In deze zaak hebben eisers, beiden woonachtig in Amsterdam, een verzoek ingediend bij de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam om een nieuwe waardebeschikking voor hun woningen over het jaar 2015. Dit verzoek werd afgewezen omdat eiser 1 te laat had verzocht en eiser 2 pas in 2017 eigenaar was geworden. De rechtbank Amsterdam oordeelt dat de afwijzing van de heffingsambtenaar geen voor bezwaar vatbare beschikking is, omdat de Wet WOZ geen basis biedt voor het indienen van een verzoek in deze situatie. De rechtbank legt uit dat de bestreden uitspraken niet in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol van het EVRM. De rechtbank wijst het beroep van eisers op het vertrouwens- en gelijkheidsbeginsel af, omdat de heffingsambtenaar in andere gevallen geen consistente lijn heeft gevolgd. De rechtbank concludeert dat de bezwaren van eisers terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de beroepen ongegrond zijn. De rechtbank wijst het verzoek om prejudiciële vragen aan de Hoge Raad af, omdat dit niet nodig is voor de beantwoording van de rechtsvragen. De uitspraak is gedaan op 6 november 2018.