7.6.1.Deze werkwijze is naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de hiervoor genoemde beginselen en de rechtspraak van de CRvB, in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
7.6.2.Zoals eiser terecht heeft opgemerkt betekent deze werkwijze dat de zorgaanbieder in de praktijk beslist hoe lang er wordt schoongemaakt bij een cliënt. Ter zitting is duidelijk geworden dat de zorgaanbieder heeft bepaald dat eiser 2,5 uur hbh krijgt per week. Verweerder is op geen enkele wijze betrokken geweest bij deze beoordeling. Dit is strijdig met het rechtszekerheidsbeginsel waaruit voortvloeit dat een besluit door een bestuursorgaan aan de burger voldoende duidelijk moet maken waar hij aan toe is. Het is de verantwoordelijkheid van verweerder om de rechten van de burger vast te stellen, en daarmee ook de hoeveelheid tijd hbh waarop een burger recht heeft op grond van de Wmo 2015. Dit komt ook overeen met de bedoeling van de wetgever. Hoewel uit artikel 2.6.3. van de Wmo 2015 voortvloeit dat het college de vaststelling van rechten en plichten van de cliënt kan mandateren aan een aanbieder, blijkt uit de toelichting op dit artikel dat het ongewenst is deze taken door derden te laten uitvoeren. In de toelichting staat:
“Het college kan de taken die het op grond van deze wet heeft, laten uitvoeren door ambtenaren. Zo kan het college bijvoorbeeld het onderzoek en de verstrekking van een maatwerkvoorziening of persoonsgebonden budget in mandaat laten verrichten. Het wordt echter onwenselijk geacht dat deze taken, die zozeer zijn verweven met de specifieke overheidsverantwoordelijkheid op grond van deze wet, door derden doet uitvoeren die niet tot de overheid behoren. Dit artikel sluit daarom het verlenen van mandaat aan anderen dan bestuursorganen uit wat betreft het vaststellen van de rechten en plichten van de belanghebbende.”
7.6.3.Verder is de hoeveelheid tijd een onderdeel van de aanspraak waar eiser recht op heeft. Een indicatie zonder de hoeveelheid tijd die voor de voorziening nodig is, biedt onvoldoende duidelijkheid voor de rechthebbende en is daarmee in strijd met het rechtszekerheidsbeginsel.
7.6.4.Ook is van belang dat met deze nieuwe werkwijze van verweerder de rechtsbescherming in het gedrang komt. In de oude situatie kon eiser de rechtsmiddelen bezwaar, beroep en hoger beroep aanwenden tegen een besluit van verweerder als hij het niet eens was met de vaststelling van de hoeveelheid uur hbh waar hij per week recht op had. In de huidige situatie komt verweerder pas in beeld, wanneer na een klacht door de zorgvrager wordt gecontroleerd of sprake is van een schoon en leefbaar huis. De rechtbank is van oordeel dat de klachtenprocedure de rechtsbescherming in de oude situatie tegen de (onrechtmatige) vaststelling van de hoeveelheid tijd die met de hbh gemoeid is onvoldoende compenseert. Met deze werkwijze wordt het risico op een maatwerkvoorziening die geen passende bijdrage levert ten onrechte afgewenteld op de burger. Dit komt niet overeen met de overheidsverantwoordelijkheid van verweerder op grond van de Wmo 2015.
8. Gelet op het voorgaande kunnen de rechtsgevolgen van het bestreden besluit niet in stand worden gelaten. In het kader van de finale geschilbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar gegrond te verklaren, het primaire besluit te herroepen en aan te sluiten bij de laatste niet in geschil zijnde indicatie van eiser onder de oude Wmo. De rechtbank zal beslissen dat eiser vanaf 12 oktober 2017 in aanmerking komt voor 3,5 uur per week hulp bij huishouden. Nu het beroep gegrond is, komt de rechtbank niet meer toe aan de grond van eiser over het ontbreken van het verslag van de hoorzitting.
9. De rechtbank zal verweerder veroordelen in de kosten die eiser voor de behandeling van het bezwaar en voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Onder 4.3 had de rechtbank al geoordeeld dat eiser recht had op proceskostenvergoeding in bezwaar. Omdat het bestreden besluit in 2017 is genomen, begroot de rechtbank de kosten in de bewaarfase begroot op € 990,- (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting, met een waarde per punt van
€ 495,- en een gewicht van 1). De kosten in beroep begroot de rechtbank op € 1.002,- (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een gewicht van 1).
10. De rechtbank zal tevens bepalen dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- aan hem vergoedt.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiser per 12 oktober 2017 3,5 uur per week hulp bij huishouden wordt verstrekt;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- (zegge: zesenveertig euro) aan eiser te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in bezwaar tot een bedrag van € 990,- (zegge: negenhonderd negentig euro);
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser in beroep tot een bedrag van 1.002,- (zegge: duizend twee euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.Z. Achouak el Idrissi, voorzitter, en mr. E.J. Otten en mr. P. Sloot, leden, in aanwezigheid van mr. R.J.R. van Broekhoven, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 december 2018.
Afschrift verzonden aan partijen op: