ECLI:NL:RBAMS:2018:1675

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
20 maart 2018
Publicatiedatum
22 maart 2018
Zaaknummer
13/752140-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel aan Hongarije met waarborgen voor detentieomstandigheden

Op 20 maart 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Hongarije op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, ingediend op 21 december 2017, behandeld. Het EAB was uitgevaardigd door het District Court of Debrecen op 18 mei 2017 en betreft een strafrechtelijk onderzoek naar de opgeëiste persoon, die wordt verdacht van afpersing. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon na overlevering zal worden geplaatst in een van de gevangenissen in Szombathely of Tiszalök, waar de Hongaarse autoriteiten hebben gegarandeerd dat de detentieomstandigheden voldoen aan de normen van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Tijdens de zittingen op 23 januari en 8 maart 2018 zijn de detentieomstandigheden besproken. De rechtbank heeft in eerdere uitspraken al geoordeeld dat de overlevering toelaatbaar is, mits de opgeëiste persoon in een van de genoemde instellingen wordt gedetineerd. De rechtbank heeft de argumenten van de raadsman, die stelde dat de detentieomstandigheden in Hongarije onder de maat zijn, verworpen. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering.

De rechtbank heeft de overlevering toegestaan en benadrukt dat er voldoende waarborgen zijn voor de behandeling van de opgeëiste persoon in Hongarije. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/752140-17
RK-nummer: 17/8179
Datum uitspraak: 20 maart 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 18 mei 2017 door the District Court of Debrecen, Hongarije, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Hongarije, op [geboortedatum] 1977,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in het [locatie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon is daarbij bijgestaan door zijn raadsman, mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht en door een tolk in de Hongaarse taal.
Bij tussenuitspraak van 6 februari 2018 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en voor onbepaalde tijd geschorst om de officier van justitie in de gelegenheid te stellen nadere informatie over de detentieomstandigheden te verkrijgen.
De behandeling van de vordering is voortgezet op de openbare zitting van 8 maart 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om bij de behandeling aanwezig te zijn. Hij is vertegenwoordigd door de gemachtigd raadsman mr. L.J.H. Korz, waarnemende voor mr. L. de Leon, advocaat te Utrecht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft op de zitting van 23 januari 2018 verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Hongaarse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een aanhoudingsbevel, te weten een
arrest warrantnummer 5.B.181/2017/20, uitgevaardigd door het
District Court of Debrecenop 16 maart 2017.
De overlevering wordt verzocht voor een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek met betrekking tot het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Hongarije strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
Anders dan de raadsman heeft betoogd, stelt de rechtbank vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Afpersing terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Detentieomstandigheden

In haar tussenuitspraak van 6 februari 2018 heeft de rechtbank met betrekking tot de detentieomstandigheden – voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
“Onder verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank van 4 augustus 2016, ECLI:NL:RBAMS:2016:4966, stelt de rechtbank vast dat de Hongaarse autoriteiten naar aanleiding van het eerdergenoemde arrest Aranyosi en Căldăraru tot nu toe steeds hebben gegarandeerd dat een opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zou worden in de (private) gevangenissen te Szombathely of Tiszalök. In deze penitentiaire inrichtingen zouden de condities waaronder de gedetineerden daar verbleven geen schending opleveren van artikel 4 Handvest.
De rechtbank heeft kennis genomen van de eerdergenoemde e-mail van 19 januari 2018 van dr. Tünde Forman, Head of Department. Deze e-mail heeft betrekking op onderhavig EAB, maar bevat algemene informatie waaruit kan worden afgeleid dat er thans een klachtenprocedure is voor gedetineerden en dat bij gegrondverklaring van een klacht compensatie kan worden verleend. De brief verwijst naar de beslissing van het EHRM Csaba Domján v. Hungary van 23 november 2017,(Appl. No 5433/17) waarin het EHRM heeft geoordeeld dat de nieuwe klachtprocedure – in beginsel – een effective remedy in de zin van artikel 13 EVRM oplevert.
Anders dan ten tijde van het arrest ‘Varga en anderen’ is er nu dus een effective remedy om reeds begane schendingen van artikel 3 EVRM te compenseren.
De vraag die nu voorligt is of de in de e-mail van dr. Forman gegeven informatie voldoende garantie biedt om een – eventuele – dreigende schending van mensenrechten als bedoeld in artikel 4 Handvest te voorkomen. De rechtbank beantwoordt deze vraag voorshands ontkennend. Dat naar Hongaars recht kan worden geklaagd over reeds begane schendingen van artikel 3 EVRM en dat, bij gegrondverklaring van die klacht, die schendingen kunnen worden gecompenseerd, sluit toekomstige schendingen van art. 4 van het Handvest niet uit.
Anders dan voorheen wordt nu geen informatie verstrekt over de plaats van detentie waar de opgeëiste persoon terecht zal komen, na zijn overlevering.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat er, zo mogelijk op de opgeëiste persoon toegespitste informatie wordt verstrekt door de uitvaardigende justitiële autoriteit die een dreigende schending van mensenrechten als bedoeld in artikel 4 Handvest uitsluit.”
In de brief van het
Ministry of Justice of Hungaryvan 26 februari 2018 is vervolgens met betrekking tot de opgeëiste persoon het volgende gegarandeerd:
“… the National Headquarters of the Hungarian Prison Service provided the assurance that after his surrender, [opgeëiste persoon] will be held either at the Penitentiary Institute of Szombathely or Tiszalök, where the detention conditions are CPT compliant.
This assurance is recorded in [opgeëiste persoon] personal file, consequently, all penitentiary institutes will be aware of the assurance. [opgeëiste persoon] will have the right to file a complaint in connection with detention conditions.
As of 15t January 2015, Hungary has signed, ratified and implemented the Optional Protocol to the UN Convention against Torture (OPCAT) and has set up the General Ombudsman as its’ National Preventative Mechanism. Accordingly, the General Ombudsman will monitor compliance with this assurance.
The Ministry of Justice of Hungary avails itself of this opportunity to express the assurances of its highest consideration.”
Op grond van voornoemde brief van het
Ministry of Justice of Hungarystaat vast dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering aan Hongarije zal worden geplaatst in de gevangenis in Szombathely of in de gevangenis in Tiszalök.
De raadsman heeft betoogd dat de detentieomstandigheden ook in voornoemde gevangenissen onder de maat zijn en dat er niet op grond van het vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan dat deze instellingen voldoen aan de normen van het CPT. De overlevering dient daarom geweigerd te worden.
De rechtbank verwerpt dit verweer.
De rechtbank verwijst naar haar eerdere uitspraken, waarin zij de overlevering toelaatbaar heeft geacht wanneer op opgeëiste persoon na overlevering gedetineerd zou worden in een van
deze twee instellingen, ten aanzien waarvan de Hongaarse autoriteiten de waarborg hebben gegeven dat personen die in die instellingen gedetineerd zijn, niet onmenselijk of vernederend worden behandeld (zie o.a.: ECLI:NL:RBAMS:2016:4966, ECLI:NL:RBAMS:2017:6707 en ECLI:NL:RBAMS:2017:7304).
De omstandigheid dat de klagende partij in de zaak
Csaba Domján v. Hungaryvan 23 november 2017, (Appl. No 5433/17) heeft gesteld dat hij van 15 juli 2015 tot 9 juli 2016 in Szombathely gedetineerd zat met zes personen op een cel van 12 m2, terwijl hij maar 1 uur per dag uit de cel mocht, doet aan deze waarborg niet af.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 312, 317 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
District Court of Debrecen, Hongarije voor het in Hongarije tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. J. Edgar en A. van den Brink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 20 maart 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.