ECLI:NL:RBAMS:2018:7261

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 oktober 2018
Publicatiedatum
12 oktober 2018
Zaaknummer
AMS 17/6524, AMS 17/6525 en AMS 18/1951
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurder verhuurt woning illegaal aan toeristen, verhuurder riskeert boete

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 15 oktober 2018, zijn eisers, eigenaren van een woning, in beroep gegaan tegen boetes en bestuursdwang opgelegd door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De boetes van € 13.500,- waren opgelegd omdat eisers hun woning zonder vergunning aan toeristen hadden verhuurd, wat in strijd is met de Huisvestingswet. De rechtbank heeft vastgesteld dat er toeristen in de woning verbleven, wat blijkt uit een melding en een controle door toezichthouders. De eisers betwistten dat zij op de hoogte waren van de verhuur aan toeristen en stelden dat de woning was verhuurd aan een derde partij, [naam 5], die hen niet had geïnformeerd over de verhuur aan toeristen. De rechtbank oordeelde echter dat eisers niet aannemelijk hadden gemaakt dat zij niet wisten van de onrechtmatige verhuur. De rechtbank concludeerde dat de boetes terecht waren opgelegd en dat de last onder bestuursdwang ook terecht was opgelegd, omdat de woning in strijd met het bestemmingsplan werd gebruikt. De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en veroordeelde de gemeente tot vergoeding van de proceskosten van eisers.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 17/6524, AMS 17/6525 en AMS 18/1951

uitspraak van de meervoudige kamer van 15 oktober 2018 in de zaken tussen

[eiser sub 1] ,

[eiser sub 2] ,
beiden te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. T.A. Phijffer),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, mede als rechtsopvolger van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van het
stadsdeel West van de gemeente Amsterdam,verweerder
(gemachtigden: mr. R. Lo Fo Sang en mr. H.J. de Groot).

Procesverloop

Met de besluiten van 16 en 19 mei 2017 heeft verweerder aan eisers beiden een boete opgelegd van € 13.500,- en deze boetes ingevorderd (de boetebesluiten).
Met de besluiten van 16 en 18 mei 2017 heeft verweerder aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd (de bestuursdwangbesluiten).
Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen de boetebesluiten en tegen de bestuursdwangbesluiten.
Met de besluiten van 2 en 3 oktober 2017 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de boetebesluiten ongegrond verklaard en met het besluit van 23 januari 2018 heeft verweerder de bezwaren van eisers tegen de bestuursdwangbesluiten ongegrond verklaard (de bestreden besluiten).
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep van [eiser sub 1] tegen het besluit van 2 oktober 2017 is geregistreerd onder nummer AMS 17/6524. Het beroep van [eiser sub 2] tegen het besluit van 3 oktober 2017 is geregistreerd onder nummer AMS 17/6525. Het beroep van beide eisers tegen het besluit van 23 januari 2018 is geregistreerd onder nummer AMS 18/1951.
Verweerder heeft in de zaken met nummer AMS 18/1951 een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 september 2018. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld. Eisers zijn verschenen, samen met hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Daarnaast zijn van de zijde van verweerder verschenen [naam 1] , [naam 2] en mr. [naam 3] , allen werkzaam bij de gemeente Amsterdam. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

De feiten waar de rechtbank vanuit gaat
1.1.
Eisers zijn eigenaren van het pand aan de [adres] , waaronder de woning op de eerste verdieping (hierna: de woning). [eiser sub 1] woont zelf op de [adres 1] en [eiser sub 2] op de [adres 2]
1.2.
Verweerder heeft een melding ontvangen dat in het pand toeristen verbleven. Naar aanleiding daarvan hebben toezichthouders van verweerder op 19 april 2017 de woning bezocht. Zij hebben daar twee Amerikaanse toeristen met een kind aangetroffen. Zij verklaarden dat zij de woning voor vijf nachten hadden geboekt via Airbnb. Zij hadden de toegangscode van een sleutelkluis gekregen. De toeristen hebben de boekingsbevestiging aan verweerder overhandigd. Daaruit blijkt dat iemand onder de naam [naam 4] op Airbnb de aanbieder was van dit ‘modern apartment near Vondelpark’. Verweerder heeft op Airbnb meerdere recensies voor [naam 4] gevonden over de periode van juni 2016 tot en met april 2017. In de Basisregistratie Personen (BRP) stond niemand ingeschreven op de woning.
1.3.
In een brief van 20 april 2017 heeft verweerder aan [eiser sub 1] laten weten dat hij voornemens was een boete op te leggen voor het zonder vergunning onttrekken van de woning aan de bestemming tot bewoning. Op 24 april 2017 heeft verweerder [eiser sub 1] een voornemen gestuurd voor het opleggen van een last onder bestuursdwang tot het staken, laten staken en gestaakt houden van het hotelmatig gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan.
1.4.
[eiser sub 1] heeft zienswijzen gericht tegen beide voornemens. Hierin heeft hij betwist dat hij de woning aan toeristen heeft verhuurd. Hij heeft aangevoerd dat hij de woning sinds 2015 heeft verhuurd aan [naam 5] , die afwisselend in Hong Kong en Amsterdam woont. In het huurcontract is opgenomen dat [naam 5] de woning niet aan derden mag verhuren. [eiser sub 1] kent [naam 4] niet, kennelijk is het een bekende van [naam 5] . Hij heeft [naam 5] aangeschreven om hem erop te wijzen dat verhuur aan toeristen niet is toegestaan. Daarnaast heeft hij de code van de sleutelkluis gewijzigd, zodat het [naam 5] onmogelijk is geworden toeristen toegang tot de woning te geven. [eiser sub 1] vindt dat hij zelf niet als overtreder is aan te merken.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder zowel aan [eiser sub 1] als aan [eiser sub 2] de bestuurlijke boetes en de lasten onder bestuursdwang opgelegd.
De besluiten van verweerder
2.1.
Verweerder heeft aan de boetebesluiten ten grondslag gelegd dat de woning zonder vergunning is onttrokken aan de woonruimtevoorraad doordat deze is verhuurd aan toeristen. Dat is in strijd met artikel 21, onder a, van de Huisvestingswet. Eisers zijn hiervoor als eigenaren verantwoordelijk. Verweerder heeft deze besluiten in bezwaar gehandhaafd.
2.2.
Verweerder heeft aan de bestuursdwangbesluiten ten grondslag gelegd dat de gronden aan de [adres] in het bestemmingsplan zijn bestemd voor wonen en detailhandel. Omdat geen sprake was van permanente bewoning, maar wel toeristen in de woning zijn aangetroffen, werd de woning niet gebruikt voor wonen, maar voor verhuur aan toeristen. Dat is in strijd met het bestemmingsplan. Eisers hadden geen omgevingsvergunning voor het met het bestemmingsplan strijdig gebruik. Er is dan ook volgens verweerder een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Eisers zijn als eigenaren aan te merken als overtreder. Verweerder heeft deze besluiten in bezwaar gehandhaafd.
De beoordeling door de rechtbank
In alle drie de zaken
3.1.
Eisers hebben allereerst aangevoerd dat de melding niet deugt, en dat verweerder daarom niet tot onderzoek mocht overgaan. De resultaten van dat onderzoek mogen dus niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd, aldus eisers.
3.2.
De rechtbank stelt voorop dat de melding zelf niet aan de besluitvorming ten grondslag is gelegd. De melding was volgens verweerder slechts de aanleiding om het onderzoek te doen. De rechtbank stelt verder vast dat hier geen sprake is van strafrechtelijke opsporing, waarvoor een verdenking van een strafbaar feit vereist is, maar van bestuursrechtelijk toezicht op de naleving. Dit is geregeld in titel 5.2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). In dat kader worden geen eisen gesteld aan de melding die aanleiding heeft gegeven tot het onderzoek.
3.3.
Wel is vereist dat het toezicht niet willekeurig wordt uitgeoefend, maar daarvan is de rechtbank niet gebleken. Er is namelijk op 27 maart 2017 een digitale melding woonfraude gedaan bij meldpunt Zoeklicht voor een woning aan de [adres] , zonder nadere aanduiding. De melder heeft een telefoonnummer achtergelaten. Kennelijk heeft een medewerker van verweerder de melder gebeld om te vragen naar het precieze adres. Op 18 april 2017 is gebleken dat het ging om het adres [adres] . Vervolgens hebben de toezichthouders op 19 april 2017 de woning bezocht. De rechtbank is van oordeel dat deze gang van zaken niet onrechtmatig is.
In de zaken over de boetebesluiten (AMS 17/6524 en AMS 17/6525)
4. De rechtbank stelt vast dat in de woning toeristen zijn aangetroffen. Het is vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) dat uit de verhuur van de woning aan en het gebruik van de woning door toeristen volgt dat deze niet beschikbaar was voor duurzame bewoning en dat deze dus aan de woonruimtevoorraad was onttrokken. Ook het eenmaal voor een korte periode verhuren van een woning kan worden aangemerkt als woningonttrekking. [1] Er was geen vergunning verleend voor woningonttrekking. Er is dus een overtreding van artikel 21, onder a, van de Huisvestingswet. Dat is ook niet betwist.
5.1.
De kern van het betoog van eisers is dat zij ten onrechte als overtreders zijn aangemerkt. Zij hebben de woning verhuurd aan [naam 5] , die afwisselend in Hong Kong en Amsterdam woont. Uit het huurcontract blijkt dat verhuur aan toeristen niet is toegestaan. Op ongeoorloofd gebruik staat een boete. Eisers hebben [naam 5] na ontvangst van de voornemens direct aangesproken en uiteindelijk ook de huurovereenkomst met [naam 5] beëindigd. Zij hebben nooit iets gemerkt van toeristen in de woning. Op zitting hebben zij in dat verband verklaard dat zij ook van de meteropnemer of van de schoonmaakster nooit iets hebben gehoord wat zou duiden op toeristen in de woning. Zij betwisten ook dat de woning vóór 19 april 2017 vaker aan toeristen is verhuurd. Uit de door verweerder overgelegde stukken blijkt niet dat de recensies gaan over de woning.
5.2.
Het is vaste rechtspraak van de Afdeling dat de overtreder degene is die het desbetreffende voorschrift daadwerkelijk heeft geschonden. In bepaalde gevallen kan ook degene die de overtreding niet zelf feitelijk heeft begaan, maar aan wie de handeling is toe te rekenen, voor de overtreding verantwoordelijk worden gehouden en als overtreder worden aangemerkt. In dat verband mag van de eigenaar die een pand verhuurt, worden gevergd dat hij zich tot op zekere hoogte informeert over het gebruik dat van het verhuurde wordt gemaakt. Om niet verantwoordelijk te kunnen worden gehouden voor onrechtmatig gebruik dient de eigenaar aannemelijk te maken dat hij niet wist en niet kon weten dat het pand onrechtmatig werd gebruikt. [2] Dit betekent dat op eisers de bewijslast rust van hun stellingen dat zij niet wisten en niet konden weten dat de woning onrechtmatig werd gebruikt. De rechtbank acht in dat verband het volgende van belang.
5.3.
Verweerder heeft op Airbnb onderzoek gedaan naar de woning en degene die de woning aanbood. Uit de boekingsbevestiging die de toezichthouders op
19 april 2017 hebben ontvangen van de toerist die in de woning verbleef, blijkt dat de woning werd aangeboden als ‘modern apartment near Vondelpark’ door [naam 4] . Ook heeft verweerder 50 recensies overgelegd over [naam 4] . De profielbeschrijving van [naam 4] in de boekingsbevestiging komt overeen met de profielbeschrijving van de [naam 4] waarover de recensies gaan. Verder blijkt uit de overgelegde stukken dat bij het ‘Host ID’ van [naam 4] een ‘Listing ID’ hoort van een ‘modern apartment near Vondelpark’ en dat de foto’s die bij dit ‘Listing ID’ horen, overeenkomen met de foto’s op de boekingsbevestiging. Eisers hebben erkend dat dit foto’s van de woning zijn. Uit een groot deel van de recensies valt af te leiden dat het appartement waarin de toeristen hebben verbleven geen betrekking heeft op een andere woning. Verweerder heeft op de zitting toegelicht dat op de naam van [naam 4] geen andere objecten werden aangeboden op Airbnb. De rechtbank is van oordeel dat uit deze stukken voldoende blijkt dat de recensies zijn achtergelaten door toeristen die daadwerkelijk in de woning hebben verbleven. Dat betekent dat de woning in de periode van juni 2016 tot en met april 2017 in elk geval 50 keer is verhuurd aan toeristen.
5.4.
Eisers wonen direct onder en boven de woning. [eiser sub 2] deelt met de woning zelfs de voordeur en het trappenhuis. De rechtbank vindt het onder die omstandigheden niet aannemelijk dat eisers niet hebben gemerkt dat er in een periode van minder dan een jaar zeker 50 keer toeristen in de woning hebben verbleven. Omdat niet iedere toerist een recensie achterlaat, zal het aantal toeristen nog hoger zijn geweest. Het verblijf van toeristen had eens te meer op moeten vallen omdat eisers stellen dat [naam 5] een groot deel van de tijd in Hong Kong woonde en dus zelf niet vaak in de woning aanwezig was. Het verschil tussen een zelden bewoonde woning en een woning die regelmatig door toeristen werd bewoond, moet voor de onder- en bovenburen merkbaar zijn geweest. Op de zitting heeft [eiser sub 1] verklaard dat de vloeren van de woning zeer goed geïsoleerd zijn. Niet aannemelijk is echter dat eisers niets hebben gemerkt van alle toeristen die met hun koffers de trap op- en afliepen. De stelling dat de schoonmaakster en de meteropnemer nooit signalen hebben gegeven dat de woning door toeristen bewoond werd, doet aan het voorgaande niet af. Dat was immers hun taak niet.
5.5.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij niet wisten dat de woning aan toeristen werd verhuurd. Dat betekent dat verweerder hen terecht als overtreders heeft aangemerkt. Verweerder was dus bevoegd aan hen een boete op te leggen.
In de zaak over de bestuursdwangbesluiten (AMS 18/1951)
6.1.
Verweerder heeft aan de bestuursdwangbesluiten dezelfde feiten ten grondslag gelegd als aan de boetes. Volgens verweerder leveren deze met het bestemmingsplan strijdig gebruik op, waarvoor geen omgevingsvergunning is verleend. Eisers hebben de feiten niet betwist. De vraag die voorligt, is of die feiten een overtreding opleveren.
6.2.
De rechtbank stelt vast dat op grond van het bestemmingsplan “Oud West” op het perceel van de woning de bestemming ‘Centrumdoeleinden’ rust. Binnen deze bestemming is op de eerste verdieping onder meer wonen toegestaan. Het bestemmingsplan kent geen definitie van wonen. Daarom zoekt de rechtbank aansluiting bij het normaal spraakgebruik en vaste rechtspraak van de Afdeling. Hieruit volgt onder meer dat ‘wonen’ een zekere duurzaamheid vereist. [3]
6.3.
Op grond van de rechtspraak van de Afdeling draagt een inschrijving in de BRP bij aan het vermoeden dat iemand zijn hoofdverblijf op dat adres heeft. Vast staat dat op de woning niemand stond ingeschreven in de BRP. Het huurcontract met [naam 5] is onvoldoende om aan te nemen dat hij wel in de woning woonde. Eisers hebben zelf immers verklaard dat hij afwisselend in Hong Kong en Amsterdam woonde en in het geheel geen indicatie gegeven van de tijd die [naam 5] gemiddeld in de woning verbleef. Daar komt bij dat bij de controle op 19 april 2017 geen persoonlijke spullen in de woning zijn aangetroffen. De enkele stelling in beroep dat [naam 5] die in een bergruimte boven een kast opborg en het overleggen van een aantal foto’s van de toegang tot die bergruimte, is onvoldoende om aan te nemen dat [naam 5] wel in de woning woonde.
6.4.
Omdat de woning niet met een zekere duurzaamheid werd bewoond, maar werd verhuurd aan toeristen, werd de woning, ook naar het oordeel van de rechtbank, gebruikt in strijd met de bestemming. Het is niet in geschil dat geen omgevingsvergunning was verleend voor dit strijdige gebruik. Er was dus een overtreding van artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
7.1.
Eisers hebben zich nog op het standpunt gesteld dat verweerder niet bevoegd was om een last onder bestuursdwang op te leggen omdat zij naar aanleiding van het voornemen de overtreding hadden beëindigd. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het enkele aanschrijven van [naam 5] en het veranderen van de code van de sleutelkluis onvoldoende zijn om te zeggen dat de overtreding is beëindigd.
7.2.
In het midden kan blijven of eisers naar aanleiding van het voornemen daadwerkelijk de overtreding hebben beëindigd. De last strekt immers niet alleen tot het staken van de overtreding, maar ook tot het laten staken en het gestaakt houden daarvan. Uit artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb blijkt dat een herstelsanctie ook kan strekken tot het voorkomen van herhaling. Verweerder was dus naar het oordeel van de rechtbank bevoegd om aan eisers met dit doel een last onder bestuursdwang op te leggen.
8. Eisers hebben ook in deze zaak aangevoerd dat zij niet als overtreder aangemerkt kunnen worden. De rechtbank oordeelt hetzelfde als in de boetezaken en verwijst naar de overwegingen 5.2 tot en met 5.5.
9. Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er een overtreding was en ook dat eisers zijn aan te merken als overtreders. Verweerder was dus bevoegd om handhavend op te treden en was daartoe in beginsel ook verplicht. Eisers hebben geen bijzondere omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder desondanks geen gebruik had mogen maken van deze bevoegdheid.
In alle drie de zaken
10.1.
Eisers hebben beroepsgronden aangevoerd tegen de cumulatie van boetes en last onder bestuursdwang en tegen de hoogte van de boetes. Zij hebben er daarbij met name op gewezen dat het onredelijk is dat het feit dat er twee eigenaars zijn, ertoe leidt dat aan hen beiden de volledige boete is opgelegd. Daarnaast hebben zij verwezen naar hetgeen zij eerder hadden aangevoerd over hun eigen rol, die van [naam 5] en die van de hen onbekende [naam 4] . Zij hebben ook verwezen naar een brief van 21 april 2016 in een andere zaak, waarin staat dat naar aanleiding van de zienswijze is afgezien van het opleggen van de boete. Ter zitting hebben eisers nog aangevoerd dat [eiser sub 2] niet betrokken was bij de verhuur van de woning.
10.2.
De rechtbank stelt vast dat de boetes zijn opgelegd vanwege het zonder vergunning onttrekken van de woning. De last onder bestuursdwang is opgelegd vanwege het gebruik van de woning in strijd met het bestemmingsplan. De verschillende besluiten betreffen dus overtreding van verschillende voorschriften. Artikel 5:8 van de Awb bepaalt dat, indien twee of meer voorschriften zijn overtreden, voor de overtreding van elk afzonderlijk voorschrift een bestuurlijke sanctie kan worden opgelegd. Er is dus geen ongeoorloofde cumulatie. [4] Verweerder mocht dus zowel de bestuurlijke boetes als de lasten onder bestuursdwang aan eisers opleggen.
10.3.
Ook het betoog over de brief van 21 april 2016 slaagt niet. De rechtbank vat deze verwijzing op als een beroep op het gelijkheidsbeginsel. Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van gelijke gevallen. Op de zitting heeft verweerder namelijk onweersproken te kennen gegeven dat het in de brief van 21 april 2016 ging om een boete op grond van de Woningwet en niet op grond van de Huisvestingswet. Reeds omdat dit verschillende toetsingskaders zijn, kan het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet slagen.
10.4.
De rechtbank is van oordeel dat de norm van artikel 21, onder a, van de Huisvestingswet in dit geval door beide eigenaren is overtreden. Zij hebben er zelf voor gekozen het pand in gezamenlijk eigendom te houden, dat betekent dat zij ook allebei de verantwoordelijkheden hebben die een eigenaar heeft. De onttrekking van de woonruimte kan aan elk van hen afzonderlijk worden toegerekend en beiden hadden de onttrekking los van elkaar moeten voorkomen. Daarom heeft verweerder terecht aan beide eisers een boete opgelegd. Of dat in geval van een pand met een grote Vereniging van Eigenaren (VvE) zou betekenen dat aan elk lid van de VvE afzonderlijk een boete opgelegd zou kunnen worden, is in dit geval niet relevant. Die situatie doet zich immers niet voor. De rechtbank ziet in de overige door eiser aangevoerde omstandigheden geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder de boetes had moeten matigen.
11.1.
Eisers hebben nog aangevoerd dat de bestreden besluiten van 2 en 3 oktober 2017 (in de boetezaken) zijn genomen door dezelfde persoon die de hoorzitting voorzat. Eisers hebben in alle zaken geen afzonderlijk verslag van de hoorzitting ontvangen. De geluidsopname die zij van één van de hoorzittingen hebben ontvangen is onvolledig.
11.2.
Verweerder heeft toegelicht dat in de boetezaken geen adviescommissie als bedoeld in artikel 7:13 van de Awb is ingesteld. Dat betekent dat op het horen artikel 7:5 van de Awb van toepassing is. Daarin staat dat het horen niet mag geschieden door degene die bij de voorbereiding van het bestreden besluit (dat zijn in dit geval dus de boetebesluiten) betrokken is geweest. Daarvan is niet gebleken. Dat degene die eisers heeft gehoord, ook degene is die in mandaat namens verweerder de bestreden besluiten heeft genomen, is niet in strijd met de wet.
11.3.
In alle gevallen schrijft de wet voor dat van het horen een verslag wordt gemaakt.
Zoals de Afdeling heeft overwogen in haar rechtspraak [5] blijkt uit de totstandkomingsgeschiedenis van artikel 7:7 van de Awb dat met een verslag een schriftelijk verslag wordt bedoeld. De plicht tot schriftelijke verslaglegging kan op verschillende wijzen worden vormgegeven. Zo kan ook uit de beslissing op bezwaar blijken wat op de hoorzitting is verhandeld. In deze zaken ontbreken afzonderlijke verslagen en ook uit de besluiten op bezwaar blijkt niet wat er op de hoorzitting allemaal is gebeurd. Er is slechts een geluidsopname, maar dit is geen schriftelijk verslag en verweerder heeft bovendien niet bestreden dat deze onvolledig is. De bestreden besluiten zijn dus genomen in strijd met artikel 7:7 van de Awb. Het is echter niet gebleken dat eisers hierdoor in hun belangen zijn geschaad. Zij hebben niet duidelijk gemaakt waarom het ontbreken van een verslag van de hoorzitting hen heeft benadeeld. De rechtbank ziet dan ook aanleiding deze gebreken te passeren op grond van artikel 6:22 van de Awb.
Conclusies
12. Op grond van al het voorgaande zijn de beroepen ongegrond.
13. Gelet op rechtsoverweging 11.3., bepaalt de rechtbank dat verweerder de griffierechten moet vergoeden. De rechtbank veroordeelt verweerder ook in de door eisers gemaakte proceskosten. De rechtbank merkt de zaken daarbij aan als samenhangende zaken in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Op grond van het eerste lid worden deze samenhangende zaken voor de vergoeding van de kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak. Deze kosten stelt de rechtbank daarom vast op € 1.002,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 501,- en een
wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond.
  • draagt verweerder op de betaalde griffierechten ter hoogte van € 168,- in de zaak met nummer AMS 17/6524, € 168,- in de zaak met nummer AMS 17/6525 en
€ 170,- in de zaak met nummer AMS 18/1951, aan eisers te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.002,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.B. van Gijn, voorzitter, en mr. H.J. Schaberg en mr. F.L. Bolkestein, leden, in aanwezigheid van mr. C. Pasteuning, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 oktober 2018.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling).
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de Afdeling worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld recent nog de uitspraak van 29 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2833.
2.Zie de uitspraak van 9 januari 2006, ECLI:NL:RVS:2013:BY7996, zoals onder andere herhaald in de uitspraak van 7 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:428.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 oktober 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3294.
4.Zie ook de uitspraak van 11 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:373.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 februari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:769.