ECLI:NL:RVS:2018:769

Raad van State

Datum uitspraak
7 maart 2018
Publicatiedatum
7 maart 2018
Zaaknummer
201701188/1/A1
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • D.A.C. Slump
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen handhaving van last onder dwangsom voor illegale bouw op woonwagenlocatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellante] tegen een uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant, waarin het beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van Helmond ongegrond werd verklaard. Het college had op 5 februari 2016 een last onder dwangsom opgelegd aan [appellante] vanwege het zonder omgevingsvergunning bouwen van een overkapping en uitbreiding aan haar woonwagen. De rechtbank oordeelde dat het college bevoegd was om handhavend op te treden, omdat de bouwwerken in strijd waren met het bestemmingsplan en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).

[appellante] stelde dat er concreet zicht op legalisatie bestond en dat handhaving onevenredig was, gezien haar situatie als alleenstaande moeder. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde echter de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat [appellante] niet aannemelijk had gemaakt dat de bouwwerken beschermd werden door overgangsrecht en dat het college niet verplicht was om medewerking te verlenen aan een afwijking van het bestemmingsplan. De Afdeling concludeerde dat de handhaving in het algemeen belang was en dat de hoogte van de dwangsom in verhouding stond tot de ernst van de overtreding.

De uitspraak bevestigt de noodzaak van handhaving van bestemmingsplannen en de bevoegdheid van gemeenten om op te treden tegen illegale bouw, ook als dit gevolgen heeft voor de woonomstandigheden van betrokkenen. De zaak benadrukt het belang van het verkrijgen van de juiste vergunningen voordat met de bouw wordt begonnen.

Uitspraak

201701188/1/A1.
Datum uitspraak: 7 maart 2018
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellante], wonend te Helmond,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 6 januari 2017 in zaak nr. 16/2724 in het geding tussen:
[appellante]
en
het college van burgemeester en wethouders van Helmond.
Procesverloop
Bij besluit van 5 februari 2016 heeft het college [appellante] een last onder dwangsom opgelegd.
Bij besluit van 12 juli 2016 heeft het college het door [appellante] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 6 januari 2017 heeft de rechtbank het door [appellante] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellante] hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een schriftelijke uiteenzetting gegeven.
[appellante] heeft nadere stukken ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 14 december 2017, waar [appellante], bijgestaan door mr. P.J.A. van de Laar, advocaat te Eindhoven, en het college, vertegenwoordigd door mr. M.C. Boelens-Horn, zijn verschenen.
Overwegingen
Inleiding
1.    [appellante] is eigenaar en bewoner van een woonwagen op de standplaats op het perceel [locatie] te Helmond. Aan deze woonwagen is aan de noordzijde/zijkant zonder omgevingsvergunning een overkapping gebouwd van ongeveer 2,15 m bij 7,40 m en aan de oostzijde/achterzijde een uitbreiding van ongeveer 2,40 m bij 6,20 m met een goothoogte van 3,60 m. De uitbreiding aan de oostzijde/achterzijde van de woonwagen is in gebruik als slaapkamer voor haar twee kinderen. Aan de oostzijde/achterzijde van het perceel is een verharding gerealiseerd en een bijgebouw buiten de standplaats gebouwd en deze gronden zijn in gebruik genomen ten behoeve van de woonbestemming.
2.    Op het deel van het perceel waar de overkapping en de uitbreiding van de achterzijde van de woonwagen zijn gebouwd rust ingevolge het ten tijde van het besluit van 12 juli 2016 geldende bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond" de bestemming "Woondoeleinden"
Deze gronden zijn ingevolge artikel 6, lid A, van de planregels bestemd voor woondoeleinden in de vorm van standplaatsen voor woonwagens en de daarbij behorende voorzieningen. De uitbreiding en overkapping zijn deels buiten het bouwvlak en geheel buiten het bijbouwvlak gebouwd zodat deze uitbreidingen in strijd zijn met artikel 6 van de planregels. Op het deel van het perceel waarop de verharding en een bijgebouw zijn gerealiseerd rust ingevolge het bestemmingsplan "Dierdonk I" de bestemming "Bos". Deze gronden zijn, onder meer, bestemd voor bos, bosbouw en groenvoorzieningen en recreatieve voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik.
3.    Het college heeft bij besluit van 5 februari 2016 [appellante] gelast de overtreding van de artikelen 2.1, eerste lid, onder a, en 2.3a, eerste lid, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: de Wabo) te beëindigen en beëindigd te houden, door de overkapping aan de noordzijde van de woonwagen, de uitbreiding/vergroting van de woonwagen aan de achterzijde en het gedeelte van het bijgebouw aan de oostzijde van de standplaats (voor zover gelegen buiten de standplaats) te verwijderen. Verder heeft het college gelast de overtreding van artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo te beëindigen en beëindigd te houden door de overkapping aan de noordzijde en de uitbreiding aan de achterzijde van de woonwagen te verwijderen en het bijgebouw inclusief de hierin aanwezige zaken (onder andere kachel/haard, "aanrecht" met onderkasten, schappen ten behoeve van opbergmogelijkheden, tafels, stoelen, banken, flessen drank, glazen, geluidsboxen etc.) en de aangebrachte verhardingen/(beton)tegels te verwijderen van de in gebruik genomen grond buiten de standplaats en deze grond niet meer te gebruiken.
4.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Bevoegdheid
5.    Voor zover [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college niet bevoegd is handhavend op te treden op grond van het overgangsrecht faalt dit betoog. Daarbij is van belang dat, zoals de Afdeling eerder heeft overwogen in bijvoorbeeld de uitspraak van 25 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:579), degene die zich op het overgangsrecht beroept de feiten en omstandigheden waarop dat beroep berust aannemelijk dient te maken. [appellante] heeft niet aan de hand van concrete gegevens aannemelijk gemaakt dat hetgeen door haar is gebouwd dan wel in gebruik genomen wordt beschermd door overgangsrecht.
Het betoog faalt.
6.    [appellante] heeft zonder de daarvoor benodigde omgevingsvergunning een overkapping en uitbreiding gebouwd. Daarnaast gebruikt [appellante] zonder omgevingsvergunning daartoe een deel van het perceel in afwijking van het bestemmingsplan. Het college is derhalve bevoegd daartegen handhavend op te treden.
7.    Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met een last onder bestuursdwang of dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van het bestuursorgaan worden gevergd, dit niet te doen. Dit kan zich voordoen indien concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
Bijzondere omstandigheden
8.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat concreet zicht op legalisatie bestaat.
8.1.    Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat de uitbreiding zich deels buiten het bouwvlak en geheel buiten het bijbouwvlak bevindt. Voorts heeft het college te kennen gegeven dat het niet bereid is om van het bestemmingsplan af te wijken. Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen volstaat in beginsel het enkele feit dat het college niet bereid is medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan voor het oordeel dat geen concreet zicht op legalisatie bestaat. Een besluit tot weigering gebruik te maken van de bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan is als zodanig in deze procedure immers niet aan de orde, zodat de beoordeling van de Afdeling ter zake zeer terughoudend is. De Afdeling ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat het ontbreken van de bereidheid bij het college om medewerking te verlenen aan het afwijken van het bestemmingsplan onhoudbaar is en de vereiste medewerking daarom niet zal kunnen worden geweigerd.
Het betoog faalt.
9.    [appellante] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het college in vergelijkbare gevallen niet handhavend heeft opgetreden dan wel medewerking heeft verleend aan legalisatie van hetgeen in afwijking van het bestemmingsplan is gebouwd. Zij verwijst in dit verband naar de percelen Bakelsedijk […].
9.1.    In hetgeen door [appellante] is aangevoerd ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat het college zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door [appellante] genoemde gevallen niet te vergelijken zijn met haar geval. Daarbij is van belang dat het college, door [appellante] onweersproken, ter zitting van de Afdeling nader heeft toegelicht dat de door [appellante] genoemde bouwwerken op de percelen Bakelsedijk […] in overeenstemming zijn met het bestemmingsplan en de door haar gebouwde bouwwerken niet.
Het betoog faalt.
10.    Verder betoogt [appellante] dat de rechtbank niet heeft onderkend dat handhavend optreden onevenredig is, omdat zij een alleenstaande moeder is en de gerealiseerde bebouwing nodig is om slaapgelegenheid te bieden aan haar kinderen en dat het college geruime tijd niet handhavend heeft opgetreden tegen de overtreding. Daarnaast voert [appellante] aan dat het college het vertrouwen heeft gewekt niet handhavend te zullen optreden en dat de gemeente de juridische eigendom van de woonwagen, met de gewraakte onderdelen, op 3 april 2014 aan haar heeft overgedragen.
10.1.    De rechtbank heeft in hetgeen door [appellante] is aangevoerd terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college vanwege bijzondere omstandigheden niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhavend optreden. De omstandigheid dat in de woonwagen woon- en slaapruimte verloren zal gaan ten gevolge van het besluit tot handhavend optreden is geen bijzondere omstandigheid, nu, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen, [appellante] het risico heeft genomen dat zij de bouwwerken weer zou moeten afbreken indien het college geen medewerking wenst te verlenen aan legalisering. Daar komt bij dat het college ter zitting van de Afdeling te kennen heeft gegeven dat het bouwvlak niet volledig is benut aan de straatzijde van de woonwagen, zodat [appellante] woonruimte aan deze zijde zou kunnen realiseren. Dat geen klachten zijn geuit over overlast betekent evenmin dat het college, gelet op het algemeen belang dat is gediend bij handhaving, niet in redelijkheid heeft kunnen overgaan tot handhavend optreden.
De rechtbank heeft voorts in het beroep op het vertrouwensbeginsel terecht geen grond gezien voor het oordeel dat het college niet handhavend mocht optreden. Daarbij is van belang dat handhaving tegen met de wet strijdige situaties als uitgangspunt heeft te gelden, en niet is gebleken dat het college de illegale situatie uitdrukkelijk heeft toegestaan. Dat de gemeente de eigendom van de woonwagen op 3 april 2014 aan haar heeft geleverd betekent niet dat [appellante] er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat het college niet zou overgaan tot handhavend optreden tegen de zonder omgevingsvergunning daartoe gebouwde uitbreidingen aan de woonwagen. [appellante] had reeds voorafgaand aan de levering van de juridische eigendom de economische eigendom van de woonwagen verkregen en gebruikte vanaf 2011 de woonwagen als woning. Zoals zij in bezwaar en beroep te kennen heeft gegeven, zijn de uitbreidingen zonder omgevingsvergunning door haar gebouwd. Voorts maakt de omstandigheid dat het college gedurende enige tijd niet is overgegaan tot handhavend op treden niet dat het daar niet alsnog toe mocht overgaan.
Het betoog faalt.
Hoogte dwangsom
11.    [appellante] betoogt voorts dat de rechtbank niet heeft onderkend dat de hoogte van de dwangsom niet in verhouding staat tot de ernst van de overtreding.
11.1.    In het door [appellante] aangevoerde kan geen grond worden gevonden voor het oordeel dat de hoogte van de dwangsom niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de overtreding en het met de ongedaanmaking daarvan te dienen belang. Daarbij is van belang dat van de dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan, dat de opgelegde last wordt nagekomen en verbeurte van de dwangsom wordt voorkomen.
Het betoog faalt.
Slot en conclusie
12.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
13.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. D.A.C. Slump, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. S. Vermeulen, griffier.
w.g. Slump
lid van de enkelvoudige kamer
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
Uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2018
700. BIJLAGE
De planregels van het bestemmingsplan "Woonwagenlocaties Helmond"
Artikel 6 Wonen
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor 'Wonen' aangewezen gronden zijn bestemd voor woondoeleinden in de vorm van standplaatsen voor woonwagens met de daarbij behorende aan-, uitbouwen, bijgebouwen, overkappingen en bouwwerken geen gebouw zijnde alsmede voorzieningen zoals groenvoorzieningen, tuinen en erven, leidingen, waterlopen, wateropvang- en infiltratievoorzieningen, paden, overige verhardingen en parkeervoorzieningen.
6.2 Bouwregels
6.2.1 Gebouwen
Voor het bouwen van woonwagens gelden de volgende bepalingen;
a. woonwagens zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduiding 'bouwvlak';
b. per bouwvlak is één woonwagen toegestaan;
c. een uitwendige entrée is buiten het bouwvlak toegestaan, met dien verstande dat deze voor maximaal 5 m2 buiten het bouwvlak is gelegen, maximaal 3 m1 hoog is en minimaal 1 m1 uit de zijdelingse perceelgrens is gelegen;
d. het oppervlak van een woonwagen ten hoogste 105 m2 mag bedragen, met dien verstande dat bij de berekening daarvan bestaande, buiten het bouwvlak gelegen delen van de woonwagen worden meegeteld;
e. woonwagens dienen te worden afgedekt middels een plat dak of kap;
f. de goothoogte van een woonwagen ten hoogste 3.50 m1 mag bedragen;
g. de bouwhoogte niet meer dan 7 m1 mag bedragen;
h. per woonwagen tenminste één parkeerplaats op de standplaats bij de woonwagen aanwezig moet zijn, welke bereikbaar moet zijn per auto vanaf de openbare weg en waarvan de afmetingen tenminste 2.00 m x 5.00 m moeten bedragen.
6.2.2 Aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen
Voor het bouwen van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen gelden de volgende bepalingen;
a. aan- en uitbouwen en bijgebouwen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak' dan wel 'bijgebouwen';
b. overkappingen zijn uitsluitend toegestaan ter plaatse van de aanduidingen 'bouwvlak', 'bijgebouwen' dan wel 'tuin'
c. de oppervlakte van aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen, voor zover gelegen binnen de aanduiding 'bijgebouwen', ten hoogste 60 m2 per standplaats mag bedragen, met dien verstande dat het oppervlak van reeds bestaande, buiten het bestemmingsvlak gelegen aan- en uitbouwen, bijgebouwen en overkappingen waartegen geen handhavingstraject is opgestart, hierop in mindering wordt gebracht;
d. de oppervlakte van overkappingen, voor zover gelegen binnen de aanduiding 'tuin', ten hoogste 25 m2 per standplaats mag bedragen;
e. de goothoogte van een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping mag ten hoogste 3.00 meter bedragen;
f. de bouwhoogte van een aan- en uitbouw, bijgebouw of overkapping mag ten hoogste 3.00 meter bedragen;
6.2.3 Bouwwerken, geen gebouw zijnde
Voor het bouwen van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde gelden de volgende bepalingen;
a. de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen mag maximaal 2.00 meter bedragen, met dien verstande dat de bouwhoogte van erf- en terreinafscheidingen voor de voorgevelrooilijn maximaal 1.00 meter mogen bedragen;
b. de bouwhoogte van vlaggenmasten mag maximaal 5.00 meter bedragen;
c. de hoogte van overige bouwwerken geen gebouw zijnde ten hoogste 3.00 meter mag bedragen;
6.3 Afwijken van de bouwregels
6.3.1 Bouwen buiten bouwvlak
Het bevoegd gezag kan bij het verlenen van een omgevingsvergunning, ten behoeve van de praktische uitvoering van het plan, afwijken van het bepaalde in 6.2.1 onder a, voor het bouwen buiten de aanduiding 'bouwvlak' met een groter maximaal toelaatbaar oppervlak, uitsluitend indien voldaan wordt aan de navolgende voorwaarden:
a. wanneer het is ten behoeve van het verplaatsen van een bestaande, bij de bewoner reeds in gebruik zijnde woonwagen naar een andere standplaats binnen de zelfde woonwagenlocatie;
b. wanneer geen (brand)onveilige situaties ontstaan of kunnen ontstaan en de bereikbaarheid van de woonwagens en/of bebouwing is gegarandeerd, zowel op de desbetreffende standplaats, als op aangrenzende standplaatsen;
c. wanneer belangen van aangrenzende standplaatsen, waaronder privacy, bezonning en luchttoetreding, niet onevenredig worden aangetast, met dien verstande dat:
1. het bepaalde in artikel 6.2.1 onder f onverminderd van toepassing blijft;
2. het overige bepaalde voor wat betreft de bouw- en gebruiksregels onverminderd van toepassing blijft.
De planregels van het bestemmingsplan "Dierdonk I"
Artikel 6 Bos
6.1 Bestemmingsomschrijving
De voor Bos aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. bos, bosbouw;
b. behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden en landschappelijke waarden;
c. groenvoorzieningen en recreatieve voorzieningen ten behoeve van recreatief medegebruik;
d. het behoud, herstel en ontwikkeling van natuurwaarden;
e. waterberging, waterlopen en waterinfiltratie.
6.2 Bouwregels
Voor het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde gelden de volgende bepalingen:
a. gebouwen mogen niet worden gebouwd;
b.de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag maximaal 3 m¹ bedragen.
Artikel 20 Algemene gebruiksregels
20.1 Algemeen
Het is verboden de in het plan begrepen gronden en bouwwerken te gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de gegeven bestemming(en).