4.4Oordeel van de rechtbank
De rechtbank komt op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen tot het oordeel dat kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde, te weten medeplegen van afdreigingen, pogingen daartoe en medeplegen van gewoontewitwassen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Anders dan de raadslieden hebben gedaan in hun pleidooien, isoleert de rechtbank de afzonderlijke zaaksdossiers niet van elkaar, maar komt zij tot de conclusie dat er sprake is van één feitencomplex waarin alle verdachten een rol spelen. De rechtbank baseert zich daarbij op de feiten en omstandigheden, waaronder de grote hoeveelheid van geldverplaatsingen en internetactiviteiten, die volgen uit de bewijsmiddelen zoals weergegeven in bijlage II, in onderlinge samenhang bezien. Juist in onderlinge samenhang bezien, blijkt uit de bewijsmiddelen dat er diverse dwarsverbanden zijn als het gaat om gebruikte IP-adressen, gebruikersaccounts, telefoonnummers en bankrekeningen. Juist die onderlinge verwevenheid vormt het beeld van deze zaak. Om die reden is niet van belang dat niet steeds alle vier de verdachten rechtstreeks zijn te verbinden aan ieder zaaksdossier. Ook het feit dat bepaalde feiten en omstandigheden – zoals door de raadslieden betoogd – buiten de tenlastegelegde periode vallen maakt dat oordeel van de rechtbank niet anders. Deze acht de rechtbank, als steunbewijs, relevant om tot de hieronder te noemen bewezenverklaring te komen.
Zoals gezegd realiseert de rechtbank zich dat zij niet het volledige beeld heeft gekregen van de omvang van deze zaak. Dit is deels te verklaren door de proceshouding van de verdachten. Er wordt door de verdachten op belangrijke punten gezwegen of er worden niet verifieerbare verklaringen afgelegd. Op die manier hebben de verdachten niet de mogelijkheid benut om het belastende scenario dat volgt uit de bewijsmiddelen te weerleggen.
De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een verdachte voor een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen beschouwd redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, zulks niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijsmateriaal zou mogen betrekken (HR 3 juni 1997,ECLI:NL:HR:1997:ZD0733,NJ 1997/584). Voor het bewijs is de informatie relevant die is aangetroffen op de onder verdachten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [verdachte] en [medeverdachte 1] in beslag genomen telefoons, simkaarten en simkaarthouder.
[medeverdachte 4] heeft verklaard dat de onder hem in beslag genomen Huawei telefoon niet van hem is, maar van de persoon die hem gevraagd heeft zijn bankrekening ter beschikking te stellen, ene [naam 13] . Meer heeft verdachte niet willen verklaren over die [naam 13] . In chats op de telefoon wordt op 2 en 9 december 2016 ‘ [medeverdachte 4] ’ en ‘ [adres 2] ’ genoemd, respectievelijk de voornaam van verdachte en de straat waarin hij woont. Op 11 september 2016 is er tweemaal door het telefoonnummer van de moeder van verdachte ingebeld op de Huawei telefoon. Ook is op de telefoon een screenshot aangetroffen van een overboeking van € 500 omstreeks 8 september 2016 door [naam 14] vanaf een ING rekening eindigend op * [nummer] , die overeenkomt met een bijschrijving op de bankrekening van [medeverdachte 4] op dezelfde datum. De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat de in beslag genomen Huawei telefoon toebehoort aan [medeverdachte 4] .
[verdachte] heeft niets over de IPhone die onder hem in beslag is genomen verklaard. De Alcatel is van hem, maar verder wil hij er niets over zeggen. Met deze telefoons zijn vijf telefoonnummers gebruikt die voorkomen in aangiften en meldingen van afdreiging/afpersing. Daarnaast zijn drie van deze telefoonnummers gekoppeld geweest aan advertenties en accounts op sekssites. Vanaf het IP-adres van de woning van [verdachte] is verschillende keren ingelogd op die advertenties. De rechtbank is van oordeel dat beide telefoons bij [verdachte] in gebruik waren. Dat de raadsman van [verdachte] opmerkt dat [verdachte] de IPhone tweedehands zou hebben aangeschaft, zonder dit nader te onderbouwen, maakt dat niet anders.
[medeverdachte 6] heeft twee Samsung telefoons in zijn bezit, een zwarte en een witte. De zwarte heeft hij naar zijn zeggen begin 2016 even zelf gebruikt en daarna ongebruikt in zijn kamer laten liggen. Hij weet niet wat er daarna mee is gebeurd. De witte telefoon heeft hij een dag voor zijn aanhouding gekocht. Op deze telefoons is veel belastend materiaal aangetroffen uit de maand december 2016 dat verband houdt met deze zaak. Er zijn afbeeldingen van bankoverschrijvingen, (naakt)foto’s van mannen en vrouwen, seksadvertenties en 4780 seks gerelateerde berichten aangetroffen. Eén van de afbeeldingen betreft een screenshot van een overschrijving van € 200 op 1 december 2016 door [naam 15] vanaf een ING rekening eindigend op * [nummer] , die overeenkomt met een bijschrijving op de ING rekening van verdachte [medeverdachte 6] op dezelfde datum. De rechtbank is van oordeel dat hieruit volgt dat de telefoons in gebruik zijn bij [medeverdachte 6] .
De twee Samsung telefoons die in de slaapkamer van [medeverdachte 1] in beslag zijn genomen, zijn volgens hem van zijn moeder en haar vriendin. Echter op de telefoons is informatie aangetroffen die erop wijst dat deze telefoons wel aan [medeverdachte 1] toebehoren. Los van de vindplaats zijn er op de ene telefoon screenshots van overschrijvingen naar de bankrekening van [medeverdachte 1] en van een emailaccount [e-mail adres] gevonden en zijn er ook foto’s van verdachte zelf aangetroffen. Op de simkaart in de andere telefoon is onder ‘ma’ het telefoonnummer van de moeder van [medeverdachte 1] opgeslagen. De rechtbank is van oordeel dat de telefoons in gebruik zijn bij [medeverdachte 1] .
De rechtbank acht de verklaringen van verdachten over hun telefoons ongeloofwaardig. De verklaringen zijn weinig concreet, ontijdig, onaannemelijk en niet verifieerbaar. Alle verweren van de raadslieden met betrekking tot de telefoons, waaruit zou moeten volgen dat de telefoons niet van de betreffende verdachten zijn of dat zij niet weten wat er met hun telefoon is gebeurd, en dat het belastende materiaal niet aan de verdachten is toe te schrijven, worden daarmee verworpen.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de vier verdachten [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] hebben samengewerkt bij het afdreigen van slachtoffers en de pogingen daartoe. Overigens kan de rechtbank niet uitsluiten dat er ook nog anderen hierbij betrokken zijn. Dit maakt niet anders dat ook de hiervoor genoemde verdachten hierbij betrokken zijn. De aangevers hebben naar het oordeel van de rechtbank allemaal te maken gehad met dezelfde dadergroep. De telefoon van [medeverdachte 6] bevatte 4780 seks gerelateerde berichten uit de periode van 1 tot 11 december 2016, hetgeen mogelijk een aanwijzing is voor de daadwerkelijke omvang van de criminele praktijken van de verdachten, hetgeen ook geldt voor honderden verdachte transacties op de bankrekeningen van de verdachten van in totaal ruim € 56.000, waarvan slechts een klein deel aan de uiteindelijke aangevers is te linken.
Uit de acht zaaksdossiers en de aangifte van de heer [naam 10] is een overeenkomstige werkwijze af te leiden. Er wordt een seksadvertentie geplaatst en deze wordt zichtbaar gehouden door deze te pushen.
Nadat een slachtoffer heeft gereageerd op een seksadvertentie wordt met deze persoon contact gelegd door iemand die zich voordoet als een vrouw/prostituee. Er volgt een uitwisseling van seksueel getinte berichten en er wordt soms om een naaktfoto van het slachtoffer gevraagd waar zowel het hoofd als het geslachtsdeel van de man op staat..
Intussen worden er – vermoedelijk aan de hand van het telefoonnummer van het slachtoffer via Facebook – namen van het slachtoffer en personen uit zijn omgeving achterhaald.
Dan veranderen de berichten van toon en komt ‘de pooier’ aan het woord. Het slachtoffer moet geld betalen om bekendmaking van zijn ‘schaamtevolle’ gedrag aan de met naam genoemde personen uit zijn omgeving te voorkomen. De slachtoffers ‘moeten er van leren dit niet meer te doen’.
Er wordt gevraagd welke bank de slachtoffers hebben, waarna een rekeningnummer van één van de verdachten bij dezelfde bank wordt doorgegeven waarnaar het geld moet worden overgemaakt. Daarbij wordt veelal als tenaamstelling genoemd [tenaamstelling 1] of [tenaamstelling 2] . Het geld moet snel worden overgemaakt en er moet een screenshot als bewijs van de betaling worden verzonden. Het bedrag dat op de rekening wordt gestort wordt daarna snel cash opgenomen.
Als slachtoffers hebben betaald worden zij gedwongen steeds opnieuw te betalen. De bedreigingen houden uiteindelijk op als de slachtoffers niet betalen of daarmee stoppen.
Indien het slachtoffer het eerste telefoonnummer van de afdreiger blokkeert, zoekt die met een ander telefoonnummer weer contact met het slachtoffer. Naast het feit dat steeds in de zaken een wisselende combinatie van eerder genoemde telefoonnummers, de bankrekeningnummers van verdachten en/of IP-adressen aan de orde is, vindt ook de afdreiging veelal in dezelfde bewoordingen plaats.
Zo wordt er bijvoorbeeld in de berichten aan bijna alle aangevers geschreven ‘…verpest je alles’, ‘maak ik er/hier met haat werk van’, ‘geen kleine kind’, ‘blockeren’, ‘ik ben de pooier’, ‘ik kan vriendelijk zijn’, ‘wees verstandig’, ‘ik ga gekke dingen doen’, ‘wil je dit oplossen’, ‘ben man van mijn woorden, dat zweer ik’, ‘pfff’, ‘sorry’’. In de bijlage II zijn de aangiftes en de bijbehorende chats terug te vinden.
De rechtbank is – mede gelet op het voorgaande – met de officier van justitie van oordeel dat de verdachten [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] zich samen schuldig hebben gemaakt aan het afdreigen van de aangevers en de pogingen daartoe, zoals onder 1 (primair) en 2 ten laste gelegd en ook samen de bedragen hebben witgewassen, zoals hierna in dit vonnis nog aan de orde komt.
De kwalificatie medeplegen is slechts dan gerechtvaardigd als de bewezenverklaarde - intellectuele en/of materiële - bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht is. Voor de bewezenverklaring van medeplegen is niet vereist is dat het gewicht van de bijdrage van de verdachte gelijkwaardig is aan dat van zijn mededader(s). (Vgl. HR 12 juni 2018,ECLI:NL:HR:2018:893). De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit in de vorm van een gezamenlijke uitvoering van het feit, maar de bijdrage kan ook zijn geleverd in de vorm van verscheidene gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit. Ook is niet uitgesloten dat de bijdrage in hoofdzaak vóór het strafbare feit is geleverd. (Vgl. bijvoorbeeld HR 3 juli 2012,ECLI:NL:HR:2012:BW9972,NJ 2012/452 (https://www.legalintelligence.com/documents/7273156)). De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de vier verdachten en dat zij alle vier een wezenlijke bijdrage hebben geleverd aan de ten laste gelegde feiten. Zij zijn betrokken geweest bij verschillende onderdelen van de uitvoering van de werkwijze van de dadergroep: het plaatsen en beheren van seksadvertenties, het leggen van contact met potentiële slachtoffers, het vergaren van informatie over de slachtoffers en van mensen uit hun naaste omgeving, het afdreigen van de slachtoffers en het op de bankrekening ontvangen en vrijwel direct daarna contant opnemen van de betalingen door de slachtoffers.
Vanaf de IP adressen die geregistreerd staan op de adressen van [medeverdachte 1] en [verdachte] zijn seksadvertenties aangemaakt en beheerd. Telefoonnummers die gekoppeld zijn geweest aan de advertenties hebben in de telefoons gezeten die bij [verdachte] en [medeverdachte 1] zijn aangetroffen; van één van die telefoonnummers is de simkaarthouder bij [medeverdachte 1] aangetroffen. Een aantal van deze telefoonnummers wordt ook genoemd door aangevers als de telefoonnummers waarmee zij werden benaderd door de afdreiger. De telefoonnummers die daarvoor zijn gebruikt stralen ook zendmasten aan in de omgeving van de woningen van die verdachten. Op de telefoons van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] stonden afbeeldingen van mannelijke geslachtsdelen en grote hoeveelheden seks gerelateerde berichten die passen binnen de hiervoor beschreven vaste werkwijze van de dadergroep. Drie van de vier hoofdverdachten, te weten [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] hebben hun bankrekeningnummer gebruikt om de stortingen door de aangevers op te laten plaatsvinden. [medeverdachte 2] heeft op enig moment bij de rechter-commissaris verklaard dat hij op verzoek van [medeverdachte 4] zijn bankrekening ter beschikking heeft gesteld. Er was sprake van een geoliede machine, waarmee op een relatief makkelijke manier veel geld werd verkregen.
Typerend voor de samenwerking is een WhatsAppconversatie die in de telefoon van [medeverdachte 4] is aangetroffen: ‘breng die tellie mee’, waarop wordt geantwoord:
‘Stallem ff.t die tellie ben nog steeds bezig met die man hij is nu werken hij heb vandaag salaris gekregen 1500 En hij heb ing’. Hieruit leidt de rechtbank af dat er tussen de verdachten overleg is op de te plegen feiten en dat er kennelijk gezamenlijk gebruik wordt gemaakt van een telefoon.
Dat er tussen de verdachten onderling nauw is samengewerkt leidt de rechtbank ook af uit de vele dwarsverbanden die uit de bewijsmiddelen naar voren komen. [medeverdachte 4] ontvangt geld op zijn ING rekening van de aangevers [naam 8] en [naam 7] , die blijkens hun aangiften zijn afgedreigd met gebruik van telefoonnummers die in de telefoons van [verdachte] zijn gebruikt. Ook [medeverdachte 6] en [medeverdachte 1] ontvangen geld op hun bankrekeningen van aangevers die zijn afgedreigd met gebruik van telefoonnummers die in de telefoons van [verdachte] zijn gebruikt. Daarnaast ontvangen zowel [medeverdachte 6] en [medeverdachte 4] als [medeverdachte 5] en [medeverdachte 2] gelden op hun bankrekeningen van andere personen die bij de politie melding hebben gedaan van afdreiging/afpersing. Daarbij valt op dat de aangevers eerst wordt gevraagd bij welke bank zij een rekening hebben, en pas dáárna een rekeningnummer van één van de medeverdachten bij diezelfde bank wordt opgegeven waarnaar de aangevers het geld moeten overmaken. Op deze wijze hebben de verdachten verzekerd dat de betalingen snel werden geëffectueerd. Nadat de aangevers een screenshot van de betaling hebben gestuurd, worden de bedragen vrijwel geheel en binnen enkele minuten tot enkele uren contant van de betreffende bankrekening opgenomen. Gelet hierop kan het niet anders dan dat de verdachten nauw contact met elkaar onderhielden en bewust hebben samengewerkt. Als de rechtbank dit anders moet zien, dan hadden verdachten - zoals hiervoor gezegd - moeten uitleggen hoe dit belastende materiaal anders dient te worden geïnterpreteerd. Dit hebben zij nagelaten, ondanks daartoe uitdrukkelijk te zijn uitgenodigd.
De medeverdachten [medeverdachte 3] , [medeverdachte 2] en [medeverdachte 5] hebben ook hun rekening beschikbaar gesteld aan deze vier hoofdverdachten en betalingen van de aangevers ontvangen. Er is echter onvoldoende bewijs voorhanden om te concluderen dat zij op een bepaalde wijze betrokken zijn geweest bij de afdreigingen en de pogingen daartoe. Wel worden zij veroordeeld voor het (gewoonte)witwassen van de bedragen die op hun eigen rekeningen hebben gestaan.
De rechtbank zal de verdachten vrijspreken van de onderdelen van de tenlastelegging die betrekking hebben op afpersing (bedreiging met geweld). Weliswaar hebben meerdere aangevers verklaard dat zij zich bedreigd voelden door de berichten en dat zij bang waren dat hen of hun familie iets zou worden aangedaan. Ook heeft een aangever verklaard dat de verdachten hem en zijn familie ook daadwerkelijk gedreigd hebben ‘wat aan te doen’. Echter, voor zover daarmee al sprake zou zijn van de in artikel 317 Wetboek van Strafrecht (Sr) bedoelde dreiging met geweld, ontbreekt er in het dossier enig objectief bewijsmiddel waaruit volgt dat verdachte en zijn medeverdachten dergelijke concrete bedreigingen hebben geuit. De berichten die zich wel in het dossier bevinden zijn naar het oordeel van de rechtbank passend bij de afdreiging met smaad(schrift) en zijn onvoldoende om aan te merken als bedreiging met geweld, zodat niet van afpersing kan worden gesproken.
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van het in de delictsomschrijving van artikel 420bis, eerste lid, Sr opgenomen bestanddeel "afkomstig uit enig misdrijf", niet is vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het desbetreffende voorwerp afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. Wel is voor een veroordeling ter zake van dit wetsartikel vereist dat vaststaat dat het voorwerp afkomstig is uit enig misdrijf.
Indien op grond van de beschikbare bewijsmiddelen geen rechtstreeks verband valt te leggen tussen een voorwerp en een bepaald misdrijf, kan niettemin bewezen worden geacht dat een voorwerp "uit enig misdrijf" afkomstig is, indien het op grond van de vastgestelde feiten en omstandigheden niet anders kan zijn dan dat het in de tenlastelegging genoemde voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is.
Als uit het door het openbaar ministerie aangedragen bewijs feiten en omstandigheden kunnen worden afgeleid die van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het voorwerp.
Indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het voorwerp, dan ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het voorwerp.
Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden (HR 27 september 2005,ECLI:NL:HR:2005:AT4094; HR 13 juli 2010,ECLI:NL:HR:2010:BM0787; HR 13 juli 2010,ECLI:NL:HR:2010:BM2471en HR 28 januari 2014,ECLI:NL:HR:2014:194). De rechtbank leidt uit het dossier en het onderzoek ter terechtzitting af dat de verdachten [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] gevieren betrokken waren bij criminele praktijken waardoor slachtoffers geld overmaakten naar bankrekeningen van [medeverdachte 4] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] en naar die van de medeverdachten [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Uit de overzichten, die deel uitmaken van bijlage II, blijkt dat er honderden transacties hebben plaatsgevonden naar die rekeningen. Het zijn steeds ronde bedragen variërend tussen € 50,- en € 750,-, soms meerdere keren per dag van dezelfde personen, met soms seks gerelateerde omschrijvingen of omschrijvingen als ‘gift’ en ‘lenen’. De bedragen worden veelal direct weer contant opgenomen bij een pinautomaat of supermarkt of besteed. Hiermee is een mistgordijn opgetrokken en is het geld uit het zicht verdwenen.
Bij de overboekingen die horen bij een aangifte of melding in het dossier is het bewijs van de criminele herkomst gegeven met die aangiften en meldingen. Ten aanzien van de overige overschrijvingen geldt dat het hiervoor omschreven patroon van de betalingen het vermoeden rechtvaardigt is dat de geldbedragen uit enig misdrijf afkomstig zijn. Dat betekent dat van de verdachte mag worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van die geldbedragen.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen die de verdachten daarover hebben gegeven, niet kunnen worden aangemerkt als een verklaring, die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Er is geen andere conclusie mogelijk dan dat het ten laste gelegde voorwerp onmiddellijk of middellijk uit enig misdrijf afkomstig is.
Gelet op hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van het gezamenlijk plegen van de omvangrijke afdreigingen, komt de rechtbank ten aanzien van de verdachten [medeverdachte 4] , [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 6] tot een bewezenverklaring van het medeplegen van gewoontewitwassen van de bedragen uit de verdachte transacties op de bankrekeningen van [medeverdachte 1] , [medeverdachte 4] , [medeverdachte 6] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 5] . Hoewel er op de ING rekening van [verdachte] geen verdachte transacties hebben plaatsgevonden, was [verdachte] , gelet op de vanuit zijn telefoons verstuurde berichten waarin de aangevers werden gedwongen om te betalen, wel op de hoogte van het feit dat het afgedwongen geld op de bankrekeningen van de andere verdachten binnenkwam, dat er verhullende omschrijvingen werden gedicteerd en valse tenaamstellingen werden gebruikt. Deze werkwijze is consequent toegepast en ook [verdachte] moet hebben geweten dat de gelden vervolgens grotendeels contant werden opgenomen en onder de verdachten werd verdeeld. Dit maakte namelijk een vast onderdeel uit van de criminele activiteiten die geldelijk gewin tot doel hebben.
De rechtbank sluit wat betreft pleegperioden en witgewassen bedragen aan bij de officier van justitie, zoals deze door haar op basis van de bewijsmiddelen zijn bijgesteld, overeenkomstig haar requisitoir. Bij [medeverdachte 4] dient te worden opgemerkt dat in de periode tot 22 juli 2016 er onvoldoende bewijs voor medeplegen voorhanden is.
[medeverdachte 4] 24 mei 2016 tot en met 15 dec 2016 € 56.151,-
[verdachte] 22 juli 2016 tot en met 15 dec 2016 € 55.405,-
[medeverdachte 1] 22 juli 2016 tot en met 15 dec 2016 € 55.405,-
[medeverdachte 6] 27 aug 2016 tot en met 15 dec 2016 € 49.848,-