL40-D086) invoice 100210 van GBC aan Nature Iraq, gedateerd 8 februari 2010,
  • (NL40-D093) invoice 10164 van Orient Invest aan GBC, gedateerd 28 februari 2010,
  • (NL40-D087) invoice 100538 van GBC aan Nature Iraq, gedateerd 10 mei 2010,
  • (NL40-D088) invoice 100540 van GBC aan Nature Iraq, gedateerd 11 mei 2010,
  • (NL40-D094) invoice 10175 van Orient Invest aan GBC, gedateerd 11 mei 2010,
  • (NL40-D089) invoice 110327 van GBC aan Nature Iraq, gedateerd 31 maart 2011,
  • (NL40-D090) invoice 110328 van GBC aan Nature Iraq, gedateerd 31 maart 2011 en
  • (NL40-D157) invoice 11213 van Orient Invest aan GBC, gedateerd 31 mei 2011.
De valsheden bestaan hierin dat GBC met de facturen valselijk voorgewend heeft dat zij werkzaamheden heeft verricht voor het genoemde project en gerechtigd was op betaling daarvoor. De factuur van Orient Invest van 11 mei 2010 zou bovendien geantedateerd zijn.
5.9.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring en daartoe het volgende aangevoerd.
GBC factureerde voor de revisie van technische rapporten en ondersteuning van het Iraakse ministerie voor milieu bij de implementatie van internationale afspraken. Orient Invest factureerde GBC voor hetzelfde. In werkelijkheid zijn deze werkzaamheden niet door GBC of Orient Invest verricht. [medeverdachte] heeft op verzoek van de hiervoor genoemde [naam 37] stukken opgesteld, waaronder ook facturen. [medeverdachte] levert vervolgens aan [verdachte] informatie voor de facturen van Orient die daarna door [verdachte] opgemaakt worden. [medeverdachte] meldt aan [verdachte] welk bedrag door GBC aan Orient is betaald en vraagt aan [verdachte] om corresponderende facturen van Orient aan GBC en levert daartoe de factuuromschrijving aan waarop de ten laste gelegde factuur van Orient Invest aan GBC wordt opgesteld en verstuurd door [verdachte] .
De officier van justitie is van mening dat [verdachte] deze feiten samen met [medeverdachte] heeft gepleegd.
5.9.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft aangevoerd dat de facturen van GBC niet door [verdachte] zijn opgemaakt.
Ten tijde van het opmaken van deze facturen was [verdachte] ook geen DGA van GBC.
De facturen van Orient Invest zijn door [verdachte] opgemaakt in de VAE en vallen aldus niet binnen de rechtsmacht van Nederland. Daarnaast zijn de facturen van Orient opgesteld naar aanleiding van data die door de UBO of zijn vertegenwoordiger is aangeleverd. De facturen werden ook onderbouwd met rapporten. De NGO betaalde voor deze rapporten. Niet is gebleken dat aan de facturen niets ten grondslag lag.
Bovendien is het laten uitvoeren van werkzaamheden door een ander toegestaan op grond van een agentuurschap. GBC factureerde als agent voor werkzaamheden die de principaal feitelijk heeft uitgevoerd. In geen geval is iemand misleid en [verdachte] heeft ook geen oogmerk daarop gehad. Hij dient aldus te worden vrijgesproken van dit feit.
5.9.5.
Het oordeel van de rechtbank
Uit het dossier blijkt dat [naam 37] en [naam 36] via Cofimo in 2007 in contact zijn gekomen met GBC.
Uit bankrekeninggegevens blijkt dat vanaf oktober 2007 een geldstroom op gang is gekomen vanuit Nature Iraq naar GBC. Tussen oktober 2007 en juni 2011 is in totaal 3.424.000,- euro overgeboekt van de rekening van Nature Iraq naar de rekening van GBC. Deze geldbedragen werden telkens binnen enkele dagen en na aftrek van een percentage van 5% overgeboekt naar een rekening van Orient Invest, een vennootschap in de VAE van [verdachte] .
Vervolgens werden de geldbedragen telkens binnen enkele dagen en wederom na aftrek van een percentage overgeboekt naar een UBS bankrekening in Lugano Zwitserland op naam van Coolshade Enterprises Ltd., een offshore in Nevis. UBO van deze offshore was [naam 36] .
Het beheer van deze offshore verliep via Cofimo.
Onderzoek van de Italiaanse autoriteiten heeft uitgewezen dat [naam 36] ook de begunstigde was van het saldo op de Zwitserse rekening. Volgens dit onderzoek werd het geld uiteindelijk voor het grootste deel doorgeboekt naar bankrekeningen van [naam 36] (2.030.000,- euro) en van [naam 38] (1.020.000,- euro). De betalingen die Nature Iraq aan GBC heeft gedaan zijn dus uiteindelijk (grotendeels) ten gunste gekomen van [naam 36] en [naam 38] .
In het onderzoek Trust EU is een groot aantal facturen aangetroffen die de grondslag voor deze geldstroom zou moeten vormen. De ten laste gelegde facturen dateren uit de periode 2010 – 2011 en betreffen facturen van GBC aan Nature Iraq en facturen van Orient Invest aan GBC. Al deze facturen zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep. [89]

De facturen van GBC aan Nature Iraq (NL40-D086 t/m NL40-D090)
Op de facturen van GBC aan Nature Iraq [90] staat telkens als omschrijving vermeld
as per our agreement regarding (…)waarna een bepaald project en bepaalde werkzaamheden worden vermeld. Zo bevat de onder 1 ten laste gelegde factuur (NL40-D086) als omschrijving:
As per our agreement regarding the Darbendikhan - State of Environment Project in lraq concerning the revision of the draft report to its final report including amendments and integrations received from various parties involved
Door deze omschrijving op de factuur wordt de indruk gewekt dat GBC de genoemde werkzaamheden heeft verricht. De onderliggende overeenkomst bevestigt deze indruk. Hierin valt immers onder meer te lezen [91] :
The scope of work of this phase is the submission of the revised final "Darbendikhan State of the Environment" Project. (…) This submission is also completed with the entire set of plate/maps developed by our staff. (…)
The total cost for our services is fixed in the amount of € 315.000,00 to be paid immediately upon receipt of our regular invoice. (…)
Gesproken wordt over
our servicesen over kaarten ontwikkeld door
our staff. Nergens valt te lezen dat een ander dan GBC de uitvoerig omschreven werkzaamheden zou verrichten.
Dit geldt voor alle ten laste gelegde facturen van GBC.
Vast staat dat GBC geen werkzaamheden heeft verricht in Irak. Het enige wat GBC deed was het versturen van facturen. [92] De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ten laste gelegde facturen van GBC valselijk zijn opgemaakt.
Volgens [verdachte] was dit nu juist de structuur. GBC stuurde facturen voor werkzaamheden die feitelijk door [naam 36] , althans door zijn onderneming Coolshade werden verricht.
Volgens [verdachte] was sprake van agentuurschap of onderaanneming.
De rechtbank volgt [verdachte] hierin niet. Uiteraard is het in het handelsverkeer goed mogelijk dat een opdrachtnemer een opdracht geheel of gedeeltelijk aan een ander uitbesteedt, maar daarvan was hier echter geen sprake. In dit geval werd GBC slechts opgevoerd om bedragen te factureren voor door een ander verrichte werkzaamheden. GBC had geen enkele kennis van die werkzaamheden, laat staan dat zij daar enige invloed op had kunnen uitoefenen. Het heeft er zelfs alle schijn van dat de werkzaamheden al (goeddeels) waren voltooid op het moment dat GBC daarbij werd betrokken. Wanneer [medeverdachte] op 1 mei 2010 via [naam 7] twee nieuwe concept-overeenkomsten van de klant krijgt toegezonden met betrekking tot bepaalde werkzaamheden in Irak [93] , factureert hij Nature Iraq amper een week later, op 10 en 11 mei 2010, voor deze werkzaamheden voor een totaalbedrag van € 420.000,- (NL40-D87 en NL40-D88). Tegelijkertijd stuurt hij het resultaat van de werkzaamheden (de betreffende rapporten en tekeningen) door aan Nature Iraq. [94]
Overigens gaat de redenering van [verdachte] ook om een andere reden niet op. Coolshade was een offshore in een belastingparadijs (Nevis) die Cofimo aan [naam 36] heeft geleverd met als enige doel een bankrekening in Zwitserland te openen. Deze offshore hield zich niet bezig met het maken van studies en projectplannen voor de herontwikkeling van natuurgebieden in Irak. Deze werkzaamheden werden verricht door medewerkers van de ingenieursbureaus van het consortium. [naam 39] , een medewerker van MED Ingegneria die in Irak aan het project werkte, heeft verklaard dat hij eens een factuur van GBC onder ogen kreeg en dat dit hem verbaasde omdat GBC nooit werkzaamheden had verricht in Irak en het bovendien zo was dat de werkzaamheden die werden vermeld op de factuur feitelijk door
hemwaren verricht. Toen hij [naam 40] hiernaar vroeg, antwoordde deze dat [naam 36] een groter aandeel in de winst wilde en had gevraagd hem hiervoor op deze wijze te betalen. [95] Ook hieruit volgt dat geen sprake was van een situatie van onderaanneming of agentuurschap.
De ten laste gelegde facturen van GBC zijn alle voorzien van de paraaf van [medeverdachte] . De rechtbank leidt daaruit af dat [medeverdachte] ze heeft opgemaakt. De rechtbank ziet onvoldoende rechtstreekse betrokkenheid van [verdachte] bij het opmaken van deze facturen om hem als medepleger aan te merken en zal hem daarvan dan ook vrijspreken.
De rechtbank houdt [verdachte] wel als feitelijk leidinggever verantwoordelijk voor het opmaken van deze valse geschriften zoals subsidiair ten laste gelegd en acht dit feit ook bewezen. Daarvoor wordt in de eerste plaats opnieuw verwezen naar hetgeen over strafbaarheid van rechtspersonen en feitelijk leidinggeven bij de bespreking van zaaksdossier 03 ( [naam 13] ) is overwogen. Toegesneden op het onderhavige zaaksdossier, kunnen de verboden gedragingen aan de rechtspersoon GBC worden toegerekend. [verdachte] was tijdens een gedeelte van de verboden gedragingen statutair bestuurder maar tijdens de gehele periode beleidsbepalend binnen GBC. Hij wist van het dossier Nature Iraq en leverde ook een significante bijdrage aan de schijnconstructie door zijn onderneming Orient als tweede inhouse tussen GBC en de offshore te schuiven.
Daarmee voorzag hij de constructie van een extra verhullende laag en profiteerde bovendien van een extra marge op de door te stromen bedragen. Door zo te handelen heeft [verdachte] feitelijk leidinggegeven aan het opzettelijk opmaken van de ten laste gelegde valse facturen door GBC.
Daarnaast acht de rechtbank eveneens bewezen dat [verdachte] deze facturen (tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) opzettelijk voorhanden heeft gehad in het kantoor van de [trustkantoor] groep.

De facturen van Orient Invest aan GBC (NL40-D093, NL40-D094 en NL40-D157)
Het verweer van [verdachte] dat de rechtbank geen rechtsmacht toekomt om over de facturen van Orient te oordelen nu deze in de VAE zijn opgemaakt zal de rechtbank passeren en volstaat daarbij met de verwijzing naar hetgeen zij reeds hiervoor onder zaaksdossier 3 daarover heeft overwogen.
Op 16 juni 2010 stuurt [medeverdachte] aan [verdachte] een e-mail met de volgende inhoud; [96]
Bijgaand 2 facturen van Global aan Nature lraq.
Kun jij vanuit Orient jouw factuur sturen minus onze marge van 5%?
In de administratie van GBC wordt de factuur van Orient Invest waar [medeverdachte] om verzocht heeft aangetroffen. [97] Als factuurdatum staat vermeld 11 mei 2010, ruim een maand voordat [medeverdachte] zijn verzoek aan [verdachte] overbrengt. De rechtbank concludeert dat de factuur is geantedateerd.
Verder staat op deze factuur en op de andere facturen van Orient Invest aan GBC [98] , telkens als omschrijving vermeld
for our fees relating to / regarding (…)gevolgd door een verwijzing naar het project en de werkzaamheden. Met deze omschrijving wordt voorgewend dat Orient voor grote bedragen diensten heeft geleverd aan GBC, terwijl Orient feitelijk niets anders deed dan een factuur sturen en het gefactureerde bedrag incasseren. Dit leidt de rechtbank af uit de hiervoor geciteerde e-mail van [medeverdachte] aan [verdachte] . Daaruit volgt immers dat er geen werkzaamheden van Orient Invest aan GBC ten grondslag liggen aan de factuur (laat staan werkzaamheden waartegenover een vergoeding van € 399.000,- stond) maar dat de factuur uitsluitend is opgemaakt naar aanleiding van het verzoek van [medeverdachte] om een bedrag van € 420.000 minus 5% in een factuur van Orient Invest op te nemen.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de ten laste gelegde facturen van Orient aan GBC valselijk zijn opgemaakt.
[verdachte] heeft verklaard dat hij de facturen van Orient Invest heeft opgemaakt. [99] Hij wist dat Orient geen diensten aan GBC leverde ten behoeve van de projecten in Irak en hij moet hebben geweten dat factuur NL40-D94 geantedateerd was. De rechtbank acht dan ook bewezen dat hij deze facturen opzettelijk valselijk heeft opgemaakt. Daarbij was het oogmerk om deze documenten als echt en onvervalst te gebruiken. Ze waren immers bedoeld als grondslag te dienen voor de betalingen die GBC aan Orient verrichtte en om in de bedrijfsadministraties te worden opgenomen.
Tevens acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] de facturen (tezamen en in vereniging met [medeverdachte] ) opzettelijk voorhanden heeft gehad, nu ook deze facturen bij de zoeking in het kantoor van de [trustkantoor] groep zijn aangetroffen. [100]
5.9.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 10 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam en de Verenigde Arabische Emiraten, opzettelijk geschriften, te weten:
2. ( NL40-D093) de factuur "invoice 10164" van Orient Invest Ltd. aan Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 28 februari 2010,
5. ( NL40-D094) de factuur "invoice 10175" van Orient Invest Ltd. aan Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 11 mei 2010, en
8. ( NL40-D157, pag. 1) de factuur "invoice 11213" van Orient Invest Ltd. aan Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 31 mei 2011,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
 ad 2.: Orient voor GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 299.250 wegens "the revision of draft report in respect of the Darbendikhan - State of Environment Project in Iraq",
 ad 5: Orient voor GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van in totaal EURO 399.000 regarding the "preliminary plan for the City of Chibayish concerning the revision of the draft report including amendments and integration received from various parties involved" en "regarding the Marshlands National Park Management Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved" en dat deze factuur is opgemaakt op 11 mei 2010,
 ad 8: Orient voor GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 408.500 "in relation to Marshlands National Park Management Plan, revision of draft report including amendments and revisions as received from various parties involved as well as Support to the Ministry of Environment of Iraq for the implementation of the International Convention on Biodiversity (CBD)"
en
in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam, tezamen met een ander, opzettelijk geschriften, te weten:
(NL40-D086) de factuur "invoice 100210" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 8 februari 2010,
(NL40-D093) de factuur "invoice 10164" van Orient Invest Ltd. aan Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 28 februari 2010,
(NL40-D087) de factuur "invoice 100538" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 10 mei 2010,
(NL40-D088) de factuur "invoice 100540" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 11 mei 2010,
(NL40-D094) de factuur "invoice 10175" van Orient Invest Ltd. aan Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 11 mei 2010,
(NL40-D089) de factuur "invoice 110327" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 31 maart 2011,
(NL40-D090) de factuur "invoice 110328" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 31 maart 2011, en
(NL40-D157, pag. 1) de factuur "invoice 11213" van Orient Invest Ltd. aan Global Business & Communications (the Netherlands) BV, gedateerd 31 mei 2011,
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
- ad 1.: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 315.000 “regarding the Darbendikhan - State of Environment Project in Iraq concerning the revision of the draft report to its final report including amendments and integrations received from various parties involved”,
 ad 2.: Orient voor GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 299.250 wegens "the revision of draft report in respect of the Darbendikhan - State of Environment Project in Iraq",
  • ad 3: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 225.000 “regarding the Marshlands National Park Management Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved”,
  • ad 4: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 195.000 “regarding the preliminary Plan for the City of Chibayish concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved”,
 ad 5: Orient voor GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van in totaal EURO 399.000 regarding the "preliminary plan for the City of Chibayish concerning the revision of the draft report including amendments and integration received from various parties involved" en "regarding the Marshlands National Park Management Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved" en dat deze factuur is opgemaakt op 11 mei 2010,
  • ad 6: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 225.000 “regarding the Marshlands National Park Management Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved”, en
  • ad 7: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 205.000 “regarding the support to the Ministry of Environment of Iraq for the implementation of the international Convention on the Biodiversity (CBD)”.
 ad 8: Orient voor GBC werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 408.500 "in relation to Marshlands National Park Management Plan, revision of draft report including amendments and revisions as received from various parties involved as well as Support to the Ministry of Environment of Iraq for the implementation of the International Convention on Biodiversity (CBD)",
en subsidiair
Global Business & Communications (The Netherlands) BV, in de periode van 1 februari 2010 tot en met 30 juni 2011 te Amsterdam, opzettelijk geschriften, te weten:
1. NL40-D086) de factuur "invoice 100210" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 8 februari 2010,
3. ( NL40-D087) de factuur "invoice 100538" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 10 mei 2010,
4. ( NL40-D088) de factuur "invoice 100540" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 11 mei 2010,
6. ( NL40-D089) de factuur "invoice 110327" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 31 maart 2011,
7. ( NL40-D090) de factuur "invoice 110328" van Global Business & Communications (the Netherlands) BV aan Nature Iraq, gedateerd 31 maart 2011, en
zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken en door anderen te laten gebruiken, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken, voornoemde valsheden bestaan hieruit dat in die geschriften valselijk en in strijd met de waarheid is voorgewend en opgenomen, dat
  • ad 1.: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 315.000 “regarding the Darbendikhan - State of Environment Project in Iraq concerning the revision of the draft report to its final report including amendments and integrations received from various parties involved”,
  • ad 3: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 225.000 “regarding the Marshlands National Park Management Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved”,
  • ad 4: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 195.000 “regarding the preliminary Plan for the City of Chibayish concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved”,
  • ad 6: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 225.000 “regarding the Marshlands National Park Management Plan concerning the revision of the draft report including amendments and integrations received from various parties involved”, en
  • ad 7: GBC voor Nature Iraq werkzaamheden heeft verricht en gerechtigd is tot een bedrag van EURO 205.000 “regarding the support to the Ministry of Environment of Iraq for the implementation of the international Convention on the Biodiversity (CBD)”.
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven.
5.10.
Feit 11 Zaaksdossier 56 - Candela
5.10.1.
De feiten en omstandigheden
Op 1 december 2011 heeft de FIOD via een internettap e-mailberichten onderschept tussen [verdachte] en [naam 41] (hierna: [naam 41] ), medewerkerster van het trustkantoor in Amsterdam, met betrekking tot International Medical Diagnostics B.V. (hierna: IMD) en Hisab Middle East Ltd (hierna: Hisab). IMD is een doelvennootschap van het trustkantoor in Amsterdam. De Poolse [naam 43] is de eigenaar van IMD en Hisab, een in de VAE gevestigde offshore vennootschap. [verdachte] is directeur van IMD en van Hisab. De FIOD heeft nader onderzoek gedaan naar de activiteiten van IMD, omdat bij de e-mailberichten facturen waren bijgesloten die volgens de FIOD gelijkenis vertoonden met de facturen die waren aangetroffen in de andere zaaksdossiers in het Trust EU onderzoek. Uit het onderzoek naar de facturen komt naar voren dat het gaat om facturen van IMD aan het Poolse Candela Sp. (hierna: Candela) en van Hisab aan IMD. De omschrijvingen op de facturen van Hisab aan IMD komen exact overeen met de omschrijvingen op de facturen van IMD aan Candela. Het betreft steeds leveranties van medische software. Uit het onderzoek blijkt ook dat alle factuurdata 2009 en 2010 betreffen en dat de facturen van Hisab aan IMD in december 2011 zijn opgemaakt.
De bedragen die op de facturen staan vermeld zijn betaald in 2009.
Alle hierna te noemen ten laste gelegde genoemde documenten zijn op 13 maart 2012 aangetroffen in het kantoor van de [trustkantoor] groep te Amsterdam.
5.10.2.
.10.2. De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij valselijk facturen heeft opgemaakt en voorhanden heeft gehad, dan wel dat hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven.
Specifiek gaat het om de volgende stukken:
(NL56-D004) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 17 augustus 2009,
  • (NL56-D005) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 20 augustus 2009,
  • (NL56-D006) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 17 augustus 2009,
  • (NL56-D007) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 20 augustus 2009,
  • (NL56-D008) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 24 augustus 2009,
  • (NL56-D009) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 24 augustus 2009,
  • (NL56-D010) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 7 september 2009,
  • (NL56-D011) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 7 september 2009,
  • (NL56-D012) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 7 september 2009,
  • (NL56-D014) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 7 september 2009,
  • (NL56-D015) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 18 oktober 2009,
  • (NL56-D016) factuur van Hisab aan IMD, gedateerd 18 oktober 2009.
De facturen zouden geantedateerd zijn.
5.10.3.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het ten laste gelegde kan worden bewezen. Daartoe voert hij aan dat de facturen veel later dan de daarop vermelde data zijn opgemaakt, namelijk in november/begin december 2011.Tussen december 2009 en februari 2010 hebben [verdachte] en [naam 9] per
e-mail een doorsluisplan bedacht voor de door IMD van Candela ontvangen gelden. In dit plan ontstaat er een titel om het geld van IMD als betaling van kosten naar Hisab over te maken die dat geld weer kan doorbetalen. Om Hisab alsnog in 2011 aan IMD te kunnen laten factureren wordt Hisab met terugwerkende kracht eigenaar gemaakt van door anderen ontwikkelde software op een CD-rom. Op 18 februari 2010 geeft [verdachte] aan [naam 41] opdracht om een overzicht van alle door IMD uitgebrachte facturen op te stellen. Op 27 oktober 2011 heeft
[verdachte] [naam 9] en [naam 41] gemaild dat er nog steeds geen documentatie bestond voor de door Hisab reeds ontvangen royalties.
[naam 9] heeft van [naam 43] een diskette met factuurbestanden ontvangen die gebruikt kon worden voor de facturering door Hisab aan IMD. [verdachte] heeft op 3 november 2011 opdracht gegeven aan [naam 9] om die overzichten aan [naam 41] te geven zodat zij de facturen kon maken voor 95% van de door IMD ontvangen bedragen. Begin november 2011 heeft [verdachte] diverse keren met [naam 41] gemaild over het opmaken van de facturen, waarin hij haar concrete aanwijzingen heeft gegeven. Op 15 november 2011 heeft [naam 41] ter goedkeuring een geantedateerde eerste conceptfactuur van Hisab aan IMD naar [verdachte] gemaild, gedateerd 18 december 2009. [verdachte] heeft zijn goedkeuring gegeven, want op 1 december 2011 heeft [naam 41] de gevraagde geantedateerde conceptfacturen van Hisab aan IMD aan [verdachte] gemaild. Het gaat om 43 facturen die gedateerd zijn op data in 2009 en 2010, aldus de officier van justitie.
5.10.4.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft vrijspraak bepleit en daartoe het volgende aangevoerd.
Het betreft een standaard Nederlandse royaltystructuur met een offshore vennootschap die de gebruikersrechten bezat die via IMD aan een Poolse partij ter beschikking werden gesteld.
De facturen van IMD aan Hisab zijn eind 2011 in opdracht van [verdachte] opgesteld om de ontvangen gelden te verklaren tegenover de bank. De facturen zijn niet vals. De datum op de facturen vermeldt de vervaldatum, niet de datum waarop de facturen zijn opgemaakt.
Hiervoor is gekozen omdat de facturen administratief bij betalingen en facturen van IMD en Candela horen en het overzichtelijker is om de data bij elkaar aan te laten sluiten. De facturen hebben bovendien geen bewijsbestemming, nu naar Nederlands recht geen factuur is vereist als grondslag voor een betaling. Een overeenkomst volstaat daarvoor, hetgeen ook van toepassing is in bijvoorbeeld de zaken [naam 12] en [naam 13] . Er wordt niet achteraf een titel verzonnen, nu IMD al vanaf eind 2009 doorbetaalde aan Hisab en die betalingen al refereren naar een onderliggende overeenkomst. Er is dan ook geen misleidend element. Voor zover de facturen vals zijn, vallen die onder de rechtsmacht van de VAE en niet van Nederland, omdat de facturen zijn opgemaakt op briefpapier van Hisab, een vennootschap naar het recht van de VAE. De intentie tot valselijk opmaken ontbrak evenals het oogmerk van misleiding.
5.10.5.
Het oordeel van de rechtbank
Zoals hiervoor reeds onder feit 3 is overwogen, komt de rechtbank rechtsmacht toe.
Uit het dossier volgt dat [verdachte] in november 2011 aan [naam 41] heeft verzocht om facturen op te maken van Hisab aan IMD, die corresponderen met de reeds in 2009 ontvangen gelden. [101] Deze facturen, waarvan er twaalf ten laste zijn gelegd, zijn dan ook geantedateerd en derhalve vals opgemaakt.
Het verweer van [verdachte] dat de facturen geen bewijsbestemming hebben, doet daar niet aan af nu in het maatschappelijk verkeer facturen geschriften zijn die wel degelijk bewijsbestemming hebben. Daarbij moet een ieder erop kunnen vertrouwen dat de op de factuur vermelde datum de opmaakdatum betreft.
Aangezien [verdachte] de facturen heeft laten opmaken door [naam 41] ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of deze valsheden kunnen worden toegerekend aan [verdachte] als functioneel dader.
De rechtbank stelt voorop dat van functioneel daderschap sprake is als iemand als pleger (dader) kan worden aangemerkt van een delict dat hij een ander heeft laten uitvoeren. Ondernemers en eigenaren van bedrijven worden geacht uit hoofde van hun functie met de wet strijdige handelingen van ondergeschikten te voorkomen. Als zij dit niet doen, kunnen zij als dader van het door een ondergeschikte uitgevoerde delict worden aangemerkt.
Voor functioneel daderschap is vereist dat gezegd kan worden dat de delictshandeling door middel van een ander wordt verricht, dat [verdachte] geadresseerde is van de norm en dat hem het handelen van een ander kan worden toegerekend. In dat kader overweegt de rechtbank het volgende.
Het delict valsheid in geschrift kan worden gepleegd door [verdachte] terwijl hij [naam 41] liet handelen. [verdachte] kan ook worden gezien als geadresseerde van de norm, te weten de verplichting om correcte facturen op te maken en voorhanden te hebben. [verdachte] was ten tijde van dit verzoek directeur van IMD [102] en Hisab en mocht er vanuit die positie over beschikken of bepaalde handelingen plaatsvonden. Dat gebeurde ook, nota bene op zijn verzoek, zoals blijkt uit de e-mailberichten in het dossier. [103] Er is sprake van opzet op het opmaken van de facturen bij [verdachte] . Al op 27 oktober 2011 heeft hij geconstateerd dat de documentatie nog niet was opgemaakt en heeft hij herhaaldelijk het verzoek aan [naam 41] gedaan om de stukken op te maken, totdat hij op 1 december 2011 uiteindelijk de stukken ontving.
Ook blijkt uit de mailwisseling van [verdachte] en [naam 9] tussen december 2009 en februari 2010 over het doorsluisplan voor de door IMD van Candela ontvangen gelden naar Hisab, dat er sprake is van opzet bij [verdachte] om de facturen vals op te maken. [verdachte] heeft aldus aanvaard dat geantedateerde valse facturen zouden worden opgemaakt. [verdachte] heeft de facturen in de bedrijfsadministratie van IMD opgenomen danwel laten opnemen en daarmee de mogelijke bewijsbestemming van deze geschriften, zowel intern als extern, onderkend. De rechtbank acht daarmee bewezen dat hij het oogmerk had om de valse geschriften als echt en onvervalst te gebruiken.
De rechtbank acht aldus bewezen dat [verdachte] zich, als functioneel dader, schuldig heeft gemaakt aan het opmaken en het voorhanden hebben van valse facturen.
5.10.6.
De bewezenverklaring
Onder feit 11 is bewezen dat [verdachte]
primair
in de periode van 1 november 2011 tot en met 1 december 2011 te Amsterdam en in de Verenigde Arabische Emiraten, opzettelijk geschriften, te weten NL56-D004 tot en met NL56-D012 en NL56-D014 tot en met NL56-D016, zijnde twaalf facturen van Hisab Middle East Ltd. aan International Medical Diagnostics BV, zijnde geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft laten opmaken zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken,
en
in de periode van 1 december 2011 tot en met 12 maart 2012 te Amsterdam valse geschriften, te weten de hiervoor genoemde facturen, opzettelijk voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat deze geschriften bestemd waren om als echt en onvervalst te gebruiken,
voornoemde valsheden bestaan hieruit dat op die facturen valselijk is opgenomen, dat die facturen
 op 17 augustus 2009 (NL56-D004, NL56-D006),
 op 20 augustus 2009 (NL56-D005, NL56-D007),
 op 24 augustus 2009 (NL56-D008, NL56-D009),
 op 7 september 2009 (NL56-D010, NL56-D011, NL56-D012, NL56-D014) en
 op 18 oktober 2009 (NL56-D015, NL56-D016)
zijn opgemaakt, terwijl in werkelijkheid die facturen op een latere datum zijn opgemaakt.
5.11.
Feit 12 Witwassen
5.11.1.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is primair ten laste gelegd dat hij de gelden heeft witgewassen die door (onder andere) voornoemde structuren zijn ontvangen en doorbetaald. Concreet gaat het om ruim € 75,6 miljoen en US $ 30 miljoen via de rechtspersonen BHC, GBC, WEL, Moulen, Chennai, IMD, Istvar, Bittern, CMBA, IFS, [naam bv 1] , Superdirect, Sanlime en Righini. Dit feit staat op de tenlastelegging als gewoontewitwassen, opzetwitwassen en schuldwitwassen.
Subsidiair is aan [verdachte] ten laste gelegd dat hij feitelijk leiding heeft gegeven aan het witwassen door BHC van ruim € 21,6 miljoen en US $ 16,9 miljoen en aan het witwassen door GBC van ruim € 27,3 miljoen en US $ 613.888,30.
5.11.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat bewezen kan worden dat [verdachte] zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen en voert daartoe het volgende aan.
Op basis van de uitgebrachte valse facturen zijn door de EU-debiteuren overboekingen gedaan naar de Nederlandse bankrekeningen van de inhouse vennootschappen. In de administraties van de EU-debiteuren en inhouse vennootschappen worden die betalingen met die valse facturen verantwoord als een rechtmatige titel van betaling. Dit overgeboekte geld is daarom als van misdrijf afkomstig aan te merken.
Die gelden zijn vervolgens weer op basis van valse facturen en overeenkomsten overgeboekt naar rekeningen van offshore vennootschappen, waarmee het geld weer in de bestedingsmacht van de UBO van de EU-debiteur terecht is gekomen. De aard en herkomst van het geld is hierdoor versluierd en met het overboeken naar offshore rekeningen is ook beoogd het spoor naar de UBO aan de waarneming te onttrekken. Hoewel gesteld kan worden dat de geldstromen op basis van de facturen en de ingehouden fee in beginsel (mede) uit eigen misdrijf afkomstig zijn, is daar door voornoemde structuur geen sprake van. Dit betekent dat de kwalificatieuitsluitingsgrond niet van toepassing is.
Niet van alle geldstromen zijn de gronddelicten in de tenlastelegging opgenomen. Echter, in alle gevallen wordt het geld uiteindelijk doorgeleid naar een offshore waarvan de werkelijke UBO wordt afgeschermd. Er is in die gevallen sprake van witwaskenmerken en een identieke modus operandi, terwijl de verklaringen die [verdachte] en andere verdachten geven over de herkomst van het geld aantoonbaar onjuist zijn gebleken. Ook in die gevallen kan witwassen bewezen worden verklaard.
[verdachte] en [medeverdachte] hebben de in de tenlastelegging genoemde bedragen verworven, voorhanden gehad, overgedragen, omgezet en daarvan gebruik gemaakt. Ook de aard van het geld en de herkomst daarvan is verhuld, terwijl ook werd verborgen of verhuld wie de rechthebbende was en het voorhanden had. Dit witwassen gebeurde bedrijfsmatig en jarenlang, zodat sprake is van gewoontewitwassen, aldus de officier van justitie.
5.11.3.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft aangevoerd dat nu hij moet worden vrijgesproken van de ten laste gelegde feiten nu niet kan worden toegekomen aan de vraag of er sprake is van witwassen.
Subsidiair stelt hij zich op het standpunt dat hij geen wetenschap had van enig ander strafbaar feit door wie dan ook gepleegd. [verdachte] had bovendien geen beschikking over de bankrekeningafschriften van de [trustkantoor] groep en kreeg deze ook niet onder ogen, waardoor de geldstromen voor hem ook niet inzichtelijk waren, anders dan dat er gelden betaald werden als royalty of commissie. Er kan dan ook niet gesproken worden over het verwerven, voorhanden hebben, of verhullen van geldstromen. [verdachte] heeft ook voldoende maatregelen genomen om te voorkomen dat er fouten zouden worden gemaakt dan wel strafbare feiten zouden worden gepleegd, getuige de e-mailberichten waarin [verdachte] aan kantoorgenoten kenbaar maakt dat de dossiers op orde moeten worden gebracht.
[verdachte] heeft bovendien vanaf 2003 nooit een bedrag als vergoeding ontvangen in de vorm van dividend of salaris uit de Nederlandse activiteiten.
Ten slotte voert [verdachte] aan dat in de buitenlandse dossiers waarin door de UBO’s is geschikt, het gronddelict vervalt en er van witwassen geen sprake kan zijn nu de geldstromen die hun oorsprong vinden in het buitenland en waarbij Nederland slechts als doorstroomland fungeert, in het buitenland zijn gereguleerd, aldus [verdachte] .
5.11.4.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft hiervoor onder de feiten 3 tot en met 11 bewezen geacht dat valse overeenkomsten en facturen zijn opgemaakt. [104] Deze valse documenten maakten deel uit van een constructie die door de [trustkantoor] groep was opgezet om winsten van Europese ondernemingen buiten het zicht van de fiscale autoriteiten weg te sluizen naar (in de meeste gevallen) de eigenaren van die ondernemingen. Met behulp van valse facturen van de inhouse vennootschappen werden kosten gecreëerd in het land van de EU-debiteur. Als de facturen door de EU-debiteur werden voldaan, werd het geld vervolgens doorgesluisd naar een bankrekening in Monaco of Zwitserland op naam van een offshore in een belastingparadijs. Ook deze geldstroom werd veelal aangekleed met valse facturen en overeenkomsten.
De gelden die op deze manier zijn weggesluisd, hadden aanvankelijk geen criminele herkomst. Het betrof immers omzet uit de ondernemingen van de EU-debiteuren.
Dit verandert echter op het moment dat de EU-debiteur op basis van valse facturen en overeenkomsten bedragen aan de inhouse vennootschappen betaalt. Op dat moment zijn de bedragen immers afkomstig uit het misdrijf valsheid in geschrift. [105]
Daarbij merkt de rechtbank op dat voor een bewezenverklaring van witwassen is vereist dat sprake is van een misdrijf gepleegd voorafgaand aan het verwerven en/of voorhanden hebben. In geval de geldstroom achteraf (nadat het geld op de rekening van de offshore is geland) wordt ‘gedekt’ door het opmaken van valse facturen of overeenkomsten, kan niet worden gezegd dat het geld afkomstig was uit het misdrijf valsheid in geschrift. Daaraan kan naar het oordeel van de rechtbank niet afdoen dat het van elke constructie de bedoeling is geweest de geldstromen te legitimeren door middel van valse facturen.
Elk van de inhouse vennootschappen uit de bewezenverklaarde feiten heeft geldbedragen van EU-debiteuren ontvangen die werden betaald ter nakoming van valse overeenkomsten of op basis van valse facturen. [106] Daarmee hebben de inhouse vennootschappen geldbedragen verworven en voorhanden gehad die afkomstig waren uit misdrijf. Vervolgens hebben de inhouse vennootschappen deze bedragen (minus een paar procent commissie) direct of indirect overgeboekt aan offshores. Daarmee zijn de geldbedragen (minus de commissie) tevens overgedragen. Bovendien is hierdoor de werkelijke aard van de bedragen verhuld. Versluierd werd immers dat het geld niet werd betaald op basis van de overeenkomsten en facturen, maar louter in opdracht en ten behoeve van anderen.
Zoals hiervoor bij de bespreking van de feiten is overwogen, hadden [verdachte] en [medeverdachte] opzet op het valselijk opmaken van de documenten of het voorhanden hebben daarvan. Naar het oordeel van de rechtbank betekent dat dat zij ook wisten van de criminele herkomst van het geld. Deze wetenschap van [verdachte] als beleidsbepaler en [medeverdachte] als bestuurder kan worden toegerekend aan de inhouse vennootschappen. Deze rechtspersonen hebben zich dan ook schuldig gemaakt aan witwassen.
Voor de rechtbank valt niet vast te stellen welk totaalbedrag er op deze wijze precies is witgewassen. Dat heeft een aantal oorzaken. Het Openbaar Ministerie heeft in haar berekening alle zaaksdossiers betrokken, ook die zaaksdossiers die niet op de tenlastelegging van [verdachte] en [medeverdachte] zijn opgenomen. Nu aan de rechtbank niet ter beoordeling voorlag of ook in die zaaksdossiers sprake was van valsheid in geschrift en de verdediging zich daar ook niet tegen heeft kunnen verweren, laat de rechtbank die zaaksdossiers buiten beschouwing. Het Openbaar Ministerie wordt niet gevolgd in haar stelling dat ook bij deze geldstromen (zonder bewezen gronddelict) witwassen bewezen kan worden op basis van ‘witwaskenmerken’ en de modus operandi. Immers, de door het Openbaar Ministerie genoemde kenmerken – betrokkenheid van Cofimo, gebruik van een inhouse vennootschap en een offshore – kunnen evenzeer aan de orde zijn bij legale doorstroomstructuren. De rechtbank ziet ook onvoldoende ondersteuning voor de stelling van het Openbaar Ministerie dat het bij alle doorstroomstructuren in de handelstak ging om betalingen voor gefingeerde prestaties. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende zicht op alle activiteiten van de handelstak.
Daarnaast speelt mee dat in individuele gevallen de geldstroom vooraf is gegaan aan het opmaken van de facturen en overeenkomsten, zodat geen sprake is van witwassen. In andere gevallen is er wel een geldstroom zichtbaar maar zijn er in het geheel geen onderliggende facturen of overeenkomsten gevonden. Ook in die gevallen kan witwassen niet bewezen worden.
Bewezenverklaard zal daarom worden dat de inhouse vennootschappen in de ten laste gelegde periode een onbekende hoeveelheid geld hebben witgewassen. Gelet op het structurele en bedrijfsmatige karakter van deze handelingen was sprake van gewoontewitwassen.
[verdachte] heeft aan het witwassen van deze bedragen door GBC en BHC telkens feitelijk leiding gegeven. Zoals hiervoor al vaker aan de orde kwam, was [verdachte] degene die aan alle touwtjes trok. Hij bepaalde het beleid van de inhouse vennootschappen. Het enige doel van deze vennootschappen was het doorstromen van gelden. Zoals gebleken zijn in meerdere gevallen grote geldbedragen doorgestroomd op basis van valse facturen en overeenkomsten. [verdachte] wist van deze structuren en heeft daaraan in individuele gevallen ook een bijdrage geleverd door overeenkomsten te ondertekenen of facturen op te maken. Aan het witwassen heeft hij zelf uitvoering gegeven door zijn ondernemingen Orient Invest en Sanlime als tweede inhouse tussen de Nederlandse inhouse en de offshore te schuiven. Daarmee voorzag hij de constructie van een tweede verhullende laag en profiteerde bovendien van een extra marge op de door te stromen bedragen. Door zo te handelen heeft [verdachte] feitelijk leiding gegeven aan het witwassen door de inhouse venootschappen.
De door de Hoge Raad geformuleerde kwalificatie uitsluitingsgrond is niet van toepassing. Bewezenverklaard wordt niet het witwassen van gelden afkomstig van een misdrijf dat door [verdachte] zelf is begaan, maar het feitelijk leidinggeven aan witwashandelingen van de rechtspersonen GBC en BHC. Bovendien heeft te gelden dat de rechtspersonen de geldbedragen niet alleen hebben verworven en voorhanden gehad, maar ook hebben overgedragen en de werkelijke aard daarvan hebben verhuld. Het door de inhouse verwerven en voorhanden hebben van de geldbedragen was uitsluitend dienstig aan het verder doorsluizen van het geld naar rekeningen van offshores onder valse titels, om op die manier de werkelijk aard verder te verhullen. Ook om die reden vindt de kwalificatie uitsluitingsgrond geen toepassing.
5.11.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht op grond van het voorgaande bewezen dat:
Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken "Amstellodamus" BV (hierna BHC) en Global Business & Communications (The Netherlands) BV (hierna GBC) in de periode van 1 juni 2004 tot en met 29 september 2013 te Amsterdam en/of elders in Nederland opzettelijk
geldbedragen bestaande uit betalingen door "EU-debiteuren" op basis van facturen en/of overeenkomsten,
hebben verworven en voorhanden hebben gehad en hebben overgedragen, en de werkelijke aard van die geldbedragen hebben verhuld,
terwijl BHC en GBC wisten, dat bovenomschreven geldbedragen afkomstig waren uit valsheid in geschrift en BHC en GBC van dat witwassen een gewoonte hebben gemaakt,
aan welke bovenomschreven verboden gedragingen [verdachte] feitelijk leiding heeft gegeven.
5.12.
Feit 1 Criminele organisatie
5.12.1.
De tenlastelegging
Aan [verdachte] is ten laste gelegd dat hij van 2002 tot en met 2013 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen en rechtspersonen, welke organisatie tot het oogmerk had het plegen van misdrijven en dat hij leiding heeft gegeven aan die organisatie.
5.12.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van dit feit en daartoe het volgende aangevoerd.
Dat er in de onderhavige zaak sprake is geweest van een organisatie, staat buiten kijf. Sinds in ieder geval 2002 werden vanuit de handelstak frauduleuze structuren aangeboden om fraude in EU-landen te faciliteren. Hiertoe is naast de gewone trustwerkzaamheden een heel netwerk opgetuigd en in stand gehouden met inhouse vennootschappen om die structuren in de markt te zetten. Ook zijn er contacten onderhouden c.q. afspraken gemaakt met andere betrokkenen in de structuur, waaronder Cofimo, waarmee een winstdeling van 33% werd afgesproken.
De repeterende modus operandi geeft het structurele karakter goed weer. Daarnaast was er een duidelijke taakverdeling. [verdachte] was de man met het overzicht in de organisatie die doorstroomstructuren in de markt zette en daartoe een netwerk opbouwde en onderhield, terwijl [medeverdachte] en [naam 3] zich bezig hielden met de feitelijke uitvoering.
In georganiseerd verband werden als verdienmodel schijnstructuren aan cliënten aangeboden waaraan valse overeenkomsten en facturen ten grondslag lagen. Het gaat in deze casus om frauderen als verdienmodel en daarmee is het oogmerk een feit.
Het aandeel van [verdachte] in de organisatie bestond uit:
  • het opzetten van, leiding geven aan en werkzaam zijn in de handelstak;
  • het opzetten en aanbieden van doorstroomstructuren via/mbv trustkantoor [trustkantoor] , inhouse vennootschappen, E&E Ltd, Cofimo en [naam 44] /Studio Legale/MHC en het daartoe onderhouden van contacten/een netwerk;
  • het binnenhalen/bedienen/doorgeleiden van klanten aan de inhouse vennootschappen c.q. [medeverdachte] ;
  • het geven van instructies aan onder andere [medeverdachte] , [naam 3] en [naam 42] ;
  • het (doen/laten) opmaken van valse overeenkomsten en facturen;
  • het (doen/laten) doorbetalen van gelden naar bankrekeningen van off shores;
  • het geven van betalingsinstructies;
  • het in de structuur inbrengen c.q. laten inbrengen van Sanlime en Orient;
  • het hiermee geld verdienen door middel van vergoedingen en fees.
Hiermee heeft [verdachte] bewust een bedrijfscultuur laten ontstaan en laten voortbestaan waarin structureel gelden werden witgewassen op basis van valse overeenkomsten en facturen.
heeft gelet op zijn rol leiding gegeven aan deze criminele organisatie.
5.12.3.
Het standpunt van de verdediging
[verdachte] heeft zich op het standpunt gesteld dat hij moet worden vrijgesproken van dit feit en voert daartoe het volgende aan.
Voor deelneming is vereist dat [verdachte] in zijn algemeenheid wist dat de organisatie als oogmerk had het plegen van misdrijven. Die wetenschap bij [verdachte] valt niet wettig en overtuigend te bewijzen, omdat die wetenschap er niet is. [verdachte] woonde vanaf 2003 niet meer in Nederland en hij kwam daar ook zelden. [verdachte] had geen zicht op de dagelijkse activiteiten in Nederland. [verdachte] was niet op de hoogte van het e-mail verkeer tussen de diverse personen en tekende bovendien niet op de bankrekeningen van de offshore en Nederlandse vennootschappen. Ten aanzien van het onderhavige dossier is geen email bekend waaruit zou blijken dat [verdachte] wetenschap had van mogelijk strafbare feiten of hiertoe aanspoorde. Nu er verder geen steunbewijs is voor de wetenschap van [verdachte] en hij deze wetenschap ontkent, moet de rechtbank tot de slotsom komen dat de wetenschap van [verdachte] van enige strafbaar feit niet wettig en overtuigend kan worden bewezen.
5.12.4.
Het oordeel van de rechtbank
Bij de beantwoording van de vraag of er sprake is van deelname aan een criminele organisatie is het volgende van belang.
Er dient in de eerste plaats een gestructureerd samenwerkingsverband te zijn met een zekere duurzaamheid en continuïteit tussen verdachte en tenminste één andere persoon.
De samenstelling van het samenwerkingsverband hoeft niet steeds dezelfde te zijn en duurzaamheid en continuïteit betekent niet dat het samenwerkingsverband onafgebroken moet hebben bestaan. Daarnaast moet sprake zijn van een zekere structuur. Deze hoeft niet hiërarchisch te zijn, niet vast te liggen en ook is niet vereist dat er een afgebakende taakverdeling is.
De organisatie moet tot doel hebben het plegen van misdrijven, al is niet vereist dat het plegen van misdrijven de voornaamste bestaansgrond van de organisatie is.
Om van deelneming aan een criminele organisatie te spreken, moet de verdachte in de eerste plaats behoren tot de organisatie en in de tweede plaats een aandeel hebben in, dan wel ondersteunen, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie. Vereist is bovendien dat de verdachte in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Daarbij is echter niet vereist dat verdachte enige vorm van opzet heeft gehad op de door de criminele organisatie beoogde concrete misdrijven.

Duurzaam samenwerkingsverband
Uit de hiervoor besproken feiten blijkt dat er bij het opzetten en uitvoering geven aan de structuren telkens een min of meer vaste groep personen was betrokken. Het gaat hier om (onder andere) [verdachte] , [medeverdachte] , [naam 7] , [naam 3] , en [naam 2] . De rechtbank is dan ook van oordeel dat er sprake was van een samenwerkingsverband. De samenwerking is eind jaren ’90 begonnen en heeft geduurd tot in ieder geval september 2013. Gelet op de lengte van de periode waarin de verschillende structuren zijn opgezet en de samenwerking van de hiervoor genoemde personen heeft plaatsgevonden, is de rechtbank voorts van oordeel dat het samenwerkingsverband een duurzaam karakter had.

Gestructureerd samenwerkingsverband
Daarnaast was dit duurzame samenwerkingsverband gestructureerd van aard. Over de “rolverdeling” van de betrokken personen en de rol van [verdachte] in het bijzonder, verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daarover bij de bespreking van de afzonderlijke feiten heeft overwogen.

Oogmerk
Het aldus bestaande duurzame en gestructureerde samenwerkingsverband van [verdachte] en de andere personen had als oogmerk het aanbieden van en uitvoering geven aan schijnconstructies die inhielden dat grote geldbedragen werden weggesluisd op grond van valse overeenkomsten en facturen. Het samenwerkingsverband was dus gericht op het plegen van valsheid in geschrift en witwassen. Dit volgt uit al hetgeen hiervoor is overwogen bij de beoordeling van de afzonderlijke feiten, één en ander in onderling verband en samenhang bezien. Dat hetzelfde samenwerkingsverband van personen zich ook bezighield met andere, legale (trust)werkzaamheden, doet daaraan niet af. Immers, het aanbieden van deze schijnconstructies was geen incidentele misstap, maar veeleer een structureel en lucratief verdienmodel binnen de handelstak.

Deelneming
Op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan een criminele organisatie.
Het bewijs van het opzet van [verdachte] , zowel op deelname aan de organisatie, als op het oogmerk van deze organisatie volgt uit hetgeen hierover bij de afzonderlijke feiten over de rol en het handelen van [verdachte] is overwogen.
De deelneming van [verdachte] bestond uit het telkens (mede)plegen van de misdrijven valsheid in geschrift dan wel feitelijk leiding geven daaraan en witwassen.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat [verdachte] de onbetwiste leider van de organisatie was gelet op het feit dat hij de handelstak (mede) heeft opgezet, daaraan leiding heeft gegeven en daarin werkzaam was, alsmede dat hij instructies gaf aan de medewerkers van de [trustkantoor] groep over het opmaken van valse overeenkomsten en facturen en over het uitvoeren van betalingen.

Omvang organisatie
Ten tijde van hun betrokkenheid bij de [trustkantoor] groep waren [verdachte] en/of [medeverdachte] direct dan wel indirect bestuurder en/of aandeelhouder van verschillende vennootschappen. Ook de rechtspersonen wisselden elkaar af in het bestuur. [107] Het gaat onder meer om de volgende (ten laste gelegde) vennootschappen:
  • Bittern 19 Consult B.V.
  • Bureau voor Handelsbemiddeling en Commissiezaken "Amstellodamus" B.V.
  • [naam groep] Holding B.V.
  • [naam 11] (The Netherlands) B.V.
  • Chennai B.V.
  • Cofimo Middle East
  • Cofimo SAM
  • Compagnie voor Maritieme Belangen Amsterdam B.V.
  • Fiparca Invest Ltd
  • Fipardo Holding B.V.
  • Global Business & Communications (The Netherlands) B.V.
  • IFS License B.V.
  • lstvar Consultancy B.V.
  • Moulen Beleggingen B.V.
  • Orient Invest Ltd.
  • Sanlime
  • Stichting Aandelenbeheer [naam groep]
  • Stichting Derdengelden [naam groep]
  • Stichting Derdengelden [naam 1]
  • Stichting Poligny
  • Superdirect Ltd
  • [naam bv 5]
  • [naam bv 2]
  • [naam bv 1]
  • Worldwide Entertainment & Leisure B.V.
Uit het dossier blijkt dat [verdachte] in voorkomende gevallen de initiator van de fraude was en daartoe, al dan niet direct, aldus de controle had over een aantal vennootschappen. Via die vennootschappen waren ook meerdere andere natuurlijke personen betrokken bij handelingen die gericht waren op de uiteindelijke fraude. Van de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen kan wel vastgesteld worden dat zij onderdeel hebben uitgemaakt van een fraudestructuur, maar hun strafbare handelen kan zozeer worden vereenzelvigd met het handelen van [verdachte] zelf, dat er niet zozeer sprake is van een samenwerkingsverband van één natuurlijk persoon met meerdere rechtspersonen, maar van één natuurlijk persoon die meerdere rechtspersonen als ‘werktuigen’ heeft gebruikt voor het plegen van fraude. Vanuit het uitgangspunt dat een dergelijk samenwerkingsverband tussen een natuurlijk persoon en zijn rechtspersoon niet kan leiden tot het oordeel dat er sprake is van een strafbare samenwerking, [108] zal [verdachte] worden vrijgesproken van het vormen van een criminele organisatie met de in de tenlastelegging genoemde rechtspersonen.
Op grond van het voorgaande acht de rechtbank wel bewezen dat [verdachte] een criminele organisatie heeft gevormd met natuurlijke personen, bestaande uit in ieder geval [medeverdachte] , [naam 2] en [naam 3] .
5.12.5.
De bewezenverklaring
Onder feit 1 is bewezen dat [verdachte]
in de periode van 1 juni 2004 tot en met 29 september 2013 te Amsterdam, Monaco, de Verenigde Arabische Emiraten, Italië en Spanje, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit hem, [verdachte] , en [medeverdachte] , [naam 2] , [naam 3] en andere personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk valsheid in geschrift en gewoontewitwassen, terwijl hij, [verdachte] , bestuurder van die organisatie was en binnen die organisatie een leidinggevende rol heeft vervuld.

6.De strafbaarheid van de feiten en van verdachte

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigings-grond is niet aannemelijk geworden. Er is ook geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van [verdachte] uitsluit. [verdachte] is dan ook strafbaar.

7.De motivering van de straffen

7.1.
De strafeis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat [verdachte] voor de door hen bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, en een beroepsverbod om werkzaam te zijn in de trustsector, voor de duur van vijf jaren.
7.2.
Het standpunt van [verdachte]
heeft integrale vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank toch aan een veroordeling zou komen, heeft [verdachte] gevraagd om rekening te houden met het volgende. Na een jarenlang onderzoek zijn slechts vijf documenten opgedoken die door [verdachte] zijn opgemaakt.
De gevolgen van het langdurige en indringende onderzoek zijn daarmee disproportioneel en punitief. Daarbij wordt in het bijzonder gewezen op de onterechte Red Alert signalering.
woont bovendien al vijftien jaar niet meer in Nederland en hij heeft geen banden meer met Nederland. Een taakstraf levert problemen op, waardoor [verdachte] heeft gevraagd om een voorwaardelijke gevangenisstraf, eventueel gecombineerd met een geldboete.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
Ter bescherming van de integriteit van de financiële markten is sinds 2004 trustdienstverlening in Nederland gereguleerd door de introductie van een vergunningenstelsel met toezicht toegespitst op een integere bedrijfsvoering. De Nederlandse Bank (DNB) verleent vergunningen aan trustkantoren en handhaaft de voorschriften op grond van de Wet toezicht trustkantoren (Wtt). Hierdoor is het in Nederland verboden trustdiensten te verlenen zonder de door de DNB verleende vergunning. Bij de verlening van trustdiensten bestaat namelijk het risico dat deze worden misbruikt voor witwassen, de financiering van terrorisme of andere illegale praktijken. Trustkantoren hebben een functie van poortwachter. Met voorafgaande en doorlopende controle van hun klanten leveren zij een belangrijke bijdrage aan het tegenaan van deze risico’s.
Binnen de [trustkantoor] groep ontstond vanaf medio jaren ‘90 naast de trusttak voor doelvennootschappen, waarvoor de vereiste vergunningen aanwezig waren, de zogeheten handelstak. Een belangrijk verschil tussen de trusttak en de handelstak was dat bij de handelstakstructuur de diensten van de doorstroomvennootschappen niet vielen onder de hiervoor genoemde Wtt en daarmee ook niet onder het vergunningstelsel van DNB. Pas door een wetswijziging in 2012 vielen die diensten waarbij ten behoeve van een klant gebruik werd gemaakt van een vennootschap die tot dezelfde groep behoort als het trustkantoor ook onder de Wtt omdat ook bij deze diensten het risico van misbruik voor onder meer witwassen aanwezig was.
Binnen de trusttak werd door het trustkantoor gefactureerd aan de klanten op basis van vergoeding van een uurtarief naast bepaalde vaste kosten. Binnen de handelstak bracht het trustkantoor de klant een commissie van doorgaans 5% in rekening van de door te stromen bedragen. Dit was vanwege de hoogte van de gemoeide bedragen veel lucratiever dan het verdienmodel binnen de trusttak en bovendien viel zoals gezegd deze tak tot 2012 niet onder het vergunningstelsel van DNB.
Uit het dossier is gebleken dat het trustkantoor deze handelstak gebruikte om doorstroomstructuren aan te bieden die in wezen schijnconstructies waren waarmee onder meer fiscale fraude en corruptie werden gefaciliteerd. Op grote schaal werden valse overeenkomsten en facturen opgemaakt om gelden ‘door te stromen’ naar bankrekeningen in Monaco of Zwitserland op naam van offshores in belastingparadijzen met een fiscaal gunstig klimaat, een bankgeheim en afwezigheid van een publicatieplicht. Doel van de opgezette constructies was om winsten van Europese ondernemingen buiten het zicht van de fiscale autoriteiten weg te sluizen naar (in de meeste gevallen) de eigenaren van die ondernemingen.
De constructies bestonden eruit dat werd voorgewend dat Nederlandse vennootschappen behorend tot het trustkantoor werkzaamheden verrichtten, zoals de ontwikkeling van software (ZD 4, RRD), het doen maken van studies voor de herontwikkeling van natuurgebieden in Irak (ZD 40, Nature Iraq) of allerhande technische werkzaamheden aan cruiseschepen (ZD 16, Zincaf). Ook werd er voor miljoenen aan commissies in rekening gebracht voor bemiddeling bij transacties met betrekking tot percelen grond (ZD 3, [onderneming 1] en ZD 31, Eurosole), schepen (ZD 12 [vennootschap] ) of scheepsmotoren (ZD 35 Wärtsilä). In werkelijkheid deden de Nederlandse inhouse vennootschappen echter niets meer dan facturen versturen en de daarop ontvangen betaalde bedragen doorsluizen naar offshores. Ook werden op grote schaal overeenkomsten en facturen geantedateerd, om werkzaamheden die al waren voltooid alsnog via het trustkantoor te laten factureren (ZD 3, [onderneming 1] ), of om royalties in rekening te brengen over een periode waarin het trustkantoor nog geen IE-rechten bezat (ZD5, Intrattenimenti). Gepoogd werd om een en ander af te dekken met overeenkomsten tussen de inhouse vennootschappen en de offshores, maar ook deze overeenkomsten geven geen getrouw beeld van de werkelijke verhoudingen.
Met deze handelwijze heeft het trustkantoor jarenlang belastingontduiking en andere vormen van financiële fraude gefaciliteerd. Bovendien heeft het trustkantoor door het wegsluizen van het geld naar offshores grote geldbedragen witgewassen.
Hoewel de rechtbank niet precies heeft kunnen becijferen voor hoeveel geld hiermee is gefraudeerd, staat wel vast dat het om zeer aanzienlijke bedragen gaat. Alleen al met de constructies in de bewezenverklaarde zaaksdossiers is in de loop der jaren ten minste 40 miljoen euro en 15 miljoen dollar binnengekomen bij de inhouse vennootschappen, waarvan grofweg 95% is doorgestroomd naar de offshores.
[verdachte] heeft de handelstak opgezet en stuurde die aan. Hij was de uiteindelijk belanghebbende (UBO) van de vennootschappen. Gedurende ruim tien jaar heeft [verdachte] , samen met anderen, in georganiseerd verband als verdienmodel deze schijnstructuren aan cliënten aangeboden en uitgevoerd. Daarbij werden valse facturen en contracten opgenomen in de bedrijfsadministratie van het kantoor, waardoor derden werden misleid, en werden door winsten van klanten weg te sluizen naar offshore vennootschappen structureel grote hoeveelheden geld witgewassen. [verdachte] heeft feitelijk leiding gegeven aan deze strafbare gedragingen. De rechtbank merkt het samenwerkingsverband aan als een criminele organisatie en acht bewezen dat [verdachte] heeft deelgenomen aan deze criminele organisatie.
In dat verband heeft hij niet alleen deelgenomen maar was hij de onbetwiste leider van de criminele organisatie. Hij trok aan alle touwtjes. [verdachte] had een directieve stijl van leidinggeven en verzamelde een groep mensen om hem heen die met betrekking tot het beoogde doel de opdrachten zonder tegenspraak uitvoerden. Hij gaf instructies aan de medewerkers van de [trustkantoor] groep over het opmaken van valse overeenkomsten en facturen en over het uitgaan van betalingen.
De rechtbank rekent het [verdachte] zwaar aan dat hij als feitelijk leidinggever van het trustkantoor jarenlang structureel belastingontduiking en andere vormen van financiële fraude heeft gefaciliteerd. Daarnaast heeft het handelen van [verdachte] ook schade toegebracht aan het vertrouwen in de financiële sector waarin hij werkzaam was. Juist aan het vertrouwen ontleent die sector in het maatschappelijk en het handelsverkeer haar meerwaarde. Van de trustsector wordt verwacht dat niet alleen aan formele verplichtingen wordt voldaan, maar dat ook inhoudelijk normatief de in de sector werkzame personen ervoor zorgen dat die sector verschoond blijft van dergelijk misbruik van structuren. En dat heeft [verdachte] niet gedaan.
Bovendien zorgt dit handelen voor concurrentievervalsing ten opzichte van trustkantoren die wel moeten voldoen aan de strenge vereisten en zorgplichten en onder toezicht van DNB staan.
Dat de werkzaamheden binnen de handelstak plaatsvonden waar ten tijde van het begaan van de strafbare gedragingen nog geen vergunningsverplichting voor gold, doet daar niet aan af. Een financiële instelling dient integer te handelen.
Ook al heeft [verdachte] de fraude misschien niet geïnitieerd, hij heeft als bestuurder en eigenaar van de ondernemingen hoe dan ook besloten de fraude in stand te houden.
Gelet op de duur en de omvang van de fraude en gezien de leidinggevende en sturende rol van [verdachte] , is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur op zijn plaats is.
Bij de strafmaat neemt de rechtbank in acht dat [verdachte] niet eerder met justitie in aanraking is geweest. Voorts zal de rechtbank in het voordeel van verdachte laten meewegen dat de redelijke termijn voor afdoening van een strafzaak is geschonden. Ook strafverminderend is de omstandigheid dat tijdens het vooronderzoek ten onrechte zijn naam en foto zijn gepubliceerd door middel van een zogeheten Red Alert signalering.
De rechtbank slaat bij de strafoplegging verder acht op de zogenoemde oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht van de hoven en de rechtbanken. Genoemde oriëntatiepunten dienen ter bevordering van de rechtseenheid in de strafoplegging. Volgens deze oriëntatiepunten is bij fraudedelicten met een omvang van meer dan € 1 miljoen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf vanaf 24 maanden het uitgangspunt. Hoewel de rechtbank de exacte omvang van de fraude niet heeft kunnen becijferen, gaat deze het bedrag van € 1 miljoen ver te boven.
Alles afwegend komt de rechtbank tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden. Dit is in overeenstemming met de eis van de officier van justitie.
Aangezien verdachte in de trustsector jarenlang als verdienmodel schijnstructuren aanbood en verdachte zich blijkens zijn verklaring ter zitting nog altijd bezig houdt met enkele trustwerkzaamheden acht de rechtbank het daarnaast van belang dat er een bijkomende straf wordt opgelegd in de zin van een beroepsverbod voor de duur van 3 jaar, om [verdachte] ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw in te laten met dergelijke gedragingen.

8.De toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 28, 31, 47, 51, 57, 140, 225 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart het onder 12 primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat [verdachte] het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubrieken 5.2.6., 5.3.6., 5.4.6., 5.5.6., 5.6.6., 5.7.6., 5.8.6., 5.9.6., 5.10.5., 5.11.5. en 5.12.5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan [verdachte] meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt [verdachte] daarvan vrij.
Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
- “ “
het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, terwijl hij leider van die organisatie was”.
Het onder 3 bewezen verklaarde levert op:
Het onder 4 primair bewezen verklaarde levert op:
- “ “
medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”
Het onder 4 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “
“valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”
Het onder 5 primair bewezen verklaarde levert op:
- “
“medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”.
Het onder 5 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “ “
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”.
Het onder 6 primair bewezen verklaarde levert op:
  • “medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”en
  • “medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”.
Het onder 7 primair bewezen verklaarde levert op:
- “
“medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”.
Het onder 7 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “
“medeplegen van valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”
Het onder 8 primair bewezen verklaarde levert op:
- “
“medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”.
Het onder 8 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “
“medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”.
Het onder 9 primair bewezen verklaarde levert op:
  • “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”en
  • “medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”.
Het onder 9 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “ “
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”.
Het onder 10 primair bewezen verklaarde levert op:
  • “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”,
  • “medeplegen van opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd” en
Het onder 10 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “ “
valsheid in geschrift, gepleegd door een rechtspersoon, meermalen gepleegd, terwijl hij feitelijk leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging”.
Het onder 11 primair bewezen verklaarde levert op:
  • “valsheid in geschrift, meermalen gepleegd”en
  • “opzettelijk voorhanden hebben van een vals geschrift, als bedoeld in art. 225 lid 1 van het Wetboek van strafrecht, meermalen gepleegd”.
Het onder 12 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
- “
“gewoontewitwassen, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij daaraan feitelijk leiding heeft gegeven”.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt [verdachte] tot een gevangenisstraf van 36 maanden.
Ontzet verdachte van de uitoefening van het beroep van statutair bestuurder, feitelijk bestuurder of vennoot van enig rechtspersoon als bedoeld in artikel 51 van het Wetboek van Strafrecht, en enige andere functie waarin hij werkzaamheden verricht of laat verrichten die vallen onder het bereik van de Wet toezicht trustkantoren, voor de duur van 3 (drie) jaren, ingaande nadat dit vonnis onherroepelijk wordt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A. Eichperger, voorzitter,
mrs. C.P. Bleeker en T.T. Hylkema, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 december 2018.

Voetnoten

1.Vgl. ECLI:NL:PHR:2018:638, r.o.37-40.
2.De verklaring die [verdachte] heeft afgelegd op de zitting van 25 september 2018 en zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
3.MC03-D028
4.MC03-D029
5.MC03-D029, p.5.
6.MC03-D030
7.NL03-D074
8.NL03-D012
9.NL03-D014
10.NL03-D021
11.OPV, p.22
12.NL03-D019
13.NL03-D020
14.NL03-D024
15.NL03-D026
16.NL03-D029
17.NL03-D030
18.NL03-PV Totaal STAVAZA 190913, p.4
19.De verklaring die [verdachte] heeft afgelegd op de zitting van 25 september 2018 en zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
20.Een proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 3] d.d. 18 september 2015 van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, op pagina 5.
21.D-0651-273
22.De verklaring die [verdachte] heeft afgelegd op de zitting van 25 september 2018 en zoals neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
23.IT04-G01-01A, p.6
24.MC04-D012
25.NL04-D035
26.NL04-D036
27.NL04-D037
28.NL04-D037
29.NL04-D40
30.NL04-D040
31.NL04-D042
32.NL04-D043
33.NL04-D046
34.IT04-G01-01A, p.6.
35.NL 04-PVTOTAAL STAVAZA 190913
36.NL05-D031
37.NL05-D035
38.NL05-D037
39.MC05-D018
40.MC05-D009
41.NL05-D040
42.NL05-D041
43.NL05-D044
44.NL05-D045
45.NL05-D009 en NL05-D011
46.NL05-D053 p.2
47.NL05-D056 p.1-2
48.NL05-D058 p.1
49.NL35-PV04
50.NL12-D006, NL12-D008, NL12-D010, NL12-D012, NL12-D014 en NL12-D016.
51.IT12-G02-01A
52.NL12-D108
53.NL12-D112
54.NL16-D157
55.NL16-D043
56.NL16-D163, p.1
57.NL16-D163, p.1 en 7
58.Verklaring van [medeverdachte] , zoals afgelegd op de zitting van 24 september 2018 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting.
59.NL16-D190, p.1
60.NL16-D190, p.17-18.
61.Verklaring van [medeverdachte] , zoals afgelegd op de zitting van 24 september 2018 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting.
62.NL16-D211
63.NL16-D043
64.Zie voor de verklaring van [naam 27] : IT16-G01-02A, p.24. Zie voor de verklaring van [naam 28] : IT16-G02-01A, p.3. Zie voor de verklaring van [naam 29] : IT16-G03-01A, p.2.
65.Verklaring van [medeverdachte] , zoals afgelegd op de zitting van 24 september 2018 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting.
66.D-0651-264-1
67.NL16-PV Totaal STAVAZA 190913 p.4-5/29
68.NL31-D020
69.NL31-D023
70.NL31-D037
71.NL31-D025
72.NL31-D027
73.NL31-D029
74.NL31-D027
75.NL31-D030
76.IT 31- G01-01A, pag 20 t/m 23
77.NL31-D108
78.NL31-D154
79.NL31-PVTOTAAL STAVAZA 190913, p.6.
80.FI35-D077, p.1
81.FI35-D077, p.11
82.FI35-D077, p.19-20
83.FI35-D077, p.12 en 23
84.NL35-D166
85.NL35-D168
86.NL35-D034
87.Artikel 5.2 van de Broker Agreement, getiteld “Illicit payments”: The Broker represents and warrants that throughout the duration of this Agreement, it […] does not directly or indirectly, (i) […] (ii) "kick back" any portion of the Broker's Commission to employees, managers or directors of Wärtsilä, Wärtsilä's customer or any other party involved in the Project.
88.NL35-PV04
89.NL40-PVTOTAAL STAVAZA 210115, p. 7
90.NL40-D086 tot en met D090
91.NL40-D100
92.NL40-D143 en NL40-D144
93.NL40-D135
94.NL40-D138 tot en met D140
95.IT40-G04-01A, p. 3 en 4
96.NL40-D141
97.NL40-D94
98.NL40-D093 en D157.
99.Verklaring van [verdachte] , zoals afgelegd ter zitting op 25 september 2018 en neergelegd in het proces-verbaal van die zitting.
100.NL40-PVTOTAAL STAVAZA 210115, p. 7
101.De verklaring van [verdachte] , zoals afgelegd op de zitting van 25 september 2018 en opgenomen in het proces-verbaal van die zitting, als ook NL56-D443, NL56-D444, D651-200, NL56-D001 en NL56-D002.
102.D377
103.NL56-D443, NL56-D444, D651-200, NL56-D001 en NL56-D002
104.Verwezen wordt naar de bewijsmiddelen die zijn genoemd in de bewuste zaaksdossiers.
105.Zie ook HR 14 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:222 en HR 10 februari 2015, ECLI:NL:HR:2015:258
106.Deze overboekingen blijken voor elk van de bewezenverklaarde zaaksdossiers telkens uit bijlage 2C ʽoverzicht betalingenʼ bij het PVTOTAAL STAVAZA van het betreffende zaaksdossier.
107.AH-027a, AH-027b, AH-027c, D0420A en D420B