ECLI:NL:HR:2017:222

Hoge Raad

Datum uitspraak
14 februari 2017
Publicatiedatum
14 februari 2017
Zaaknummer
15/03913
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een voormalig gedeputeerde wegens omkoping, witwassen en valsheid in geschrift

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 februari 2017 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een voormalig gedeputeerde van de Provincie Noord-Holland. De verdachte was veroordeeld voor omkoping, witwassen, medeplegen van valsheid in geschrift en feitelijk leidinggeven aan valsheid in geschrift begaan door een rechtspersoon. De zaak was eerder behandeld door het Gerechtshof Amsterdam, dat op 7 april 2015 een arrest had gewezen. De Hoge Raad heeft de beroepen van zowel het Openbaar Ministerie als de verdachte behandeld. De verdachte had tien middelen van cassatie ingediend, waarvan er één was ingetrokken. De Advocaat-Generaal bij het Hof had geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf, en tot verwerping van het beroep voor het overige.

De Hoge Raad heeft de bewezenverklaring van de feiten beoordeeld, waarbij het ging om een gift van € 5.950 die de verdachte had aangenomen in zijn hoedanigheid als gedeputeerde. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte redelijkerwijs vermoedde dat deze gift was gedaan om hem te bewegen iets te doen in zijn functie. De Hoge Raad verwierp de middelen van de verdachte, maar heeft de opgelegde gevangenisstraf verminderd van twee jaren en zes maanden naar twee jaren en vier maanden. De uitspraak benadrukt de ernst van de feiten en de rol van de verdachte als ambtenaar, waarbij de Hoge Raad de belangen van de rechtsstaat en de integriteit van het ambt in acht nam.

Uitspraak

14 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/03913
MD/NA
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 7 april 2015, nummer 23/005593-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de verdachte en de Advocaat-Generaal bij het Hof.
Namens de verdachte heeft Th.J. Kelder, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur tien middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. Bij brief van 20 juni 2016 heeft de raadsman het eerste middel ingetrokken.
De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte heeft het beroep van het Openbaar Ministerie tegengesproken.
De Advocaat-Generaal W.H. Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de duur van de opgelegde straf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.

2.Beoordeling van het zesde namens de verdachte voorgestelde middel

2.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 5 tenlastegelegde.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 5 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland als ambtenaar in de functie van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland via [A] BV een gift, te weten
- een gift van € 5.950 betaald op 29 maart 2007
gedaan door [betrokkene 1] in zijn hoedanigheid van bestuurder van [B] BV. of [C] B.V,
heeft aangenomen terwijl hij, verdachte, redelijkerwijs vermoedde dat deze gift hem werd gedaan teneinde hem te bewegen om, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn bediening iets te doen, of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem, zonder daardoor in strijd met zijn plicht te handelen, in zijn huidige bediening was gedaan,
te weten het
- begunstigen van [betrokkene 1] , [B] BV of [C] BV, en
- onderhouden van een relatie tussen hem, verdachte, en [betrokkene 1] , [B] BV en/of [C] BV teneinde een voorkeursbehandeling te bewerkstelligen voor [betrokkene 1] , [B] BV en/of [C] B.V.,
zulks terwijl hij, verdachte, dit feit heeft begaan in verband met zijn hoedanigheid van Gedeputeerde van het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Noord-Holland."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
"135. Een geschrift, te weten een factuur van [A] B.V. aan [C] B.V. van 1 maart 2007 (doorgenummerde pagina 100153). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
cliëntnummer: [betrokkene 6] /2007
factuurnummer: 07
Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Georgië in 2006, conform afspraak. Totaal te betalen € 5.950.
136. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van bankrekeningnummer [0001] op naam van [A] B.V. (doorgenummerde pagina 100283). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
29-03 [B] BV 5.950
[betrokkene 6] /2007 - fact. 07
137. Een proces-verbaal van bevindingen van 29 augustus 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina's 100003 tot en met 100019). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
Naam: [B] B.V.
Bestuurder: [betrokkene 1]
Het bedrijf [B] B.V. is bestuurder van het bedrijf [D] B.V. Het bedrijf [D] B.V. is enig aandeelhouder van het bedrijf [C] B.V.
138. Een proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, van 28 februari 2013. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 28 februari 2013 afgelegde verklaring van
[betrokkene 1] :
Vraag: Uit het dossier volgt, dat u in de periode van 1 tot en met 3 oktober 2006 in Roemenië bent geweest. Op wiens verzoek/ initiatief was dat?
Antwoord: Ik had met [verdachte] afgesproken om daar samen heen te gaan. Wij zijn met z'n tweeën op zondagmiddag heen gevolgen en op dinsdagmiddag samen weer terug. Ik ben op maandag daar geweest.
Vraag: Hoe zag uw agenda er voor het verblijf in Roemenië uit?
Antwoord: Voor die maandag had [verdachte] (hof: verdachte [verdachte] ) een paar afspraken geregeld. Dat was met [E] . Ik heb ook gesproken met [betrokkene 2] van [F] .
139. Een proces-verbaal van verhoor van 23 juni 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerde pagina's 100235 tot en met 100244). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 23 juni 2011 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 1] :
Vraag: In de inbeslaggenomen administratie van [A] B.V. is een factuur van dit bedrijf aangetroffen d.d. 1 maart 2007 gericht aan
[C] BV te Amsterdam t.a.v. [betrokkene 1] ter grootte van € 5.000 ex. BTW. Wij tonen u deze factuur. Welke werkzaamheden heeft [A] B.V. voor uw bedrijf verricht en wie heeft deze werkzaamheden feitelijk uitgevoerd?
Antwoord: Die rekening heeft [verdachte] op mijn verzoek gestuurd omdat ik vond dat hij erg zijn best had gedaan om mij te helpen met zijn contacten en zijn netwerk in Oost-Europa.
140. De verklaring van de verdachte, afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 4 maart 2015. Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De consul-generaal van Nederland in Roemenië, Karsten, had mij gevraagd in Boekarest een verhaal te houden voor een Nederlandse handelsdelegatie. Ik meen dat ik op zondag vanaf de luchthaven in Boekarest naar het hotel ben gegaan en dat ik diezelfde dag mijn verhaal heb gehouden.
Ik denk dat de directeur van [E] ons (hof: de verdachte en [betrokkene 1] ) op maandag heeft opgehaald. Op die dag heeft [betrokkene 1] gesproken met [betrokkene 4] . Ik wist dat [betrokkene 1] veel onroerend goed had in Georgië en dat [betrokkene 4] veel onroerend goed had in Roemenië en ik had
[betrokkene 1] aangeraden te gaan praten met [betrokkene 4] met het oog op het nemen van een belang in elkaars onderneming. [betrokkene 1] en ik hebben tijdens de terugreis van Roemenië naar Amsterdam gesproken over een betaling van [betrokkene 1] aan mij. [betrokkene 1] vroeg of ik het naar mijn zin had in de politiek en of ik een vergoeding kreeg voor wat ik had gedaan in Roemenië. Ik antwoordde hem dat ik het naar mijn zin had en dat ik een jaarlijkse vergoeding van [E] ontving. Hij vroeg mij een rekening aan hem te sturen voor wat ik had gedaan in Roemenië.
141. Een geschrift, te weten een brief van de verdachte aan [betrokkene 2] van [F] van 11 oktober 2006 (doorgenummerde pagina 100148). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Hartelijk dank voor de ontvangst in jullie kantoor. Zowel [betrokkene 1] als ik waren onder de indruk van alle projecten waar [F] bij betrokken is. Ik vond het bijzonder prettig om [C] bij jou te introduceren door toedoen van [betrokkene 5] . Ik hoop dat jij - conform afspraak - er spoedig in slaagt een concrete
vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding te doen aan [C] , opdat dit de eerste van vele gezamenlijke investeringen kan zijn. Bovendien zie ik graag de banden tussen een Noord-Hollands bedrijf en Roemenië verstevigd.
[verdachte]
Gedeputeerde Ruimtelijke Ordening & Financiën
cc: [betrokkene 1] , [C] en [betrokkene 5] ,
[E] ."
2.2.3.
Het Hof heeft ten aanzien van deze bewezenverklaring voorts het volgende overwogen:
"Drie giften: retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije en een bedrag van € 5.950
De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat, anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, bewezen kan worden verklaard dat de verdachte giften van [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie
Noord-Holland. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte in die bediening met [betrokkene 1] in Roemenië is geweest en dat [betrokkene 1] belang had bij hetgeen de verdachte in die bediening voor [betrokkene 1] deed of kon doen.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 5 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat de verdachte namens [A] , en niet in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, in Roemenië en Turkije werkzaamheden heeft verricht voor [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen en dat het belang van [betrokkene 1] was gelegen bij de contacten van de verdachte in Roemenië en Turkije, en niet bij de bediening van de verdachte van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland.
Het hof stelt het volgende vast.
Sinds 2002 was de verdachte lid van de adviesraad van [E] BV (hierna: [E] ). In de periode van 1 tot en met 3 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 1] in Roemenië geweest. [betrokkene 1] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Boekarest, Roemenië, voor de verdachte betaald. In Roemenië heeft de verdachte een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken en [betrokkene 1] geïntroduceerd bij [E] en [betrokkene 2] van vastgoedontwikkelaar [F] . Tijdens de terugreis van Boekarest naar Amsterdam heeft [betrokkene 1] toegezegd dat hij een bedrag van € 5.000 (exclusief BTW) aan de verdachte zou betalen. In een door de verdachte opgestelde brief aan [betrokkene 2] van 11 oktober 2006 is vermeld dat de verdachte hoopte dat [betrokkene 2] , zoals was beloofd, een 'concrete vastgoed(beleggingsontwikkelings)aanbieding' zou doen aan een vennootschap van [betrokkene 1] . De verdachte heeft de brief als gedeputeerde ondertekend. In de periode van 27 tot en met 29 oktober 2006 zijn de verdachte en [betrokkene 1] in Turkije geweest in het kader van de ontwikkeling van een oncologisch centrum in Istanbul.
[betrokkene 1] heeft het retourvliegticket van Amsterdam naar Istanbul, Turkije, voor de verdachte betaald. Op 29 maart 2007 heeft [B] BV (hierna: [B] ), een vennootschap van [betrokkene 1] , een bedrag van € 5.950 (inclusief BTW) aan [A] betaald.
Het hof overweegt als volgt.
Anders dan het Openbaar Ministerie en met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije van [betrokkene 1] of (één van) zijn vennootschappen heeft aangenomen, terwijl hij wist of redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werden gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of na te laten of ten gevolge of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan of nagelaten in strijd met zijn plicht in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De verdachte heeft in Roemenië en Turkije zakelijke activiteiten voor [betrokkene 1] en/of (één van) zijn vennootschappen verricht. Weliswaar heeft de verdachte in Roemenië daarnaast als gedeputeerde een Nederlandse handelsdelegatie toegesproken, maar dat is, zonder nader bewijs, onvoldoende om te oordelen dat [betrokkene 1] de retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije voor de verdachte heeft betaald met het oog op zijn bediening als gedeputeerde. Met de rechtbank is het hof van oordeel dat de omstandigheid dat [betrokkene 1] met de verdachte als gedeputeerde contact had, onvoldoende is voor het oordeel dat deze giften de verdachte zijn gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde bij de provincie Noord-Holland.
Bij die stand van zaken zal het hof de verdachte, net als de rechtbank, van het onder 5 ten laste gelegde, voor zover dit betreft twee giften, bestaande uit retourvliegtickets naar Roemenië en Turkije, vrijspreken.
Anders dan de raadsman en de rechtbank is het hof van oordeel dat wel kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift van € 5.950 van [betrokkene 1] of [B] heeft aangenomen, terwijl hij redelijkerwijs vermoedde dat deze hem werd gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland. De verdachte heeft, nadat hij had vernomen dat [betrokkene 1] € 5.950 aan de verdachte wilde betalen, een brief opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde.
Bij die stand van zaken is het hof van oordeel dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte een gift heeft aangenomen, redelijkerwijs vermoedende dat deze hem werd gedaan teneinde hem te bewegen iets te doen of naar aanleiding van hetgeen door hem was gedaan in zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland."
2.3.
Het middel klaagt onder meer dat het oordeel van het Hof dat de verdachte redelijkerwijs vermoedde dat de gift van € 5.950,- is gedaan met betrekking tot zijn bediening van gedeputeerde van de provincie Noord-Holland, onbegrijpelijk dan wel ontoereikend is gemotiveerd. Die klacht faalt, in aanmerking genomen dat het Hof heeft vastgesteld dat de verdachte kort nadat hij met [betrokkene 1] naar Roemenië was geweest en van [betrokkene 1] had vernomen dat [betrokkene 1] hem wilde betalen, "een brief [heeft] opgesteld waarin de verdachte als gedeputeerde de zakelijke belangen van een vennootschap van [betrokkene 1] behartigde" en waarin de verdachte heeft vermeld dat hij "graag de banden tussen een Noord-Hollands bedrijf en Roemenië verstevigd" ziet.
2.4.
Het middel faalt in zoverre.

3.Beoordeling van het negende namens de verdachte voorgestelde middel

3.1.
Het middel klaagt over de bewezenverklaring van het onder 8 tenlastegelegde en de kwalificatie daarvan.
3.2.1.
Ten laste van de verdachte is onder 8 bewezenverklaard dat:
"hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, voorwerpen, te weten geldbedragen van € 11.900,00, € 14.875,00, € 20.000,00, € 8.330,00, € 8.568,00, € 5.950,00, € 119.000,00 en € 5.950,00, heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat die voorwerpen - onmiddellijk of middellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf.
en
hij in de periode van 15 januari 2005 tot en met 6 juli 2009 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, voorwerpen, te weten geldbedragen van € 59.500,00, € 24.395,00, tweemaal € 4.165,00 en € 9.520.00, heeft verworven, voorhanden heeft gehad en heeft overgedragen, terwijl hij en die ander wisten dat die voorwerpen - onmiddellijk - afkomstig waren uit enig misdrijf."
3.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt - voor zover voor de beoordeling van het middel van belang - op de volgende bewijsmiddelen:
"162. Een geschrift, te weten een factuur van [A] B.V. aan [G] B.V. van 15 september 2007 (doorgenummerde pagina 080158). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
cliëntnummer: [betrokkene 6] /2007
factuurnummer: 17
Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2007, conform afspraak.
Adviesuren € 5.000.
19% BTW € 950.
Totaal te betalen € 5.950.
163. Een geschrift, te weten een factuur van [A] B.V. aan [G] B.V. van 12 januari 2008 (doorgenummerde pagina 080159). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
cliëntnummer: [betrokkene 6] /2008
factuurnummer: 01
Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Roemenië in 2007, conform afspraak.
Adviesuren € 100.000.
19% BTW € 19.000.
Totaal te betalen € 119.000.
164. Een proces-verbaal van de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Amsterdam, van 11 maart 2013. Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 11 maart 2013 afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Vraag: Heeft u ooit contact gehad met [H] B.V.?
Antwoord: Ik heb met hen contact gehad over deze factuur [het hof begrijpt: de factuur van [G] aan [H] B.V. van 5 maart 2007]. De inhoud is geredigeerd door [verdachte] [het hof begrijpt: verdachte [verdachte] ].
Vraag raadsman verdachte: Geldt dit ook voor de factuur met betrekking tot [J] , [K] of [L] ?
Antwoord medeverdachte: Ja, ook deze facturen heeft [verdachte] geredigeerd.
Vraag: U wist dan dat er een factuur verzonden zou worden met een bepaald bedrag?
Antwoord: Ja, dat kreeg ik door van [verdachte] en de omschrijving kreeg ik op van [verdachte] .
165. Een geschrift, te weten een overzicht van 10 december 2009 (documentnummer PO1.01.004.02) (doorgenummerde pagina 080462). Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
[verdachte] (hof: de verdachte) opgenomen:
Kalingrad € 7.000
Duitsland € 20.500
Kalingrad € 8.000
Kalingrad € 5.000
12-1-2008 € 100.000
Minus ontv. facturen € 85.500
166. Een proces-verbaal van verhoor van 1 november 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 080450 tot en met 080456). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 november 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 6] :
Vraag: Wij tonen u een overzicht, gedateerd 10 december 2009 (door ons genummerd P01.01.004.02).
Antwoord: Ik heb dit overzicht gemaakt.
Vraag: Kunt u ons vertellen wat bedoeld wordt met ' [verdachte] opgenomen'? Wordt met ' [verdachte] ' [verdachte] bedoeld?
Antwoord: Met [verdachte] wordt hier bedoeld [verdachte] . Met door [verdachte] opgenomen wordt bedoeld dat ik die bedragen aan [verdachte] heb uitbetaald op basis van door [A] B.V. aan mijn bedrijf gestuurde facturen. Ik stuurde een rekening aan bedrijven waarvoor ik geen werkzaamheden had verricht, maar deze waren verricht door [verdachte] .
167. Een proces-verbaal van verhoor van 13 december 2010, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pagina's 080574 tot en met 080581). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 december 2010 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte:
Vraag verbalisant: Wij tonen u een financieel overzicht met de datum 10 december 2009 van [G] B.V. Wat kunt u hierover verklaren?
Antwoord verdachte: Op het formulier staat ' [verdachte] opgenomen'. Hiermee wordt bedoeld de bedragen waarvoor [A] B.V. een rekening aan [betrokkene 6] [het hof begrijpt: [G] B.V.] heeft gestuurd.
Vraag verbalisant: Er staat op het formulier: Minus ontv. facturen € 85.500. Waar staat dit voor?
Antwoord verdachte: Dit slaat op de facturen waarvan ik aan [G] heb gevraagd om deze uit te schrijven aan andere bedrijven.
Vraag verbalisant: Dekt hetgeen op de facturen staat de lading?
Antwoord verdachte: Het is weer hetzelfde liedje als voor de andere facturen van [A] B.V. aan [G] B.V. Het had eigenlijk meer te maken met het opnemen van een tegoed dat ik bij [betrokkene 6] had uitstaan, dan met wat er op de factuur aan [betrokkene 6] terecht kwam.
168. Een proces-verbaal van bevindingen van 16 februari 2011, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (doorgenummerde pagina's 080220 tot en met 080234). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van verbalisant:
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 12 januari 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Duitsland in 2006 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 17 januari 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2006 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 1 maart 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad 2 in 2006 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 15 september 2007. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Kalingrad in 2007 conform, afspraak.
In de administratie van [A] B.V. werd een nota aangetroffen welke gericht was aan [G] B.V. Deze nota was gedateerd 12 januari 2008. De nota heeft als omschrijving: Hierdoor declareren wij u, wegens verstrekte adviezen investeringsprojecten te Roemenië in 2007 conform, afspraak.
(...)
geldbedrag 5.950
171. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van een bankrekeningnummer [0001] op naam van [A] B.V. van 20 september 2007 (doorgenummerde pagina 080307).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
18-09 [G] BV 5.950
Factuunr. 17
geldbedrag € 119.000
172. Een geschrift, te weten een rekeningafschrift van een bankrekeningnummer [0001] op naam van [A] B.V. van 17 januari 2008 (doorgenummerde pagina 080311).
Dit geschrift houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Boekdatum Omschrijving Bedrag bij
17-01 [G] BV 119.000
Factuur 2008/01."
3.2.3.
Het Hof heeft het onder 8 bewezenverklaarde gekwalificeerd als witwassen, meermalen gepleegd en medeplegen van witwassen, meermalen gepleegd. Ten aanzien van de bewezenverklaring en kwalificatie heeft het Hof het volgende overwogen:
"De standpunten van het Openbaar Ministerie en de verdediging.
Het Openbaar Ministerie heeft betoogd dat kan worden bewezenverklaard dat de verdachte, al dan niet tezamen en in vereniging met één of meer anderen, de tenlastegelegde geldbedragen heeft witgewassen. Daartoe heeft het Openbaar Ministerie aangevoerd dat de verdachte de herkomst van de uit omkoping of valsheid in geschrift afkomstige geldbedragen heeft verhuld door middel van valse facturen en/of door de geldbedragen te doen overmaken naar de rekening van de Makelaardij en/of [A] in plaats van naar de rekening van de verdachte zelf.
De raadsman heeft betoogd dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Daartoe heeft de raadsman aangevoerd dat, voor zover het hof van oordeel is dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn, niet kan worden bewezenverklaard dat de verdachte de geldbedragen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet of daarvan gebruik heeft gemaakt, omdat geen sprake is van gedragingen die gericht zijn geweest op het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van de geldbedragen, terwijl evenmin de intentie van de verdachte daar op was gericht.
Het hof begrijpt deze verweren aldus dat de raadsman heeft betoogd, primair, dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden vrijgesproken, omdat niet kan worden bewezenverklaard dat de tenlastegelegde geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn en het bewijs van opzet ontbreekt en, subsidiair, dat de verdachte van het onder 8 tenlastegelegde moet worden ontslagen van alle rechtsvervolging, omdat de geldbedragen onmiddellijk uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf afkomstig zijn en geen sprake is van een voor de kwalificatie als witwassen vereiste verbergings- of verhullingshandeling.
Het hof overweegt als volgt.
(...)
Ten aanzien van de tenlastegelegde geldbedragen van € 5.950 en € 119.000 (zaaksdossier [G] ) overweegt het hof dat de verdachte deze geldbedragen in [A] heeft verworven en voorhanden gehad, terwijl hij wist dat deze afkomstig waren uit valsheid in geschrift. De verdachte heeft de herkomst van de geldbedragen verhuld door aan de betalingen van de geldbedragen facturen ten grondslag te leggen die suggereerden dat de geldbedragen een legale herkomst hadden. Die facturen houden namelijk in dat de verdachte werkzaamheden had verricht voor de Makelaardij, terwijl daarvan in werkelijkheid geen sprake was.
Het verweer dat het opzet van de verdachte niet was gericht op witwassen, wordt door het hof verworpen. De in dit verband aangevoerde omstandigheid dat de verdachte slechts wilde dat donaties of betalingen niet in verband konden worden gebracht met het vullen van zijn verkiezingskas en dat hij iedere schijn van belangenverstrengeling wilde voorkomen, benadrukt juist dat de verdachte zich moeite heeft getroost de herkomst van de betaalde geldbedragen te verhullen."
3.3.1.
Het middel klaagt ten eerste over het oordeel van het Hof dat de in de bewezenverklaring genoemde geldbedragen van € 119.000,- en € 5.950,- (zaaksdossier [G] ) afkomstig zijn uit enig misdrijf, te weten valsheid in geschrift. Blijkens de onder 3.2.2 en 3.2.3 weergegeven bewijsvoering - meer in het bijzonder de bewijsmiddelen 165, 166 en 167 - heeft het Hof vastgesteld dat aan voornoemde, door [G] B.V. (hierna: [G] B.V.) aan [A] B.V. overgemaakte, bedragen facturen ten grondslag lagen van [G] B.V. aan bedrijven waarvoor door [G] B.V. geen werkzaamheden waren verricht. Hierin ligt als 's Hofs oordeel besloten dat deze facturen van [G] B.V. vals waren. Gelet hierop is het oordeel van het Hof dat voornoemde bedragen afkomstig zijn uit valsheid in geschrift - en derhalve uit enig misdrijf - niet onbegrijpelijk en toereikend gemotiveerd. In zoverre faalt het middel.
3.3.2.
Het middel klaagt ten tweede - met een beroep op de recente rechtspraak van de Hoge Raad inzake, kort gezegd, de kwalificatie-uitsluiting in witwaszaken ingeval het betreft het verwerven of voorhanden hebben van onmiddellijk uit eigen misdrijf afkomstige voorwerpen - dat het Hof het bewezenverklaarde voor zover het betreft de voormelde geldbedragen van € 119.000,- en € 5.950,- ten onrechte heeft gekwalificeerd als witwassen. Het middel berust blijkens de toelichting op de opvatting dat het Hof heeft geoordeeld dat het geldbedragen betreft die onmiddellijk afkomstig zijn uit door de verdachte zelf begane strafbare feiten. Die opvatting berust echter op een onjuiste lezing van het bestreden arrest, nu het Hof - zoals onder 3.3.1 is overwogen - heeft geoordeeld dat aan de door [G] B.V. aan
[A] B.V. overgemaakte bedragen valse facturen ten grondslag lagen van [G] B.V. aan andere bedrijven. Ook in zoverre faalt het middel.

4.Beoordeling van het tiende namens de verdachte voorgestelde middel

4.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
4.2.
Het middel is gegrond. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en zes maanden.

5.Beoordeling van de middelen voor het overige

De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

6.Slotsom

Nu de Hoge Raad geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.

7.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze twee jaren en vier maanden beloopt;
verwerpt de beroepen voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en M.J. Borgers, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
14 februari 2017.